ECLI:NL:RBROT:2024:9920

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/1252
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag WIA leefvervoersvoorziening door UWV

In deze zaak heeft eiseres, die een WAO-uitkering ontvangt, een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een overdekte brommobiel (canta) in verband met haar werkzaamheden. Eiseres had eerder al twee aanvragen gedaan die waren afgewezen. Het UWV concludeerde dat de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 van toepassing was, waardoor zij onbevoegd was om de voorziening te verstrekken. Na bezwaar van eiseres handhaafde het UWV het eerdere besluit. Eiseres ging in beroep en voerde diverse gronden aan tegen het bestreden besluit.

De rechtbank oordeelde dat het UWV het bestreden besluit niet langer kon handhaven en dat er alsnog een volledige inhoudelijke beoordeling moest plaatsvinden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van €500,- ten laste van de Staat. Eiseres kreeg ook het griffierecht van €50,- vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van €1.750,- aan eiseres.

De uitspraak werd gedaan door mr. H. Bedee op 15 oktober 2024, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. A.L. Kuit),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam]),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

Met het besluit van 25 juli 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres voor een vervoersvoorziening in de vorm van een overdekte bromscooter afgewezen.
Met het besluit van 13 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft op 16 juli 2024 het onderzoek heropend en het UWV een vraagstelling gestuurd. Het UWV heeft op 22 augustus 2024 een reactie ingediend, waarin is aangegeven dat het bestreden besluit niet langer gehandhaafd kan worden.
Eiseres heeft op 9 september 2024 een reactie ingediend waarin verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, het UWV op te dragen binnen een termijn van acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en om het UWV te veroordelen in de kosten die zij in verband met de beroepsprocedure redelijkerwijs heeft moeten maken.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht om ter nadere zitting te worden gehoord. Met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter nadere zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiseres ontvangt een WAO-uitkering. Zij heeft een vervoersvoorziening aangevraagd in de vorm van een overdekte brommobiel (canta) in verband met werkzaamheden. Eiseres heeft tweemaal eerder een aanvraag gedaan, welke zijn afgewezen.
2. Naar aanleiding van de aanvraag is de arbeidsdeskundige van het UWV tot de conclusie gekomen dat de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 voorliggend is, zodat het UWV onbevoegd is om de voorziening te verstrekken. Het UWV heeft op grond daarvan de aanvraag afgewezen.
3. Na bezwaar van eiseres heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige. Het UWV heeft op grond daarvan het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
4. In beroep heeft eiseres zich op diverse gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Uit de reactie van het UWV op de vraagstelling van de rechtbank volgt dat het UWV het bestreden besluit niet langer handhaaft. Het UWV is van mening dat er alsnog een volledige inhoudelijke beoordeling dient plaats te vinden. Als er een medische noodzaak is voor een vervoersvoorziening voor werk zal daarna onderzocht moeten worden welke voorziening daarvoor het goedkoopst adequaat is en zo nodig zal dan nog een proportionaliteitsbeoordeling moeten plaatsvinden. Ook zal (eventueel) nog beoordeeld
moeten worden of een aanvullende leefvervoersvoorziening nodig is. Het UWV heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat de bestreden beslissing op een onjuiste grondslag berust.
7. Het UWV handhaaft het bestreden besluit niet langer. Het beroep is reeds daarom gegrond. Gelet op wat boven is overwogen is er geen grond om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank kan ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat daartoe noodzakelijke informatie ontbreekt. Gelet op de nog uit te voeren onderzoeken en de reacties van partijen ziet de rechtbank in een zogenoemde bestuurlijke lus geen meerwaarde. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en zal verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
8. Ambtshalve wordt, gelet op het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden na de sluiting van het onderzoek, voorts het volgende overwogen.
9. Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden die hier niet aan de orde zijn.
10. De redelijke termijn is in dit geval aangevangen op 30 augustus 2022, de datum waarop eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn (naar boven afgerond) 26 maanden verstreken. De redelijke termijn is daardoor overschreden met afgerond twee maanden. Deze overschrijding is toe te rekenen aan de rechterlijke fase.
11. Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar of deel daarvan bedraagt de vergoeding € 500,-. Deze komt ten laste van de Staat.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank veroordeelt het UWV ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen binnen acht weken na verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht van €50,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van het eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding van €500,- aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.