Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 april 2024, met bijlagen;
- het antwoord, met één bijlage;
- de brief van 13 mei 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van Hoist van 13 augustus 2024, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoist Finance AB, eiseres, en een gedaagde die zelf procedeert. De zaak betreft een vordering van Hoist op de gedaagde voor een openstaand bedrag van € 61,44, dat voortvloeit uit een overeenkomst voor de levering van elektriciteit en gas met Essent. De gedaagde heeft deze bedragen niet volledig betaald, en Essent heeft haar vordering op de gedaagde overgedragen aan Hoist. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij een eindafrekening van Essent heeft ontvangen waaruit blijkt dat er geen openstaande bedragen zijn. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 was de gedaagde niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van Hoist wel aanwezig was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde inderdaad nog € 61,44 aan Hoist verschuldigd is, maar dat hij geen rente en buitengerechtelijke kosten hoeft te betalen. De kantonrechter oordeelt dat Hoist onvoldoende heeft aangetoond dat de gedaagde op de hoogte was van de openstaande bedragen, gezien de eindafrekening van Essent. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, maar dat Hoist geen aanspraak kan maken op de bijkomende kosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.M. van Kalmthout.