ECLI:NL:RBROT:2024:9840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
11224306 VZ VERZ 24-7046
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verzoek om billijke vergoeding en schadevergoeding

In deze zaak heeft de werknemer, [verzoeker], de werkgever, Polyplastic B.V., verweten dat zij de arbeidsovereenkomst in strijd met de wettelijke bepalingen heeft opgezegd. De werknemer stelt dat de werkgever ernstig tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht en zich niet als een goed werkgever heeft gedragen. Hij verzoekt om een verklaring voor recht dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en om een veroordeling tot betaling van € 50.000,- aan billijke vergoeding of schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hoewel de werkgever de arbeidsovereenkomst per direct heeft opgezegd zonder rekening te houden met de opzegtermijn, is dit niet zodanig ernstig dat de werknemer recht heeft op een billijke vergoeding. De werkgever heeft na een waarschuwing van de gemachtigde van de werknemer de transitievergoeding aangepast en het ontbrekende bedrag betaald. De werknemer heeft niet aangetoond dat hij arbeidsongeschikt is geworden door toedoen van de werkgever, noch dat de werkgever haar re-integratieverplichtingen heeft verzaakt. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemer af en veroordeelt hem in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11224306 VZ VERZ 24-7046
datum uitspraak: 2 oktober 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: Rotterdam,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.M.C. Wessels,
tegen
Polyplastic B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mrs. N. Koene en M.S. Janse.
De partijen worden ‘ [verzoeker] ’ en ‘Polyplastic’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift (ontvangen op 22 juli 2024), met (aanvullende) bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigden.
1.2.
Op 4 september 2024 is de zaak tijdens een zitting te Dordrecht besproken. Daarbij waren aanwezig de heer [verzoeker] , vergezeld van zijn broer, en bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens Polyplastic de heer [persoon A] ( [functie] ) en de heer
[persoon B] (HR), bijgestaan door genoemde gemachtigden.

2.De beoordeling

De kern van het geschil
2.1.
[verzoeker] verwijt Polyplastic dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met de wettelijke bepalingen daaromtrent (artikel 7:681 BW), dat zij ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht (artikel 7:658 BW) en dat zij zich niet als een goed werkgever heeft gedragen (artikel 7:611 BW). Op grond hiervan verzoekt [verzoeker] , na vermindering van zijn vordering, kort gezegd, een verklaring voor recht dat Polyplastic jegens [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en een veroordeling van Polyplastic tot betaling van een bedrag van € 50.000,- aan billijke vergoeding danwel schadevergoeding. Polyplastic is van mening dat haar niets te verwijten valt zodat zij niets hoeft te betalen.
De eindbeslissing
2.2.
[verzoeker] krijgt ongelijk. Polyplastic heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld en hoeft geen vergoeding in welke vorm dan ook aan [verzoeker] te betalen. Deze beslissing wordt hierna verder uitgelegd.
Formele voorvraag
2.3.
[verzoeker] heeft tijdens de zitting op grond van artikel 843a Rv afgifte gevorderd van afschriften van alle correspondentie en stukken uit de periode van juni 2021 tot november 2021 die betrekking hebben op de door hem gevolgde opleiding en de aan hem voorgestelde promotie tot Customer Service Medewerker, alsmede een door Polyplastic medio 2021 gegeven presentatie over de veranderingen binnen het bedrijf.
2.4.
Artikel 843a Rv bepaalt kort gezegd dat degene die daarbij rechtmatig belang heeft, inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze stukken ter beschikking heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter ontbreekt het [verzoeker] aan een rechtmatig belang en verwijst daarbij vooruitlopend naar wat er onder 2.8 wordt overwogen. De vordering tot afgifte van genoemde stukken wordt dan ook afgewezen.
Geen gronden voor het toekennen van een billijke vergoeding
2.5.
Op grond van artikel 7:681 BW kan, anders dan Polyplastic betoogt, een billijke vergoeding worden toegekend. De ernstige verwijtbaarheid van de werkgever ligt dan besloten in de schending van de regels die gelden voor de opzegging van een arbeidsovereenkomst. Conform die regels heeft Polyplastic op 3 april 2024 bij het UWV een ontslagaanvraag ingediend en op 22 mei 2024 verkregen. Zij heeft in strijd met de regels na ontvangst van de ontslagvergunning de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] per direct opgezegd en daarbij geen rekening gehouden met de (minimale) opzegtermijn van een maand. Dit is weliswaar verwijtbaar maar naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig ernstig dat [verzoeker] op grond van alleen deze schending een billijke vergoeding toekomt. In die overweging telt mee dat Polyplastic, nadat de gemachtigde van [verzoeker] haar hier op heeft geattendeerd, de periode waarover de transitievergoeding moet worden berekend heeft aangepast en het ontbrekende gedeelte heeft betaald aan [verzoeker] .
2.6.
[verzoeker] lijkt, zoals uit zijn stellingen opgemaakt kan worden, een beroep te willen doen op artikel 7:682 BW. Op grond van lid 1 sub b van dit artikel kan namelijk een billijke vergoeding worden toegekend als de opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werknemer arbeidsongeschikt is geworden (en uiteindelijk wordt ontslagen) als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden en de situatie dat een werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Het is aan [verzoeker] om aan te tonen dat hiervan sprake is.
2.7.
Volgens [verzoeker] is hij arbeidsongeschikt geworden en gebleven door omstandigheden op het werk en uiteindelijk is ontslagen. Hij onderbouwt deze stelling met het volgende.
[verzoeker] is op 1 januari 2020 bij Polyplastic in dienst getreden in de functie van Customer Service Medewerker. Begin 2021 heeft [verzoeker] op verzoek van Polyplastic de opleiding tot Category Sales Manager gevolgd welke opleiding hij met goed gevolg heeft afgerond. In november 2021 hebben partijen gesprekken gevoerd over de invulling van de nieuwe functie. In strijd met de gemaakte afspraken moest [verzoeker] van Polyplastic eerst als junior Category Sales Manager aan de slag. [verzoeker] heeft dit aanbod verworpen en is in zijn oude functie blijven werken. Op 16 februari 2022 is [verzoeker] overspannen uitgevallen met burn-out klachten. Na enkele weken is zijn re-integratie opgestart. Op 11 en 12 april 2022 heeft hij gesprekken gehad op kantoor. Tijdens het gesprek op 11 april heeft zijn leidinggevende, mevrouw [persoon C] (hierna: [persoon C] ) hem om zijn medische gegevens gevraagd en tegen hem geschreeuwd. Tijdens het gesprek de volgende dag met [persoon C] en de toenmalige directeur de heer [persoon D] (hierna: [persoon D] ) werd [verzoeker] gedwongen een vaststellingsovereenkomst te tekenen. Toen hij weigerde, heeft [persoon D] tegen hem geschreeuwd, bij de arm gepakt en naar huis gestuurd nadat hij zijn bureau moest leeghalen, gade geslagen door collega’s die alles konden volgen vanwege de glazen kantoorruimtes. Polyplastics heeft daarnaast [verzoeker] onder druk gezet de bedrijfseigendommen die hij nog thuis had liggen (een laptop) te komen inleveren. [verzoeker] heeft zich genoodzaakt gezien hieraan te voldoen terwijl hij psychisch niet in staat was auto te rijden. Op 14 april 2022 is hij richting kantoor gereden, maar heeft toen een auto-ongeluk gehad met ernstig lichamelijk letsel tot gevolg. Polyplastic heeft [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek op 21 juli 2022 om te praten over het verzuim en de re-integratie. Het gesprek ging echter alleen over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, al dan niet in combinatie met het aanvragen van een vervroegde WIA-uitkering. [verzoeker] werd onder druk gezet te tekenen en zijn broer, die mee was ter ondersteuning, werd geïntimideerd door [persoon C] en mevrouw [persoon E] . De broer van [verzoeker] heeft vervolgens de correspondentie met Polyplastic onderhouden. Polyplastic heeft hem valselijk geïnformeerd dat het account van [verzoeker] per 12 april 2022 was geblokkeerd omdat [verzoeker] geen benutbare mogelijkheden had terwijl [verzoeker] op 11 april met zijn re-integratie was gestart. Ook bleef Polyplastic aandringen op het verstrekken van medische gegevens en het beëindigen van de overeenkomst.
2.8.
Ook al zou de hiervoor geschetste gang van zaken feitelijk juist zijn, wat Polyplastic uitdrukkelijk betwist, dan nog kan naar het oordeel van de kantonrechter niet de conclusie worden getrokken dat Polyplastic van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid bij [verzoeker] een ernstig verwijt treft en ook niet dat het handelen of nalaten van Polyplastic in de periode na zijn ziekmelding een relevante factor is geweest in het voortduren van zijn arbeidsongeschiktheid en/of dat Polyplastic de nakoming van haar re-integratie verplichtingen ernstig heeft verzaakt.
2.9.
De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende. Ten eerste rept [verzoeker] van pesterijen maar hij noemt geen enkel voorbeeld van wat er voor heeft gezorgd dat hij op 16 februari 2022 ziek is uitgevallen. Ook heeft hij geen objectieve onderbouwing van dit standpunt in het geding gebracht zoals rapportages van bedrijfsartsen. Het enige medische stuk waarin over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid wordt besproken, is de beoordeling re-integratie verslag van het UWV van 31 januari 2024 dat door Polyplastic in het geding is gebracht. In dit verslag verwijst de arbeidsdeskundige naar een probleemanalyse van 14 april 2022 die luidt dat het verzuim zowel werk-gerelateerd als niet werk-gerelateerd is en dat er beperkingen zijn op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren (en dat werknemer het niet eens is met deze probleemanalyse). Deze analyse dateert echter van na genoemde gesprekken op 11 en 12 april terwijl de uitval al twee maanden eerder was zodat onduidelijk is of de gesprekken hierop invloed hebben gehad. De conclusie van het UWV luidt verder dat Polyplastic aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan.
Ten tweede is niet gebleken dat er door Polyplastic zodanige druk is uitgeoefend dat [verzoeker] zelf (en snel) de bedrijfseigendommen moest inleveren. Buiten dat zijn eigen standpunt tegenstrijdig is, [verzoeker] is immers op 11 en 12 april ook zelf naar het bedrijf gekomen, is het aan hem om te bepalen of hij de laptop zelf gaat brengen of dat aan een ander overlaat, uit niets is immers gebleken dat [verzoeker] de laptop zelf zou moeten inleveren. Ten derde is de communicatie tussen de broer en Polyplastic irrelevant nu niet gesteld of gebleken is dat dit in verband staat met het opzeggen van de arbeidsovereenkomst.
Resteren de gesprekken op 11 en 12 april 2022. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] zelf de lezing van [persoon C] over het verloop van de gesprekken al afgezwakt. Zo is ter zitting het volgende daarover verklaard: ‘ [persoon C] en [verzoeker] hadd op 11 april een gesprek. Op 12 april hadden [persoon C] , [persoon D] en [verzoeker] een gesprek. Tijdens dit gesprek wordt [verzoeker] medegedeeld dat Polyplastic de arbeidsovereenkomst wil beëindigen waarbij [persoon D] een voorstel doet. Als [verzoeker] dit voorstel weigert, wordt [persoon D] boos en pakt [verzoeker] bij de arm en loopt opdringerig achter [verzoeker] de gang op en vraagt hem ten overstaan van alle collega’s de bedrijfseigendommen per direct in te leveren’. Dat er tijdens die gesprekken geschreeuwd is, is niet langer gehandhaafd door [verzoeker] . Dat deze gang van zaken heeft bijgedragen aan het voortduren van de arbeidsongeschiktheid is niet gebleken.
2.10.
Gelet op dit alles komt de kantonrechter tot de slotsom dat Polyplastic niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. De gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook niet gegeven en het verzoek om Polyplastic te veroordelen tot een billijke vergoeding zal worden afgewezen.
Geen gronden voor het toekennen van een schadevergoeding
2.11.
Artikel 7:658 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is – kort gezegd – te voorkomen dat een werknemer schade lijdt tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden en als de werknemer schade lijdt de werkgever daarvoor aansprakelijk is, tenzij de werkgever aantoont dat hij zijn verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:611 BW bepaalt in zijn algemeenheid dat een werkgever zich als goed werkgever dient te gedragen.
2.12.
[verzoeker] stelt subsidiair dat hem een schadevergoeding toekomt wegens het toerekenbaar tekortkomen in de zorgplicht dan wel een schending van de verplichting van Polyplastic om zich als goed werkgever te gedragen. Hij voert hiervoor dezelfde feiten en omstandigheden aan zoals onder 2.6 uiteengezet waarop volgens [verzoeker] sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van artikel 7:681 BW dan wel 7:682 BW. Uit die feiten en omstandigheden kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat Polyplastic tekort is geschoten in één van de verplichtingen die op haar rust op grond van artikel 7:658 BW dan wel dat zij heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap.
Het verzoek om Polyplastic te veroordelen tot een schadevergoeding zal daarom ook worden afgewezen.
[verzoeker] moet de proceskosten betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] omdat hij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die [verzoeker] aan Polyplastic moet betalen op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst af de vorderingen van [verzoeker] ;
3.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, die aan de kant van Polyplastic worden begroot op € 949,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat deze beschikking is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken.
745