ECLI:NL:RBROT:2024:9860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
10/263319-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van begunstiging en nalaten hulp verschaffen in geval van levensgevaar

Op 10 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van begunstiging (artikel 189 Sr) en het nalaten hulp te verlenen (artikel 450 Sr). De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel zij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van begunstiging, werd ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van het derde lid van artikel 189 Sr. Dit omdat de verdachte handelde uit angst voor vervolging. Voor het nalaten hulp te verlenen, werd een taakstraf van 120 uren opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.

De feiten vonden plaats in de nacht van 27 op 28 september 2021, toen de verdachte samen met anderen aanwezig was bij een gewelddadig voorval waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], ernstig gewond raakte en later overleed. De verdachte was getuige van het levensgevaar waarin het slachtoffer verkeerde, maar heeft nagelaten om hulp in te schakelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in staat was om hulp te bieden zonder zichzelf in gevaar te brengen, en dat haar nalaten verwijtbaar was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar licht verstandelijke beperking en psychische kwetsbaarheid, maar vond de ernst van het feit zwaarder wegen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte voor het eerste feit niet strafbaar was, maar voor het tweede feit wel, en legde een taakstraf op. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van individuen in situaties van levensgevaar en de gevolgen van nalaten om hulp te bieden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/263319-21
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde misdrijf veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, alsmede een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis;
  • ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde overtreding veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Feit 2
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte redelijkerwijs geen gevaar voor eigen leven te duchten had ingeval zij hulp had geboden aan het slachtoffer, [slachtoffer] , of hulp had ingeroepen. De verdachte, een klein en jong meisje omringd door oudere en grotere mannen die tot hevig geweld in staat waren, was doodsbang en niet bij machte iets te doen wat deze mannen mogelijk niet zou welgevallen. Het is reëel te veronderstellen dat haar in dat geval eenzelfde lot beschoren zou zijn als het slachtoffer. Dit gegeven werd alleen maar versterkt door haar mentale kwetsbaarheid, slaapgebrek en dagenlang drugsgebruik.
4.2.2.
Beoordeling
In de nacht van 27 op 28 september 2021 bevond de verdachte zich samen met haar toenmalige partner [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] , het slachtoffer en [medeverdachte 3] , in de woning aan de [adres 2] te Rotterdam. [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer die nacht meerdere malen op het hoofd geslagen, als gevolg waarvan het slachtoffer buiten bewustzijn is geraakt. De verdachte zag de toestand van het slachtoffer verslechteren: hij maakte een vreemd ‘snurkend’ geluid, zijn gelaatskleur begon te veranderen en hij stopte met ademen. Later die nacht is het slachtoffer overleden.
De verdachte is dus getuige geweest van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin het slachtoffer verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aan het slachtoffer hulp had kunnen verschaffen, zonder daarbij zichzelf of anderen in gevaar te brengen. Ter terechtzitting heeft de verdachte namelijk verklaard dat niet alleen zij, maar ook [medeverdachte 1] die nacht heeft gezegd dat er een ambulance moest komen. Dat [medeverdachte 1] dat gezegd heeft, blijkt ook uit zijn eigen verklaringen bij de politie. De verdachte hoefde dus niet bang te zijn dat het bellen van de alarmdiensten haar of anderen in gevaar zou brengen: [medeverdachte 1] , verantwoordelijk voor het hoofdletsel van het slachtoffer, wilde dat immers zelf ook. Bovendien bewoog de verdachte zich gedurende die nacht vrij door het huis, zodat zij ook buiten het zicht van [medeverdachte 1] en de andere aanwezigen met haar mobiele telefoon de alarmdiensten had kunnen bellen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
zij in de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
nadat enig misdrijf, te weten doodslag , was gepleegd, (telkens) met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of bemoeilijken,
een voorwerp waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd en andere sporen van dat misdrijf, te weten onder meer een lichaam en een stoel/fauteuil en laken en kleding (onder meer een shirt en broek) )
heeft weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken
en
opzettelijk een voorwerp, te weten onder meer een lichaam en stoel/fauteuil en laken en kleding (onder meer een shirt en broek)
dat kon dienen om de waarheid aan de dag te brengen , met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, te belemmeren of te verijdelen
heeft verborgen /of weggemaakt en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
door dat lichaam in een laken te verplaatsen en te vervoeren naar een andere woning en die stoel/fauteuil uit elkaar te halen en vervolgens bij het grof vuil te zetten en het laken en/de kleding (onder meer een shirt en broek) in vuilcontainers te gooien;
2
zij in de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten hulp te verlenen of te verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] ,
door als aanwezige in de directe nabijheid van die [slachtoffer] , die ten gevolge van een misdrijf zwaar lichamelijk letsel had opgelopen inschakeling van adequate medische hulp en verzorging te onthouden,
terwijl bij het inschakelen van hulpverlening voor haar, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of voor anderen te duchten was,
waarna de dood van voornoemde hulpbehoevende [slachtoffer] op 28 september 2022 is gevolgd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Eendaadse samenloop vanmedeplegen van nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken, de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf is gepleegd, wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken

en
medeplegen van opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, belemmeren of verijdelen, verbergen, wegmaken, aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie of politie onttrekken
2.
medeplegen van als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaten deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kan, terwijl de dood van de hulpbehoevende volgt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een beroep toekomt op artikel 189, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De verdachte was bang dat zij en [medeverdachte 1] vervolgd zouden worden voor hetgeen zich in de woning van [medeverdachte 1] had afgespeeld en heeft de vermelde handelingen verricht teneinde het gevaar van vervolging te ontgaan.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte pas ter terechtzitting heeft verklaard dat zij voorwerpen heeft weggemaakt om vervolging voor zichzelf te vermijden.
6.3.
Beoordeling
Begunstiging is als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 189, eerste lid, Sr. In het derde lid staat dat deze bepaling niet van toepassing is op hem die de daarin vermelde handelingen verricht teneinde gevaar van vervolging te ontgaan of af te wenden van een van zijn bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie of in de tweede of derde graad van de zijlinie of van zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot. Blijkens de wetsgeschiedenis is artikel 189, eerste lid, Sr. ook niet van toepassing op de dader en op deelnemers. Wel is vereist dat de verdachte de gedraging daadwerkelijk (mede) verrichtte teneinde gevaar voor vervolging van hemzelf te ontgaan of af te wenden.
De rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs niet uit te sluiten valt dat de verdachte het bewezenverklaarde mede heeft verricht teneinde voor zichzelf het gevaar van vervolging te ontgaan. De verdachte mocht er ten tijde van de vermelde handelingen in redelijkheid van uitgaan dat ook jegens haar een verdenking van een strafbaar feit zou (kunnen) ontstaan. De verdachte werd in eerste instantie ook verdacht van medeplegen dan wel medeplichtigheid aan doodslag en heeft daarvoor een tijd in voorarrest doorgebracht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het bewezen verklaarde feit het derde lid van artikel 189 Sr van toepassing is en dat de verdachte niet strafbaar is voor dit feit.
6.4.
Conclusie
Er is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is voor feit 1 niet strafbaar en moet derhalve voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Het slachtoffer is in de nacht van 27 op 28 september 2021 overleden ten gevolge van geweldshandelingen. De verdachte heeft de toestand van het slachtoffer achteruit zien gaan. Uiteindelijk is het slachtoffer overleden. Hoewel de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van het slachtoffer, heeft zij wel degelijk verwijtbaar gehandeld door na te laten professionele medische hulp in te schakelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Voorts is rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
7.3.2.
Rapportage Reclassering
Op 13 september 2024 heeft Reclassering Nederland een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt in dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft, ADHD en psychosegevoeligheid. Het specifieke risico op herhaling kan door de ontkennende houding van de verdachte niet worden ingeschat. Het algemene risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, dit laatste onder andere omdat de verdachte van plan zou zijn om naar België te verhuizen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij niet meer van plan is om naar België te verhuizen, dat zij momenteel bij haar moeder woont, dat zij bij haar vader in de patatkraam werkt en dat zij van plan is haar behandeling bij Fivoor weer op te starten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte zal worden veroordeeld voor het nalaten medische hulp in te schakelen, terwijl de dood van het slachtoffer daarop is gevolgd. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan wegnemen of de gevolgen van het overlijden van het slachtoffer ongedaan kan maken. Het strafbare feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld betreft, ondanks dat het door de nabestaanden als zeer ernstig wordt ervaren, in strafrechtelijke zin een overtreding en geen misdrijf. Voor deze overtreding geldt dat de maximale straf die volgens de wet aan een verdachte kan worden opgelegd, bestaat uit hechtenis voor de duur van ten hoogste drie maanden.
De officier van justitie heeft geëist een taakstraf op te leggen voor de duur van dertig uren. De rechtbank is van oordeel dat deze eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het door de verdachte gepleegde feit.
De rechtbank constateert verder een overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De verdachte is in de onderhavige zaak op 29 september 2021 als verdachte gehoord bij de politie. Op deze datum is de redelijke termijn van twee jaar aangevangen. Tussen 29 september 2021 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie jaar ofwel een overschrijding van ruim één jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal de rechtbank dit compenseren. Gelet op uitspraken in vergelijkbare gevallen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 160 uren gepast zou zijn geweest. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze taakstraf matigen naar de hierna te noemen duur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 55, 63 en 450 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde feit strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
46 (zesenveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
23 (drieëntwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
nadat enig misdrijf, te weten doodslag en/of zware mishandeling met de dood ten gevolge, was gepleegd, (telkens) met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of bemoeilijken,
een voorwerp waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf, te weten onder meer een lichaam en/of lijk en/of een stoel/fauteuil en/of laken en/of kleding (onder meer een shirt en/of broek) en/of sieraad (kruis) en/of telefoon(s)
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken
en/of
opzettelijk een voorwerp, te weten onder meer een lichaam en/of lijk en/of stoel/fauteuil en/of laken en/of kleding (onder meer een shirt en/of broek) en/of sieraad (kruis) en/of telefoon(s),
dat kon dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aan te tonen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, te belemmeren of te verijdelen
heeft verborgen, vernietigd en/of weggemaakt en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
door dat lichaam en/of lijk in een laken te verplaatsen en/of te vervoeren naar een andere woning en/of die stoel/fauteuil uit elkaar te halen en/of (vervolgens) bij het grof vuil te zetten en/of het laken en/of de kleding (onder meer een shirt en/of broek) en/of het sieraad (kruis) en/of de telefoon(s) in vuilcontainer(s) en/of het water te gooien;
2
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 28 september 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten hulp te verlenen of te verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] ,
door als aanwezige in de directe nabijheid van die [slachtoffer] , die ten gevolge van een misdrijf zwaar lichamelijk letsel had opgelopen adequate lichamelijke verzorging en/of inschakeling van adequate medische hulp en/of verzorging te onthouden,
terwijl bij het inschakelen van hulpverlening voor haar, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of voor anderen te duchten was,
waarna de dood van voornoemde hulpbehoevende [slachtoffer] op 28 september 2022 is gevolgd.