ECLI:NL:RBROT:2024:9763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
11041512 CV EXPL 24-9707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande termijnbedragen voor energielevering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoist Finance AB, eiseres, en een gedaagde die zelf procedeert. De zaak betreft een vordering van Hoist op de gedaagde voor een openstaand bedrag van € 61,44, dat voortvloeit uit een overeenkomst voor de levering van elektriciteit en gas met Essent. De gedaagde heeft deze bedragen niet volledig betaald, en Essent heeft haar vordering op de gedaagde overgedragen aan Hoist. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij een eindafrekening van Essent heeft ontvangen waaruit blijkt dat er geen openstaande bedragen zijn. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 was de gedaagde niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van Hoist wel aanwezig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde inderdaad nog € 61,44 aan Hoist verschuldigd is, maar dat hij geen rente en buitengerechtelijke kosten hoeft te betalen. De kantonrechter oordeelt dat Hoist onvoldoende heeft aangetoond dat de gedaagde op de hoogte was van de openstaande bedragen, gezien de eindafrekening van Essent. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, maar dat Hoist geen aanspraak kan maken op de bijkomende kosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.M. van Kalmthout.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11041512 CV EXPL 24-9707
datum uitspraak: 27 september 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Hoist Finance AB,
gevestigd in Stockholm (Zweden),
eiseres,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt,
tegen
[gedaagde],
wonend op een geheim adres in Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Hoist’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 april 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met één bijlage;
  • de brief van 13 mei 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van Hoist van 13 augustus 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 20 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens Hoist aanwezig haar gemachtigde mr. E.L.B. Hundscheidt. Hoewel hij wel op de juiste wijze is opgeroepen, is [gedaagde] niet op de zitting verschenen.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde] heeft met ingang van 24 februari 2020 een overeenkomst met Essent gesloten voor het leveren van elektriciteit en gas op het adres [adres 1]. Essent heeft maandelijks voorschotbedragen aan [gedaagde] in rekening gebracht. Volgens Essent heeft [gedaagde] de voorschotbedragen, die op 27 september 2020 en 27 oktober 2020 aan [gedaagde] in rekening zijn gebracht, niet volledig betaald, zodat nog een bedrag van € 61,44 open staat. Essent heeft haar vordering op [gedaagde] in eigendom overgedragen aan Hoist. Daarom eist Hoist in deze procedure dat [gedaagde] veroordeeld wordt om € 61,44 met rente en buitengerechtelijke incassokosten aan Hoist te betalen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Hoist. Hij voert aan dat hij, toen hij zijn woning aan de [adres 1] verliet, een eindafrekening van Essent heeft ontvangen, waarin stond dat er geen openstaande bedragen waren. [gedaagde] stelt ook nooit een betalingsherinnering te hebben ontvangen. Het door Hoist genoemde e-mailadres is niet meer in gebruik en op de adressen [adres 1] dan wel [adres 2] woont hij al sinds 2020 niet meer, aldus [gedaagde].
2.3.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om het bedrag van € 61,44 aan Hoist te betalen, maar [gedaagde] hoeft de verschenen rente en buitengerechtelijke kosten niet te betalen. Partijen dragen ieder de eigen proceskosten. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] moet de hoofdsom van € 61,44 aan Hoist betalen
2.4.
Het bedrag dat Hoist eist bestaat uit het restant van € 3,02 van het voorschotbedrag van 27 september 2020 en het voorschotbedrag van 27 oktober 2020 van € 58,42. Dat [gedaagde] die bedragen aanvankelijk niet heeft betaald, is door hem niet betwist. [gedaagde] beroept zich echter op de inhoud van de eindafrekening van Essent van 11 november 2020. Uit die eindafrekening volgt dat [gedaagde] nog recht had op teruggave van een bedrag van € 243,42. Daarnaast is in de eindafrekening het volgende opgenomen:
“(…) Voordat we het bedrag aan u uitbetalen wordt het verrekend met eventuele openstaande facturen. (…)”
2.5.
Hoewel uit de inhoud van de eindafrekening lijkt te kunnen worden afgeleid dat eventuele openstaande bedragen zijn verrekend met het bedrag dat [gedaagde] nog tegoed heeft en hij desondanks nog recht heeft op teruggave van een bedrag van € 243,42, heeft Hoist tijdens de zitting toegelicht dat dit niet het geval is. Hoist heeft een specificatie van de verschuldigde bedragen en door [gedaagde] betaalde bedragen overgelegd. Aan de hand daarvan heeft Hoist uiteengezet dat de oorspronkelijke betalingsachterstand hoger was dan het bedrag waarop [gedaagde] recht had op grond van de eindafrekening en dat daardoor, na verrekening van het bedrag van de eindafrekening van € 243,42 met de openstaande factuurbedragen, nog altijd sprake was van een openstaand bedrag van € 61,44. Die uitleg sluit inderdaad aan op de door Hoist overgelegde specificatie. [gedaagde] is niet op de zitting verschenen en heeft dus niet meer op deze uitleg van Hoist gereageerd. De kantonrechter is van oordeel dat daarmee voldoende vast is komen te staan dat [gedaagde], nog € 61,44 aan Hoist verschuldigd is. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld dat bedrag aan Hoist te betalen.
2.6.
De kantonrechter heeft onderzocht of een deel van de eis moet worden afgewezen omdat Essent onvoldoende of onjuiste informatie heeft gekregen. Dat is niet het geval. De kantonrechter is dus van oordeel dat [gedaagde] voldoende informatie heeft gekregen of dat een eventuele schending van een informatieplicht niet ernstig genoeg is om een deel van de eis af te wijzen.
2.7.
Ook heeft de kantonrechter onderzocht of er oneerlijke bepalingen in de overeenkomst of algemene voorwaarden staan, maar dat is niet zo. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
[gedaagde] hoeft geen verschenen rente en buitengerechtelijke kosten te betalen
2.8.
Uit het bovenstaande volgt dat [gedaagde] weliswaar nog € 61,44 aan Hoist moet betalen, maar dat dat niet uit de inhoud van de eindafrekening kan worden afgeleid. Zonder de nadere toelichting van Hoist ter zitting, lijkt uit de eindafrekening immers te volgen dat alle openstaande bedragen al zijn verrekend. Ook in de na de eindafrekening aan [gedaagde] gestuurde herinneringen en aanmaningen is niet toegelicht waarom [gedaagde] desondanks nog € 61,44 moest betalen, nog daargelaten dat [gedaagde] heeft betwist dat hij die herinneringen en aanmaningen heeft ontvangen.
2.9.
Het voorgaande betekent dat niet gebleken is op welke wijze [gedaagde] - voorafgaand aan deze procedure - had moeten begrijpen dat hij, ondanks hetgeen in de eindafrekening is opgenomen, toch nog € 61,44 aan Hoist moest betalen. Het had op de weg van Hoist gelegen dit, alvorens de onderhavige procedure te starten, aan [gedaagde] uit te leggen. Niet gebleken is dat Hoist dit heeft gedaan. Gelet op deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat Hoist geen aanspraak kan maken op betaling van de in de dagvaarding genoemde verschenen rente en buitengerechtelijke kosten. Dat deel van de eis van Hoist wordt daarom afgewezen. De kantonrechter wijst de wettelijke rente over € 61,44 pas toe vanaf 14 dagen nadat dit vonnis is betekend.
[gedaagde] hoeft geen proceskosten aan Hoist te betalen
2.10.
De kantonrechter zal de proceskosten compenseren, wat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt. [gedaagde] hoeft daarom geen proceskosten aan Hoist te betalen. Zoals hiervoor is overwogen had het immers op de weg van Hoist gelegen om - alvorens tot dagvaarding over te gaan - eerst op deugdelijke wijze aan [gedaagde] uit te leggen waarom hij, ondanks de eindafrekening, nog een bedrag van € 61,44 moest betalen. Daarmee had Hoist deze procedure mogelijk kunnen voorkomen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Hoist dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hoist te betalen € 61,44 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 14 dagen nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44487