ECLI:NL:RBROT:2024:9872

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
10/163575-24 vordering TUL VV: 10/062717-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en zware mishandelingen met een zwaard in Rotterdam

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en twee zware mishandelingen. De verdachte heeft op 15 mei 2024 in Rotterdam met een zwaard drie aangevers aangevallen, waarbij hij hen ernstig verwondde. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van één maand. De rechtbank oordeelde dat de feiten zwaarwegend zijn, gezien de emotionele en lichamelijke schade die de slachtoffers hebben opgelopen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, met schadevergoedingen variërend van € 12.000 tot € 14.451,91, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk vonnis gelast, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/163575-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10/062717-24
Datum uitspraak: 11 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 augustus 2024 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Kort gezegd gaat het om de verdenking van poging doodslag op
[slachtoffer 1], het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3]. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.J. Jacobs heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/062717-24.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
De volgende feiten en omstandigheden zijn niet betwist en kunnen als vaststaand worden aangenomen. De verdachte woont (woonde) op een kamer in de woning waar ook de aangevers woonachtig zijn. Op 15 mei 2024 is er ruzie ontstaan in verband met vermeende geluidoverlast veroorzaakt door de verdachte. De zoon [slachtoffer 3] is naar de kamer van de verdachte gegaan en daarbij is het tot een handgemeen gekomen. Uiteindelijk zijn ook vader [slachtoffer 1] en moeder [slachtoffer 2] betrokken geraakt bij de vechtpartij. De verdachte heeft tijdens de schermutselingen met een zwaard gezwaaid in de richting van de aangevers. Zij zijn daarbij gewond geraakt.
4.1.1.
Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring te komen van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vastgesteld dat de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had om het slachtoffer te doden.
Dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer, is uit het dossier niet gebleken. De vraag is vervolgens of de verdachte voorwaardelijk opzet had op het doden van het slachtoffer. Daartoe is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou hebben.
Op basis van het dossier staat vast dat de verdachte met een zwaard om zich heen heeft gezwaaid terwijl op dat moment het slachtoffer tegenover hem stond. Daarbij heeft de verdachte het slachtoffer onder andere op zijn hoofd en nek geraakt. Het slachtoffer heeft daarbij diepe snijwonden opgelopen en er is een deel van zijn oor en nekvel afgesneden.
Het is algemeen bekend dat (diepe) snijwonden in de buurt van de hals en het hoofd al snel dodelijk kunnen zijn, gelet op de slagaderen die daar lopen. Bij het zwaaien met een zwaard in de richting van en tegen het hoofd en de hals, bestaat aldus een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer en de verdachte moet zich dit ook hebben gerealiseerd. Het feit dat de verdachte desondanks zo heeft gehandeld, wijst erop dat hij die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Hij had dan ook voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
4.1.2.
Conclusie
De onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag wordt bewezen verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feiten 2 en 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. De verklaring van de verdachte, met de strekking dat hij door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] is aangevallen en zich met het zwaard heeft moeten verdedigen, vindt volgens de verdediging steun in objectief bewijs in het dossier. De verdediging wijst daarbij op het geconstateerde letsel bij de verdachte, het aantreffen van bierflesjes, een houten balk en een gedeukte stofzuigerslang met daarop bloed en de verklaring van de ex-verloofde van de verdachte, getuige [getuige]. Het door de verdachte geschetste noodweerscenario is daarmee aannemelijk geworden. Aangevoerd is dat de verklaringen van de aangevers juist tegenstrijdig zijn ten opzichte van hun eigen opvolgende verklaringen en elkaars verklaringen. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte ook de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geraakt met het zwaard.
[slachtoffer 2] is daarbij geraakt op de hand, waardoor haar radialis zenuw op twee plekken is doorgesneden. Zij heeft een operatie moeten ondergaan en de geschatte genezingsduur voor dit letsel bedraagt zes tot twaalf maanden. Er is mogelijk sprake van blijvende zenuwschade. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
[slachtoffer 3] heeft als gevolg van het handelen van de verdachte verwondingen aan zijn hoofd opgelopen, waarbij sprake was van beschadiging van de schedel en botsplinters. Daarnaast is het slachtoffer verwond geraakt aan zijn wijsvinger en handrug, waarbij sprake was van een gebroken middenhandsbeentje. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een operatie aan zijn hand moeten ondergaan en langere tijd handtherapie moeten volgen. Ook in dit geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt dus vast dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
4.2.3.
Het beroep op noodweer
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of een noodweersituatie zoals beschreven door de verdachte aannemelijk is geworden. De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte van belang is of die bevestiging vindt in overige stukken uit het dossier, zoals latere getuigenverklaringen of andere (objectieve) gegevens.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat er onenigheid is ontstaan over harde muziek tussen hem en zijn buren. Op enig moment hebben aangever [aangever 1] en aangever [aangever 2] op de deur van de verdachte gebonsd. Toen hij opendeed werd hij direct in zijn gezicht geslagen door [slachtoffer 1]. [slachtoffer 3] heeft hem vervolgens geslagen met een stofzuigerslang. Daaropvolgend is hij onder andere met een houten balk geslagen en zijn er bierflesjes naar hem toegegooid. Om zichzelf te verdedigen heeft de verdachte binnen zijn handbereik gezocht naar een voorwerp om zich mee te verdedigen. Dit bleek een zwaard te zijn. Daarmee heeft hij om zich heen gezwaaid. Omdat hij zijn hoofd door alle klappen niet kon optillen heeft hij niet gezien of hij iemand heeft geraakt.
Overige stukken in het dossier
De toenmalige verloofde van de verdachte, [getuige], is getuige geweest van het incident die dag. Zij heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat zij in haar eerste verklaring weliswaar aangeeft dat zij meent dat de verdachte zich heeft verdedigd, maar dat de feitelijk door haar geschetste gang van zaken – in haar beide verklaringen – op essentiële punten niet verenigbaar is met de verklaring van de verdachte. Zo verklaart zij bij de politie dat de verdachte op enig moment tijdens de ruzie is weggelopen naar de slaapkamer, daar een zwaard heeft gepakt en is teruggelopen. Bij de rechter-commissaris verklaart zij dat de slachtoffers de stofzuigerslang en de houten balk hebben gepakt om zichzelf te verdedigen nádat de verdachte een zwaard had gepakt. Het voorgaande maakt dat de verklaring van de getuige [getuige] niet kan bijdragen aan het aannemelijk maken van het door de verdachte geschetste noodweerscenario.
Het dossier bevat verder geen andere bewijsmiddelen die de verklaring van de verdachte voldoende ondersteunen. Daarentegen is de verklaring van de verdachte op een aantal punten niet of moeilijk verenigbaar met de overige bewijsmiddelen. Zo passen het zeer uitgebreide letsel van alle drie de aangevers en de staat waarin de woning is aangetroffen – met veel bloed op de grond en veel bloedspetters rondom op de muren – niet bij de verklaring van de verdachte dat hij niet heeft gemerkt iemand geraakt te hebben met het zwaard. Ook past het letsel wat bij de verdachte is aangetroffen – een hoofdwond en bloeduitstortingen op de enkels – niet bij de verklaring van de verdachte dat hij veelvuldig op het hoofd is geslagen met een stofzuigerslang, een balk en een sleutel.
Nu de verklaring van de verdachte dus geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen, is het geschetste noodweer-scenario niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.
4.2.4.
Conclusie
De onder 2 en 3 ten laste gelegde zware mishandelingen zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 15 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- meermaals althans eenmaal met een zwaard heeft gezwaaid en (vervolgens) tegen het hoofd en de nek en oor en de armen en vingers althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 15 mei 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten het kapsel van het eerste en tweede gewricht van de linker wijsvinger gezien vanuit de handpalm van die [slachtoffer 2] te beschadigen, waarbij de radialis zenuw op twee niveaus is doorgesneden, heeft toegebracht,
door
- meermaals althans eenmaal met een zwaard te zwaaien en vervolgens die [slachtoffer 2] op de hand en vingers, te slaan;
3
hij op 15 mei 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerde diepe wonden en beschadigingen aan het hoofd en de arm en de hand van die [slachtoffer 3], heeft toegebracht door
-meermaals althans eenmaal met een zwaard te zwaaien en vervolgens die [slachtoffer 3] tegen het hoofd en armen en de handen te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Poging tot doodslag;

2.Zware mishandeling;

3.Zware mishandeling.

Er zijn mede gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
6.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op (extensief) noodweerexces. Gelet op de heftige en zeer beangstigende aanval van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gericht tegen de verdachte en zijn ex-verloofde, is het aannemelijk dat dit bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt als gevolg waarvan hij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.1.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft onder 4.2 vastgesteld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Derhalve kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
6.1.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en twee zware mishandelingen door de aangevers met een zwaard aan te vallen. Als gevolg hiervan hebben alle drie de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarbij ook een deel van dat letsel blijvend (ontsierend) zal zijn. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar ook op de geestelijke integriteit van de aangevers. Uit de slachtofferverklaring, voorgelezen op de terechtzitting, blijkt dat de aangevers diepe emotionele schade hebben overgehouden aan de geweldsuitbraak van de verdachte. Daarbij komt dat het geweld heeft plaatsgevonden in de (deels met de verdachte gedeelde) woning van de aangevers. Een plek waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Nederlandse uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 augustus 2024 en het Litouwse uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De laatste veroordeling is van 26 april 2024, waarbij een deels voorwaardelijke straf is opgelegd waarvan thans tenuitvoerlegging wordt gevorderd.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Alhoewel de rechtbank – anders dan de officier van justitie – uitgaat van een poging tot doodslag en twee zware mishandelingen zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen korter dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.053,44 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,= aan immateriële schade.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.401,67 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,= aan immateriële schade.
Ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.951,91 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,= aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vorderingen integraal toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente. Ook verzoekt hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaringen in hun vorderingen, primair gelet op het beroep op noodweer, subsidiair gelet op de onevenredige belasting die zij opleveren voor het strafproces.
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schade bestaat uit ziektekosten, waarvoor de benadeelde partij niet is verzekerd. Deze kosten zijn genoegzaam onderbouwd met facturen. De gevorderde materiële schade zal in zijn geheel, tot een bedrag van € 2.053,44, worden toegewezen.
De immateriële schade zal naar billijkheid worden vastgesteld op € 12.000,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. In het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dienovereenkomstig dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij – die zichzelf ook wel aanduidt met [naam] - door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schade bestaat uit ziektekosten, waarvoor de benadeelde partij niet is verzekerd. Deze kosten zijn genoegzaam onderbouwd met facturen. De gevorderde materiële schade zal in zijn geheel, tot een bedrag van € 7.401,67, worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 5.000,- is billijk en zal in zijn geheel worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dienovereenkomstig dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schade bestaat uit ziektekosten, waarvoor de benadeelde partij niet is verzekerd. Deze kosten zijn genoegzaam onderbouwd met facturen. De gevorderde materiële schade zal in zijn geheel, tot een bedrag van € 6.951,91, worden toegewezen.
De immateriële schade zal naar billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. In het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dienovereenkomstig dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van:
  • € 14.053,44, vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van [benadeelde partij 1];
  • € 12.401,67, vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van [benadeelde partij 2];
  • € 14.451,91, vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van [benadeelde partij 3].
Tevens wordt bij de drie afzonderlijke vorderingen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 26 april 2024 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 mei 2024.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 36f, 45, 57, 302 en 287.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Vordering [benadeelde partij 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van
€ 14.053,44 (zegge: veertienduizenddrieënvijftig euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit € 2.053,44 materiële schade en € 12.000,= immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 14.053,44 (zegge: veertienduizenddrieënvijftig euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 14.053,44 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
105 (honderdvijf) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Vordering [benadeelde partij 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van
€ 12.401,67 (zegge: twaalfduizendvierhonderdéén euro en zevenenzestig eurocent), bestaande uit € 7.401,67 materiële schade en € 5.000,= immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 12.401,67 (zegge: twaalfduizendvierhonderdeen euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 12.401,67 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
97 (zevenennegentig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Vordering [benadeelde partij 3]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van
€ 14.451,91 (zegge: veertienduizendvierhonderdeenenvijftig euro en eenennegentig eurocent), bestaande uit € 6.951,91 materiële schade en €7.500,= immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] te betalen
€ 14.451,91 (zegge: veertienduizendvierhonderdeenenvijftig euro en eenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 14.451,91 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
107 (honderdzeven) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 26 april 2024 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 september 2024.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- meermaals althans eenmaal met een zwaard heeft gezwaaid en (vervolgens) tegen het hoofd en/of de nek en/of oor en/of de armen en/of vingers althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten het afsnijden van het oor van die [slachtoffer 1], heeft toegebracht
door
- meermaals althans eenmaal met een zwaard te zwaaien en vervolgens tegen het hoofd en/of de nek en/of oor en/of de armen en/of vingers althans het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan;
2
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten het kapsel van het eerste en tweede gewricht van de linker wijsvinger gezien vanuit de handpalm van die [slachtoffer 2] te beschadigen, waarbij de radialis zenuw op twee niveaus is doorgesneden, heeft toegebracht,
door
- meermaals althans eenmaal met een zwaard te zwaaien en vervolgens die [slachtoffer 2] op de hand en/of vingers, te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals althans eenmaal met een zwaard te zwaaien en vervolgens op de hand en/of vingers, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Rotterdam
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- meermaals althans eenmaal met een zwaard te zwaaien en vervolgens op de hand en/of vingers van die [slachtoffer 2] te slaan;
3
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerde diepe wonden en/of beschadigingen in/aan het hoofd en/of de arm en/of de hand van die [slachtoffer 3], heeft toegebracht door
- meermaals althans eenmaal met een vuist op/tegen het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer 3] te slaan en/of
-meermaals althans eenmaal met een zwaard te zwaaien en vervolgens die [slachtoffer 3] tegen/op het hoofd en/of armen en/of de handen te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals althans eenmaal met een vuist op/tegen het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of
-meermaals althans eenmaal met een zwaard heeft gezwaaid en vervolgens die [slachtoffer 3] tegen/op het hoofd en/of armen en/of de handen heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Rotterdam
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- meermaals althans eenmaal met een vuist op/tegen het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer 3] te slaan en/of
-meermaals althans eenmaal met een zwaard te zwaaien en vervolgens die [slachtoffer 3] tegen/op het hoofd en/of armen en/of de handen te slaan.