ECLI:NL:RBROT:2024:9865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/8410
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake opzegging vaste plaats op de Rotterdamse markt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn vaste plaats op de Rotterdamse markten wilde behouden. Verzoeker had zijn inschrijving op de anciënniteitlijst opgezegd, maar kwam hier later op terug. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de opzegging geaccepteerd en de inschrijving doorgehaald. Verzoeker stelde dat hij emotioneel was op het moment van opzegging en dat hij zijn beslissing wilde herzien. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht de inschrijving had doorgehaald, aangezien verzoeker niet tijdig had aangegeven dat hij zijn opzegging wilde intrekken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van het Marktreglement en de Marktverordening in dit geval onredelijk maakten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en tijdige actie bij het intrekken van een opzegging. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de uitspraak een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventuele bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8410
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] (België), verzoeker

(gemachtigde: mr. A.K. Ramdas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. A. Zonneveld en [persoon A] ).

Inleiding

1. Het college heeft met het primaire besluit van 18 april 2024 aan verzoeker bekend gemaakt dat zijn inschrijving op de anciënniteitlijst voor vasteplaatshouders en meelopers op verschillende markten in Rotterdam op zijn verzoek is doorgehaald.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 op het bezwaar van verzoeker is het college bij dit besluit gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?2. Verzoeker is sinds 1997 op de Rotterdamse markt actief. Op 20 maart 2024 heeft hij per e-mail aan het college laten weten dat hij vanwege zijn gezondheid wil stoppen met zijn marktkraam. Daarop heeft het college met het primaire besluit van 18 april 2024 verzoekers inschrijving op de anciënniteitlijst voor vasteplaatshouders en meelopers doorgehaald.
3. Op 10 mei 2024 heeft verzoeker een e-mail aan het college gestuurd. Hierin schrijft verzoeker dat hij op het moment dat hij zijn opzegging verstuurde erg verslagen en emotioneel was en dat hij op 22 april 2024 een brief heeft verzonden waarin hij terugkomt van zijn besluit en aangeeft zijn werkzaamheden op de markt te willen hervatten. Het college heeft de e-mail van verzoeker van 10 mei 2024 opgevat als een bezwaarschrift.
4. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en de doorhaling van de inschrijvingen op de anciënniteitlijst voor vasteplaatshouders en meelopers in stand gelaten. [1]
5. Verzoeker is niet eens met het bestreden besluit. Hij wil graag zijn vaste plaats op de Rotterdamse markten behouden. Hij wil met zijn verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat hij weer gebruik mag maken van zijn inschrijving op de anciënniteitlijst.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Verzoeker stelt dat de vaste plaatsen op de Rotterdamse markt ieder jaar in november worden verdeeld. Ook stelt verzoeker dat hij onvoldoende bedrijfsinkomsten heeft nu de wekelijkse marktinkomsten zijn weggevallen. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende spoedeisend belang om de zaak inhoudelijk te beoordelen.
Oordeel voorzieningenrechter
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de inschrijving van verzoeker op de anciënniteitlijst terecht heeft doorgehaald
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Geen kortsluiting9. Ter zitting is gesproken over de mogelijkheid om tevens op het beroep van verzoeker te beslissen. [2] Verzoeker heeft toen aangegeven dat hij, tenzij het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, niet wil dat tevens op het beroep wordt beslist omdat hij in beroep nog getuigen wil kunnen laten horen. Dit maakt dat de voorzieningenrechter niet tevens op het beroep zal beslissen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het oordeel in deze uitspraak een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een bodemgeding niet bindt.
Relevante wet- en regelgeving
10. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het Marktreglement Rotterdam 2008 (Marktreglement) worden per markt en zonodig branchegewijs lijsten van ingeschrevenen opgemaakt, aan de hand waarvan het college staanplaatsen toewijst. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de volgorde op de in het eerste lid genoemde lijsten bepaald door de datum waarop voor het eerst een vaste plaats op de markt is ingenomen of waarop de naam van de ingeschrevene blijkens aanmelding op de wachtlijst is vermeld.
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a en g, van het Marktreglement wordt de
inschrijving op de lijsten als bedoeld in artikel 10 (de anciënniteitlijst) doorgehaald als de marktvergunning is ingetrokken of als vergunninghouder hierom schriftelijk heeft verzocht.
Op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van de Marktverordening Rotterdam 2017 (Marktverordening) trekt het college de marktvergunning in op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder.
Heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat verzoeker zijn plaats wilde opzeggen?11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker zijn vaste plaats op de Rotterdamse markten heeft opgezegd. Ter zitting is gebleken dat verzoeker in het halfjaar voor zijn opzegging niet meer op de markt aanwezig is geweest. In zijn e-mail van 20 maart 2024 schrijft hij ook: “
Sedert 15-10-2023 heb ik mijn kraam niet kunnen bemannen en geen inkomsten kunnen werven.”De opzegging wegens gezondheidsredenen kwam daarom voor het college ook niet geheel uit de lucht vallen en het college hoefde er bij lezing van de e-mail van 20 maart 2024 niet op bedacht te zijn dat verzoeker zijn vaste plaats op de Rotterdamse markten eigenlijk niet wilde opzeggen.
Mocht het college verzoeker aan zijn opzegging houden?
12. Uit de formuleringen van artikel 14, eerste lid, van het Marktreglement en artikel 6 van de Marktverordening blijkt dat het gaat om gebonden bevoegdheden. Het college was daarom gehouden de marktvergunning van verzoeker in te trekken en verzoekers inschrijving op de anciënniteitlijst door te halen na ontvangst van zijn schriftelijke opzegging. Desondanks kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het Marktreglement en de Marktverordening in dit geval zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Het gaat dan om de vraag of het besluit voor verzoeker onredelijk bezwarend is. [3]
13. Het college heeft in dit verband nog gekeken naar wanneer verzoeker voor het eerst heeft laten weten dat hij toch niet heeft bedoeld zijn vaste marktplaats op de Rotterdamse markten op te zeggen. Volgens het college heeft verzoeker dit pas op 10 mei 2024 voor het eerst kenbaar gemaakt. Verzoeker stelt dat hij vijf dagen na zijn opzegging heeft gebeld met de afdeling markten. Hiervan bevindt zich geen gespreksnotitie in het dossier. Wel heeft verzoeker een verklaring van [persoon B] overgelegd waarin hij verklaart dat hij op 25 maart 2024 (vijf dagen na de opzegging) bij verzoeker was toen hij belde met de afdeling markten. Dit strookt echter niet met de inhoud van verzoekers brief van 10 mei 2024, waarin verzoeker schrijft dat hij na zijn opzegging twee weken lang heeft gepiekerd hoe hij zijn marktplaatsen terug zou kunnen krijgen en dat hij op 22 april 2024 een brief heeft gestuurd waarin hij de opzegging ongedaan heeft willen maken. Over een telefoongesprek wordt in de brief van 10 mei 2024 en ook in de daaraan gehechte brief van 22 april 2024 niet gesproken. Het college stelt de brief van 22 april 2024 niet ontvangen te hebben. Of de brief van 22 april 2024 al dan niet is verzonden, maakt voor de beoordeling niet uit. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het nemen van het primaire besluit al heeft laten weten terug te willen komen van zijn beslissing om zijn marktplaatsen op te zeggen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat in november de marktplaatsen opnieuw verdeeld worden, maar dat op de markt al snel na de opzegging van verzoeker bekend was dat de marktplaatsen van verzoeker vrijkomen. Volgens het college is het geen juist signaal richting de andere marktkoopmannen dat een opzegging kan worden teruggedraaid. De voorzieningenrechter kan dat volgen. Al met al is de voorzieningenrechter met het college van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college het Marktreglement en de Marktverordening in dit geval niet had moeten toepassen.
14. Ter zitting heeft verzoeker nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Dit kan niet slagen, alleen al omdat niet is gebleken dat er van de kant van het college een toezegging richting verzoeker is gedaan dat zijn opzegging kon worden teruggedraaid. Dat verzoeker een lange staat van dienst op de markt heeft en zijn plaats nog niet aan een ander is vergeven, kan niet als toezegging worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

15. De voorlopige voorziening wordt afgewezen. Dat betekent dat de doorhaling van verzoeker op de anciënniteitlijst vooralsnog in stand blijft. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.op grond van artikel 14, eerste lid, van het Marktreglement Rotterdam 2008, in samenhang met artikel 6, aanhef en onder a, van de Marktverordening Rotterdam 2017.
2.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.