ECLI:NL:RBROT:2024:9742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/642746 / HA ZA 22-632
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en geschil over kapitaalrekening en goodwill

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma, die op 1 september 2011 is opgericht. De eiseres heeft de vennootschap opgezegd per 31 december 2020, waarna de gedaagde de onderneming heeft voortgezet. De eiseres vordert correcties op haar kapitaalrekening en een aandeel in de goodwill van de vennootschap. De gedaagde betwist de correcties en stelt dat er geen zakelijke goodwill aanwezig is, maar enkel persoonlijke goodwill. De rechtbank heeft de door de eiseres gewenste correcties op de kapitaalrekening grotendeels afgewezen en aangekondigd een deskundige te benoemen voor de waardering van de goodwill. De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen, conclusies van antwoord en rapporten van deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administratie van de vennootschap niet betrouwbaar is, wat de beoordeling van de boekingen bemoeilijkt. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde de eiseres schadeloos moet stellen voor de goodwill, die in vijf jaarlijkse termijnen moet worden betaald, en dat de eiseres recht heeft op een correctie van haar kapitaalrekening. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de benoeming van een deskundige.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/642746 / HA ZA 22-632
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Vlaardingen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.P.O. Ruysch te Honselersdijk,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. Slager te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn op 1 september 2011 met elkaar een vennootschap onder firma aangegaan. Zij dreven een onderneming die logistieke diensten verleende. [eiseres] heeft deze vennootschap bij brief van 30 oktober 2020 opgezegd per 31 december 2020; [gedaagde] heeft de onderneming nadien zonder haar voorgezet.
1.2.
Deze procedure gaat over de wijze waarop afgerekend moet worden. [eiseres] wil bepaalde correcties van het bedrag van haar kapitaalrekening. Daarnaast wil zij haar aandeel in de goodwill van de vennootschap. Volgens [gedaagde] is er geen grond voor de door [eiseres] gewenste correcties op de kapitaalrekening en is uitsluitend sprake van persoonlijke goodwill van hemzelf. Zakelijke goodwill heeft de vennootschap volgens hem niet. Als hij goodwill moet vergoeden, dan moet dat volgens hem in vijf jaarlijkse termijnen gebeuren.
1.3.
De rechtbank wijst in dit vonnis de door [eiseres] gewenste correcties op het saldo van de kapitaalrekening grotendeels af en kondigt voor de waardering van de goodwill de benoeming van een deskundige aan.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 27, alsmede twee rapporten, aangeduid als A en B;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 12;
  • de bij brief van 27 december 2022 namens [gedaagde] overgelegde productie 13;
  • de conclusie van antwoord in reconventie (deze conclusie wordt door de rechtbank; mede beschouwd als een conclusie van repliek in conventie), met producties 27 tot en met 30;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties 14 tot en met 28;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de e-mail van 2 oktober 2023 van mr. Ruysch, met producties 32 tot en met 36;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023;
  • de e-mail van de rechtbank van 28 november 2023, waarin de na de mondelinge behandeling genomen akten zijn geweigerd en regieaanwijzingen zijn gegeven;
  • de akte uitlaten na mondelinge behandeling van 13 december 2023 van de zijde van [eiseres] , voor zover niet geweigerd door de rechtbank in de e-mail van 19 december 2023;
  • de antwoordakte van 10 januari 2024 van de zijde van [gedaagde] ;
  • de akte goodwill-kwestie van 18 september 2024 van de zijde van [eiseres] .
2.2.
Onderdeel van de regieaanwijzingen was dat [eiseres] na de antwoordakte van 10 januari 2024 nog een akte zou nemen over het punt van de goodwill. Dit is per abuis over het hoofd gezien. De rechtbank heeft daarom voorafgaand aan het wijzen van dit vonnis aan [eiseres] een herstelmogelijkheid geboden. Daarvan heeft zij gebruik gemaakt.
2.3.
Ten slotte is het vonnis nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn per 1 september 2011 voor onbepaalde tijd een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ). [naam bedrijf 1] is een logistieke dienstverlener.
3.2.
Artikel 3 van de vennootschapsovereenkomst vermeldt, voor zover hier van belang, dat [eiseres] en [gedaagde] ieder hebben ingebracht hun “arbeid, kennis en vlijt”.
Het tweede lid luidt:
“Iedere vennoot wordt voor diens inbreng in geld en/of goederen op zijn of haar kapitaalrekening
gecrediteerd. Deze kapitaalrekeningen:
(…)
b. worden gedebiteerd voor opnamen voor privé-doeleinden.
3.3.
Artikel 9 lid 1 letter b van deze overeenkomst noemt als een van de ontbindingsmogelijkheden de opzegging door een van de vennoten. Onder letter e van dat artikellid wordt genoemd de opzegging door een van de vennoten indien, gelet op de gedragingen van een van de vennoten in redelijkheid van hem niet gevergd kan worden dat hij de vennootschap voortzet.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de opzegging als bedoeld in lid 1 onder letter b schriftelijk moet plaatsvinden, uiterlijk 6 maanden voor het einde van een boekjaar [1] en dat de opzegging als bedoeld in lid 1 onder letter e alleen kan plaatsvinden met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
Artikel 9 lid 3 van deze overeenkomst luidt:
“Bij het einde der vennootschap is ieder der vennoten in het vermogen der vennootschap gerechtigd voor het bedrag waarvoor hij of zij in de boeken van de vennootschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies gemaakt of geleden in het laatste boekjaar blijkens de balans en winst- en verliesrekening die wordt opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 en het volgende lid.”
en artikel 9 lid 4 luidt:
“Op de na de beëindiging der vennootschap op te maken balans zullen de activa der vennootschap worden opgenomen tegen de verkoopwaarde (indien het bedrijf wordt geliquideerd: tegen de liquidatiewaarde), terwijl voorts in deze slotbalans de goodwill zal worden geactiveerd.”
3.4.
Artikel 10 luidt, voor zover hier van belang:
“1 In de gevallen voorzien in artikel 9 lid 1 l etters a, b, c, d en g. wordt het vermogen der vennootschap (waaronder begrepen de goodwill) bij dezen toebedeeld aan de overblijvende vennoot (…) die het bedrijf blijft voortzetten onder gehoudenheid van laatstgenoemde om de andere vennoot respectievelijk diens erfgenamen casu quo rechtverkrijgenden terzake van deze overbedeling volledig schadeloos te stellen met inachtneming van het in de overige leden van dit artikel bepaalde.
2 De overblijvende vennoot is verplicht aan de andere vennoot respectievelijk aan zijn erfgenamen casu quo rechtverkrijgenden de eventuele goodwill die onderdeel uitmaakt van de in liet eerste lid genoemde overbedeling, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 lid 2 te vergoeden. Deze vergoeding zal jaarlijks in vijf gelijke termijnen worden betaald op 31 december, voor het eerst op 31 december van het jaar waarin de vennootschap wordt ontbonden.
(…)”
3.5.
Artikel 11 luidt:
“Verdeling vermogen
Bij ontbinding exclusief artikel 9 lid 1 letters e of f wordt het vermogen van de vennootschap (waaronder begrepen de goodwill) zoveel mogelijk op basis van de kapitaalrekeningen verdeeld. Voor zover goodwill deel uitmaakt van de balans en deze goodwill niet gelijk wordt verdeeld dan wel geheel wordt overgenomen door de voortzettende vennoot, zal met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 lid 2, voor deze overname of overbedeling worden betaald in vijf gelijke jaarlijkse termijnen die op 31 december van enig jaar verschuldigd worden, voor het eerste op 31 december van het jaar waarin de vennootschap wordt ontbonden.”
3.6.
De echtgenote van [gedaagde] , [naam 1] , verzorgde de administratie van de vennootschap vanuit haar eigen onderneming “ [naam bedrijf 2] ”.
3.7.
Aanvankelijk was de winstverdeling tussen [eiseres] en [gedaagde] bepaald op 70% voor [gedaagde] en 30 % voor [eiseres] en de arbeidsvergoeding op € 37,50 voor [gedaagde] en € 22,50 voor [eiseres] . Vanaf 1 januari 2018 werd de winstverdeling gewijzigd in 40% voor [eiseres] en 60% voor [gedaagde] , en de arbeidsvergoeding in € 32,50 voor [eiseres] . De arbeidsvergoeding voor [gedaagde] bleef gelijk.
3.8.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft [eiseres] de overeenkomst opgezegd per
31 december 2020. [gedaagde] heeft de onderneming voortgezet.
3.9.
In opdracht van [eiseres] heeft [naam 2] een onderzoek in de administratie van de vennootschap verricht. Hij heeft daarover op 30 april 2021 aan haar gerapporteerd (hierna te noemen: het rapport [naam 2] ).
Zijn onderzoek was gericht op een aantal door [eiseres] geselecteerde specifieke boekingen ten laste van de rekening van de vennootschap uit de jaren 2013 tot en met 2020.
Deze boekingen zijn door hem aan [gedaagde] en aan de administrateur voorgelegd. Doel daarvan was om, aan de hand van onderliggende facturen, voor zover aanwezig, vast te stellen of deze boekingen al dan niet betrekking hebben op zakelijke uitgaven voor de onderneming.
In totaal is voor een bedrag van € 24.803,31 aan geboekte posten onderzocht. Daarvan is naar aanleiding van het onderzoek voor een bedrag van € 10.341,14 door [gedaagde] gecorrigeerd. Voor een bedrag van € 14.462,67 heeft [gedaagde] niet willen corrigeren.
3.10.
In opdracht van [eiseres] heeft [naam 3] van Solvaid Consultants een indicatieve waardering gegeven van het 40%-aandeel van [eiseres] in de vennootschap per 31 december 2020. Zijn rapport dateert van 10 juni 2021.
Bij zijn werkzaamheden heeft hij kennis genomen van het rapport van [naam 2] en diens correcties op de kapitaalrekening overgenomen.
Daarnaast heeft hij correcties bepleit van in totaal € 41.491,-. Het gaat om een correctie voor het gebruik van kantoorruimte door de onderneming van de administrateur [naam 1]
vanaf 2011 tot en met 31 december 2020 en een correctie voor niet geboekt privégebruik van de zakelijke auto door [gedaagde] in de jaren 2018 tot en met 2020.
Hij geeft een indicatie voor de waardering van de volgens hem in de vennootschap aanwezige goodwill per 31 december 2020: een bedrag van € 1.155.654,-, uitgaand van handhaving van het per die datum aanwezige klantenbestand en € 1.115.155 uitgaand van daling en omzetten en marges bij klant Upfield na 2021.
3.11.
[gedaagde] heeft [naam 4] verzocht de waarde van de vennootschap onder firma per 31 december 2020 te bepalen. [naam 4] heeft op
16 september 2022 gerapporteerd (hierna: het [naam rapport] ). Zijn conclusie luidt dat er in de vennootschap geen goodwill aanwezig is en dat, als die er al is, er sprake is van persoonlijke goodwill van [gedaagde] .
3.12.
[gedaagde] heeft op 20 juli 2021 aan [eiseres] € 217.704,- betaald.

4.De vordering in conventie

4.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair
1. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan haar van haar aandeel in de goodwill, een bedrag van € 462.262, -, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 31 december 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag van volledige betaling;
2 [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan haar van het resterende aan haar toebehorende kapitaal van € 44.849,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf 31 december 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag van volledige betaling;
3 [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de kosten van het onderzoek in de boekhouding, ter vaststelling van de schade, uitgevoerd door [naam bedrijf 3] , een bedrag van € 8.802,77, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag van volledige betaling;
4 [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de kosten van de waardering [naam bedrijf 1] , uitgevoerd door Solvaid consultants, een bedrag van € l8.905,66, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag van volledige betaling, waarbij zij tevens vordert de eventueel door haar nader te maken kosten van Solvaid, althans [naam 3] ,
dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis in deze procedure, en te vermeerderen met wettelijke rente over deze kosten indien betaling binnen die termijn uitblijft, met bepaling dat [gedaagde] nakosten is verschuldigd, welk bedrag na betekening van het vonnis wordt verhoogd met € 85,00;
5 met het voorwaardelijk verzoek, namelijk in het geval [gedaagde] het rapport van [naam 3] betwist wat de (op het rapport van [naam 2] gebaseerde) correcties van de kapitaalrekeningen betreft, tot benoeming van een onafhankelijk accountant dan wel een onafhankelijk deskundige die de boekhouding van [naam bedrijf 1] , thans [naam bedrijf 1] , zal onderzoeken met als doel te achterhalen in hoeverre de boekhouding, waaronder de kapitaalrekeningen daadwerkelijk gecorrigeerd moeten worden wegens malversaties of andere misstanden. In dat kader verzoekt [eiseres] de rechtbank tevens [gedaagde] te bevelen deze accountant of deskundige volledig in staat te stellen het voormelde onderzoek uit te voeren, onder meer door volledige toegang te verschaffen tot de boekhouding en (boekhoud)programma's van [naam bedrijf 1] , thans [naam bedrijf 1] .
subsidiair
ten aanzien van het onder 1 gevorderde:
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van de goodwill, een bedrag van € 462.262, -, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, in vijf gelijke jaarlijkse termijnen, met de eerste termijn op 31 december 2020, vermeerderd met de wettelijke handelsrente rente, althans de wettelijke rente, vanaf 31 december 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag van volledige betaling.
4.2.
[eiseres] voert hiertoe het volgende aan.
4.2.1.
Zij heeft de overeenkomst opgezegd omdat van haar niet kon worden gevergd de samenwerking met [gedaagde] voort te zetten, nadat zij had geconstateerd dat [gedaagde] privé-uitgaven betaalde van de zakelijke kapitaalrekening van de vennootschap. Artikel 9 lid 1 onder e is daarom van toepassing.
Op grond van artikel 11 van de overeenkomst moet het vermogen van de vennootschap in dat geval worden verdeeld op basis van de kapitaalrekeningen, per datum van de opzegging,
31 december 2020. Er was toen geen sprake van op de balans geactiveerde goodwill.
Zij heeft thans een opeisbare vordering op [gedaagde] van € 262.553,-, bestaande uit haar kapitaal, zoals berekend in het rapport [naam 3] , inclusief de door [naam 2] voorgestelde correcties, plus € 462.262,-, bestaande uit haar aandeel in de goodwill, zoals berekend in het rapport [naam 3] .
Omdat zij van [gedaagde] al € 217.704,- heeft ontvangen bedraagt haar vordering € 507.111,-.
4.2.2.
Wanneer zou worden uitgegaan van opzegging op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de overeenkomst, geldt dat ingevolge artikel 10 lid 1 juncto lid 2 van de overeenkomst het vermogen van de vennootschap wordt toebedeeld aan de voortzettende vennoot onder de gehoudenheid de andere vennoot schadeloos te stellen. De goodwill zal moeten worden betaald in vijf jaarlijkse termijnen. Haar subsidiaire vordering is hierop gebaseerd.
4.2.3.
De kosten van [naam 2] (€ 8.802,77) zijn kosten ter vaststelling van schade en komen op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking. Ook de waarderingskosten van Solvaid Consultants (€ 18.905,66) komen op grond van dat artikel voor vergoeding in aanmerking.

5.Het verweer in conventie

[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken en concludeert tot afwijzing daarvan. Op dat verweer gaat de rechtbank hierna, waar nodig, in.

6.De vordering in reconventie

6.1.
[gedaagde] vordert veroordeling bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] tot betaling aan hem van de door hem gemaakte advocaat- en accountantskosten, een bedrag van € 38.671,75 (exclusief btw), vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf de dag van instelling van de onderhavige vordering, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure in reconventie.
6.2.
Hij voert hiertoe het volgende aan. Om zich te verweren tegen de claims van [eiseres] en haar onrechtmatige aantijgingen aan zijn adres heeft hij aanzienlijke kosten moeten maken: een bedrag van € 22.548,75 exclusief btw aan [naam 4] van BDO en een bedrag van € 16.123,- aan advocaatkosten. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking.

7.Het verweer in reconventie

[eiseres] heeft de vordering gemotiveerd weersproken en concludeert tot afwijzing daarvan. Op dat verweer gaat de rechtbank hierna, waar nodig, in.

8.De beoordeling

in conventie
inleiding
8.1.
[naam bedrijf 1] is per 31 december 2020 beëindigd met [gedaagde] als voorzettende vennoot. [2] Er moet daarom worden afgerekend. De (hoofd)vorderingen van [eiseres] zien enerzijds op de kapitaalrekening en anderzijds op de goodwill.
8.1.1.
De rechtbank vat de discussie over de kapitaalrekening als volgt samen.
a. In de concept-jaarrekening over 2020 staat dat het saldo van de kapitaalrekening van [eiseres] per 31 december 2020 € 216.275,- bedraagt. [3]
[gedaagde] heeft [eiseres] € 217.704,- betaald. Dat bedrag is het saldo van de kapitaalrekening van [eiseres] uit de concept-jaarrekening met een correctie van (40% van € 3.573,- =) € 1.429,-. Die correctie ziet op omzet uit 2020 die in 2021 is gefactureerd. [4]
[eiseres] stelt dat het bedrag van € 216.275,- uit de concept-jaarrekening gecorrigeerd moet worden naar een bedrag van € 262.553,-. Het gevorderde bedrag van € 44.849,- is het verschil tussen het door [gedaagde] betaalde bedrag (€ 217.704,-) en het saldo volgens [eiseres] (€ 262.553,-).
De door [eiseres] voorgestane correcties betreffen vier posten: [5]
#
Korte aanduiding
Grondslag correctie
Omvang correctie
1.
‘malversaties’
[naam 2] heeft een aantal specifieke uitgaven onderzocht waarvan [eiseres] het zakelijke karakter betwist. Een deel van de bevindingen van [naam 2] zijn verwerkt in de concept-jaarrekening, een deel niet.
€ 4.788,-
2.
huisvestingskosten 2011-2020
De echtgenote van [gedaagde] heeft nooit betaald voor het gebruik van kantoorruimte en -faciliteiten. Dit moet alsnog gebeuren.
€ 22.234,40
3.
nagekomen omzet van € 3.573,-
Nagekomen omzet die nog niet is opgenomen in de concept-jaarrekening
€ 1.429,- [6]
4.
privégebruik auto
Tot 2017 werd, ten gunste van het firma-resultaat de forfaitaire bijtelling voor privégebruik van de auto van [gedaagde] in mindering
gebracht op de autokosten. Dat gebeurde met ingang van 2018 niet meer.
17.826,80
[gedaagde] betwist de door [eiseres] voorgestane correcties. Als de uitkomst van deze procedure is dat met deze correcties rekening wordt gehouden, dan wil hij dat er ook rekening gehouden wordt met een aantal correcties die hij wil doorvoeren op de historische cijfers van [naam bedrijf 1] :
#
Korte aanduiding
Grondslag correctie
a.
afrekening met echtgenote
het alsnog marktconform declareren door zijn echtgenote voor haar administratieve dienstverlening en niet eerder gefactureerde werkzaamheden van zijn echtgenote, in totaal € 56.550,-
b.
privégebruik auto
Kosten van de auto van [gedaagde] van 2012-2017, in totaal € 64.483,-
8.1.2.
De discussie over de goodwill betreft enerzijds de vraag of er (zakelijke) goodwill is en anderzijds de vraag of die in één termijn of in vijf jaarlijkse termijnen betaald moet worden.
malversaties
8.2.
In de dagvaarding is [eiseres] uitvoerig ingegaan op onttrekkingen die [gedaagde] zou hebben gedaan voor privédoeleinden. Op zitting is echter gebleken dat een deel van de betreffende betalingen geen onttrekkingen zijn. [naam bedrijf 1] betaalde onder meer de vader van [eiseres] zwart en nam facturen van derden op in de administratie om de boeken kloppend te krijgen. [eiseres] was daarmee bekend, zo verklaarde zij op zitting. Dit zijn dus wel malversaties, niet in de door [eiseres] bedoelde zin van privé-onttrekkingen, maar in de vorm van een deels valselijk opgemaakte administratie. In de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] kan geen van hen de ander in rechte daarvan een verwijt maken.
8.3.
In het rapport [naam 2] is, buiten de door [gedaagde] daarin reeds erkende privéboekingen, een aantal boekingen in de jaren 2013 tot en met 2020 door [eiseres] als privé-onttrekkingen van [gedaagde] bestempeld. [gedaagde] heeft dat betwist en tegenover het standpunt van [eiseres] bij die onttrekkingen ofwel aangevoerd dat het in werkelijkheid ging om feitelijke betalingen aan derden (de hiervoor bedoelde zwarte betalingen), ofwel om diners/lunches met een zakelijk karakter. In een enkel geval ging het volgens hem om zakelijk aangeschafte schilderijtjes.
8.4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8.4.1.
Uit het feit dat er ‘zwarte’ betalingen met facturen werden afgedekt in de administratie, volgt dat de administratie van de vennootschap niet betrouwbaar is.
Dat brengt mee dat een beoordeling van de door [eiseres] bestreden boekingen en de verklaring die [gedaagde] voor die boekingen heeft gegeven noodgedwongen alleen een ruwe beoordeling kan zijn.
8.4.2.
De in geschil zijnde boekingen zien op de periode 2013-2020. [gedaagde] beroept zich op verjaring. Dit beroep slaagt voor zover het gaat om boekingen vóór
30 oktober 2015. Op 30 oktober 2015 heeft [eiseres] in de opzeggingsbrief zich beklaagd over boekingen in de administratie. De rechtbank merkt dit aan als een stuitingshandeling. Gesteld noch gebleken is dat er voordien een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden.
De jaren 2013 en 2014 zijn dus integraal verjaard. In 2015 was blijkens het rapport
[naam 2] slechts één in geschil zijnde boeking en die dateert van juli 2015. Die is dus ook verjaard. De verdere beoordeling beperkt zich dus tot de jaren 2016-2020.
8.4.3.
In de bijlage bij het rapport [naam 2] worden de verschillende onderzochte boekingen beschreven. Bij elke boeking staat steeds vermeld of er wel of geen factuur aanwezig was en of de boeking wel of niet al is gecorrigeerd. Alle boekingen waarvoor geen factuur aanwezig is en die nog niet gecorrigeerd zijn, moeten naar het oordeel van de rechtbank alsnog gecorrigeerd worden. Voor die boekingen is de verklaring van [gedaagde] te vaag en onvoldoende onderbouwd.
8.4.4.
Dat leidt tot de volgende opstelling:
2016: nog te corrigeren: € 668,78 [7] , waarvan 30% is € 200,63
2017: nog te corrigeren: € 2.913,29 [8] , waarvan 30% is € 873,99
2019: nog te corrigeren: € 111,20 [9] , waarvan 40% is € 44,48.
2018 en 2020: geen nog te corrigeren boekingen
8.5.
In totaal moet er dus over de jaren 2013 tot en met 2020 een bedrag van € 1.119,10 worden gecorrigeerd in de kapitaalrekening van [eiseres] (in haar voordeel).
overige door [eiseres] gewenste correcties: voor doorbelasting huurpenningen en voor niet opgegeven privégebruik auto
8.6.
[gedaagde] verzet zich tegen de door [eiseres] gewenste correctie voor het niet doorbelasten aan [naam 1] van huurkosten vanaf de aanvang van de vennootschapsovereenkomst in september 2011 tot en met 31 december 2020. Daarover zijn volgens hem nooit afspraken gemaakt.
8.7.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8.7.1.
[eiseres] stelt niet méér dan dat in 2011 zou zijn afgesproken dat “een deel” van de huurkosten werd doorbelast. Dat dat zo is en om welk deel het zou gaan blijkt uit niets en het feit dat er tien jaar lang niets in rekening werd gebracht, pleit er ook tegen. Haar vordering is op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarom niet toewijsbaar.
8.7.2.
Wat de autokosten betreft: nadat de vordering op dit punt door [gedaagde] gemotiveerd is betwist is [eiseres] in de gelegenheid geweest daarop bij akte na tussenvonnis inhoudelijk te reageren, wat zij niet heeft gedaan. Daarom slaagt het verweer van [gedaagde] als onvoldoende gemotiveerd weersproken.
het voorwaardelijk verzoek van [eiseres]
8.8.
[eiseres] vraagt de rechtbank, voor het geval dat [gedaagde] het rapport van [naam 3] betwist, een onafhankelijk deskundige te benoemen die de boekhouding van [naam bedrijf 1] zal onderzoeken om te achterhalen in hoeverre deze daadwerkelijk gecorrigeerd moet worden wegens malversaties of andere misstanden. [gedaagde] vindt dat overbodig.
8.9.
Dit verzoek wordt afgewezen. [naam 2] heeft onderzoek gedaan naar specifieke transacties die door [eiseres] als ‘verdacht’ waren aangemerkt. Het had dan ook op de weg van [eiseres] gelegen om aan te geven welke andere boekingen er onderzocht hadden moeten worden en waarom dat moest gebeuren. “Andere misstanden” zijn als argument voor onderzoek te vaag.
door [gedaagde] voorgestane correcties
8.10.
De door [gedaagde] voorgestane correcties hebben een voorwaardelijk karakter: als de rechtbank de lezing van [eiseres] volgt over de door haar voorgestane correcties, wil ook [gedaagde] correcties aanbrengen ten aanzien van de kosten van zijn echtgenote en de auto. Dit wordt afgewezen. [gedaagde] doet dit verzoek slechts tussen neus en lippen door en gaat inhoudelijk niet nader in op de door hem gewenste correcties. De taak van de rechtbank is niet om in de producties op zoek te gaan naar argumenten voor deze correcties.
goodwill wel of niet in termijnen?
8.11.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is in geschil of een eventuele goodwillvergoeding in één keer of in vijf jaarlijkse termijnen betaald moet worden. Dat hangt samen met de vraag of [eiseres] heeft opgezegd op grond van artikel 9 lid 1 sub b of sub e van de vennootschapsovereenkomst.
8.12.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de opzeggingsbrief van 30 oktober 2020 blijkt dat voor [eiseres] de
“voornaamste reden voor de beëindiging”van de vennootschapsovereenkomst was gelegen in de door haar ervaren
“onevenwichtige positie die al jarenlang de samenwerking overschaduwt”.Daarnaast noemt zij het geschade vertrouwen in [gedaagde] omdat hij privékosten zakelijk boekte. In de brief beriep zij zich expliciet op artikel 9 lid 1 sub b.
In deze procedure stelt zij dat de voortzetting van de vennootschapsovereenkomst in redelijkheid niet van haar kon worden gevergd. Feitelijk heeft zij zich in haar opzeggingsbrief dus beroepen op de opzeggingsgrond van artikel 9 lid 1 letter e, aldus [eiseres] .
Daarmee is de vraag aan de orde of [gedaagde] haar opzegging in die zin had behoren te begrijpen. De rechtbank beantwoordt die vraag negatief. Dat er naast de volgens [eiseres] onevenwichtige positie ook sprake was van geschaad vertrouwen bracht niet mee dat [gedaagde] , ondanks haar uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 9 lid 1 letter b redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij opzegde op de grond onder letter e.
Als [eiseres] een schadeloosstelling toekomt voor goodwill, dan zal [gedaagde] die moeten betalen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen (vergelijk artikel 10 van de vennootschapsovereenkomst).
is er goodwill?
8.13.
[gedaagde] heeft in zijn akte van 10 januari 2024 primair aangevoerd dat uit artikel 11 van de vennootschapsovereenkomst blijkt dat er alleen sprake kan zijn van goodwill als die op de balans staat. Daarom kan er volgens hem geen sprake zijn van verdeling van goodwill.
Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat in de situatie als bedoeld in artikel 11 het de bedoeling is dat de partij die de vennootschapsovereenkomst opzegt in verband met de gedragingen van de andere vennoot, zelf doorgaat met de onderneming. In zo’n situatie kan volgens hem geen sprake zijn van betaling van goodwill door hem aan [eiseres] .
[eiseres] heeft dat standpunt bestreden, onder verwijzing naar artikel 9 lid 4 van de vennootschapsovereenkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beide argumenten van [gedaagde] falen reeds omdat artikel 11 betrekking heeft op een opzegging op grond van artikel 9 lid 1, letters
e of f.Hiervoor, onder 8.12., is beslist dat [gedaagde] de opzegging van [eiseres] heeft mogen begrijpen als een opzegging op grond van artikel 9 lid 1
sub b. Artikel 11 is dus in dit geval niet van toepassing.
In artikel 10 lid 1 van de vennootschapsovereenkomst is het vermogen van de vennootschap (waaronder begrepen de goodwill) reeds toebedeeld aan de overblijvende vennoot, [gedaagde] , onder de verplichting om [eiseres] wegens overbedeling schadeloos te stellen. De vraag is in dit geval of er in de vennootschap goodwill aanwezig was op
31 december 2020.
8.14.
[eiseres] stelt, op basis van het rapport [naam 3] , dat de goodwill een indicatieve waarde heeft van € 1.155.654. [gedaagde] bestrijdt dat er überhaupt goodwill in de vennootschap aanwezig is. Als er al goodwill aanwezig is, zo voert hij aan, dan is dat persoonlijke goodwill van hem, [gedaagde] . Hij beroept zich op het [naam rapport] .
8.15.
De eerste vraag is nu of er in dit geval sprake is/kan zijn, van persoonlijke goodwill.
8.15.1.
Een overeenkomst van vennootschap onder firma is een overeenkomst die gericht is op samenwerking tot een gemeenschappelijk doel. Bij het aangaan van deze overeenkomst bracht [gedaagde] , zoals hij stelt en [eiseres] niet heeft weersproken, een aantal klanten mee. Die klanten werden daarmee klanten van de vennootschap. Als het al zo is geweest dat de tussen [gedaagde] en [eiseres] afgesproken werkverdeling inhield dat [gedaagde] voornamelijk degene was die vervolgens nieuwe klanten aanbracht en de contacten met bestaande en nieuwe klanten onderhield (“de buitenkant”), en [eiseres] degene die voornamelijk voor de afhandeling zorgde (“de binnenkant”) dan brengt dat mee, na een samenwerking van bijna 10 jaar, dat het per 31 december 2020 bestaande klantenbestand moet worden gezien als het resultaat van gezamenlijke inspanningen. Bij de voortzetting van de onderneming door [gedaagde] per 1 januari 2021 kon hij beschikken over het mede door de inspanningen van [eiseres] ontstane actuele klantenbestand.
8.15.2.
Aangenomen dat dat bestand bijdraagt aan eventuele zakelijke goodwill, zal [gedaagde] [eiseres] schadeloos moeten stellen conform artikel 10 van de vennootschapsovereenkomst en volgens de overeengekomen verdeelsleutel van 40%/60%.
Een andere beantwoording van deze vraag zou niet stroken met het samenwerkingskarakter van de vennootschap onder firma.
8.16.
Vervolgens is de vraag of er überhaupt sprake is van goodwill, en zo ja, op welk bedrag en met hantering van welke maatstaf die moet worden gewaardeerd.
8.16.1.
In de vennootschapsovereenkomst is niets bepaald over die maatstaf. Artikel 9 lid 4 bepaalt slechts dat de activa tegen de verkoopwaarde worden opgenomen en dat de goodwill zal worden geactiveerd. In de regel geldt dat, wanneer partijen niet anders zijn overeengekomen, aan de uittredende vennoot de werkelijke waarde van zijn economische deelgerechtigdheid moet worden vergoed, vast te stellen op
going-concernbasis. [10]
8.16.2.
De rechtbank acht het op voorhand onaannemelijk dat de onderneming geen enkele goodwill zou hebben. Het betreft hier immers een winstgevende onderneming met een klantenbestand.
8.16.3.
De rechtbank is voornemens [naam 5] te Amsterdam, partner bij [naam bedrijf 4] , als deskundige te benoemen en hem de volgende vragen voor te leggen.
1. Kunt u de goodwill van de onderneming van [naam bedrijf 1] per 31 december 2020 begroten, uitgaand van de volgende uitgangspunten?
o een verkooptransactie op
going concernbasis;
o tussen goed geïnformeerde partijen die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn,
o waarbij de verkoper nog gedurende een redelijke termijn werkzaamheden voor de onderneming zou verrichten teneinde de klanten zo goed mogelijk te behouden voor de onderneming;
o waarbij de verkoper zou toezeggen gedurende een redelijke termijn geen concurrerende activiteiten te verrichten.
2. Voor het geval de mate van betrouwbaarheid van de administratie het niet mogelijk maakt een exact bedrag te noemen, wilt u dan een zo verantwoord mogelijke schatting maken? En wilt u uw antwoord toelichten?
3. Welke feiten en/of omstandigheden die bij uw onderzoek zijn gebleken acht u voorts nog van belang?
8.16.4.
De deskundige heeft de kosten van het onderzoek begroot op (47 uur tegen een uurtarief van gemiddeld € 286,-, excl. kantooropslag en btw =) € 17.100,- (incl. de kantooropslag en btw).
8.16.5.
[eiseres] en [gedaagde] kunnen zich uitlaten over de persoon van de deskundige, de te stellen vragen en het voorschot. Het voorschot voor de deskundige zal door elk van beiden voor de helft moeten worden voldaan. De reden daarvoor is dat zij beiden gehouden zijn tot afrekening volgens de bepalingen van de vennootschapsovereenkomst.
8.17.
De deskundige heeft de rechtbank laten weten dat het bureau waaraan hij verbonden is, algemene voorwaarden hanteert. Het uitbrengen van een deskundigenbericht in een procedure bij de rechtbank is een opdracht die uit de wet voortvloeit. De rechtbank is in privaatrechtelijke zin geen contractspartij en kan dus niet beslissen over de aanvaarding van die voorwaarden door [eiseres] en [gedaagde] . Zij verzoekt [eiseres] en [gedaagde] daarom aan de rechtbank bij akte eveneens te laten weten of zij deze voorwaarden aanvaarden. Een kopie van de voorwaarden zal door de rechtbank gelijktijdig met dit vonnis aan de advocaten worden toegezonden.
vergoeding van kosten rapport [naam 2] ?
8.18.
[gedaagde] betwist de vordering op dit punt. Hij heeft zijn medewerking aan het onderzoek van [naam 2] niet willen geven omdat er sprake was van ongefundeerd wantrouwen jegens hem, zo voert hij aan.
Dat laatste is niet juist. In het rapport [naam 2] is vastgesteld, en [gedaagde] heeft dat ook erkend, dat hij in de loop der jaren privé-uitgaven ten laste van de zakelijke rekening heeft gebracht.
De kosten van het rapport [naam 2] komen daarom als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor zijn rekening (artikel 6:96 lid 2 onder b BW). Tegen de hoogte van die kosten heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. De rechtbank beoordeelt die kosten, een bedrag van € 8.802,77 als redelijk, zowel wat de aanleiding daarvoor betreft als wat de omvang betreft.
vergoeding van kosten rapport [naam 3] ?
8.19.
[eiseres] stelt dat ook de kosten van het rapport [naam 3] ten laste van [gedaagde] moeten komen, omdat in dat rapport de consequenties van de door haar bepleite correcties op de kapitaalrekening zijn doorgerekend.
Dat laatste mag zo zijn, maar het zwaartepunt van de opdracht aan [naam 3] lag, zoals blijkt uit de omschrijving daarvan op de eerste bladzijde van het rapport, in het geven van een indicatieve waardering van het aandeel van [eiseres] in de vennootschap. Deze kosten zijn geen buitengerechtelijke incassokosten, maar kosten van [eiseres] om haar eigen standpunt te bepalen.
De kosten van dit rapport moeten daarom voor rekening van [eiseres] blijven.
wettelijke handelsrente
8.20.
[gedaagde] heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
Artikel 6:119a BW heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. [11]
De gevorderde wettelijke handelsrente is dus niet toewijsbaar.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen.
8.21.
Tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente is geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal bij het toe te wijzen bedrag inzake de kapitaalrekening de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van dagvaarding. Uit niets is gebleken dat [eiseres] [gedaagde] eerder in gebreke heeft gesteld dan bij dagvaarding.
Bij een eventueel toe te wijzen bedrag aan goodwill is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de respectieve vervaldata zoals vermeld in artikel 10 van de vennootschapsovereenkomst.
uitvoerbaarheid bij voorraad
8.22.
De vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad is op de wet gebaseerd en [gedaagde] heeft er geen verweer tegen gevoerd. Deze vordering zal in het te zijner tijd te wijzen eindvonnis worden toegewezen. Dit betekent dat [eiseres] van het eindvonnis nakoming zal kunnen verlangen, ook wanneer daarvan hoger beroep zou worden ingesteld.
in reconventie
kosten [naam rapport]
8.23.
[gedaagde] baseert zijn vordering op dit punt op artikel 6:96 lid 2 BW en op de stelling dat hij zich moest verweren tegen de onjuiste stellingen van [eiseres] .
Dat betoog kan niet slagen. Namens [eiseres] is terecht aangevoerd dat dit artikel geen zelfstandige grondslag biedt voor vergoeding van deze kosten. De vordering is niet toewijsbaar.
advocatenkosten
8.24.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering houden een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de proceskosten in.
De achtergrond daarvan is dat de vrees voor een veroordeling in de vaak omvangrijke proceskosten van de wederpartij de vrijheid om een ander in rechte te betrekken of in een procedure verweer te voeren in gevaar zou brengen en daarmee eigenrichting in de hand zou kunnen werken. Op deze regel kan slechts een uitzondering worden gemaakt in bijzondere omstandigheden. Daarvan kan sprake zijn bij misbruik van procesrecht of wanneer het instellen van een vordering of het voeren van verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, onrechtmatig handelen oplevert. De rechter mag de conclusie dat een partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt dan wel onrechtmatig heeft geprocedeerd, slechts met terughoudendheid trekken, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. De lat ligt dus hoog.
De door [gedaagde] bij conclusie van dupliek in reconventie gestelde omstandigheden
- hij doelt op volgens hem onterechte beschuldigingen van malversaties aan zijn adres en op volgens hem ongefundeerde stellingen van [eiseres] - ziet de rechtbank niet als bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel zouden rechtvaardigen. Er is daarom in dit geval geen aanleiding voor vergoeding van de door [gedaagde] aan zijn advocaat betaalde kosten (anders dan in de vorm van een eventuele in conventie uit te spreken proceskostenveroordeling op basis van het liquidatietarief).
proceskosten in reconventie
8.25.
[gedaagde] zal in reconventie in het ongelijk worden gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De rechtbank begroot die kosten op € 766,- (2 punten à € 383,-) aan salaris voor de advocaat.
8.26.
De rechtbank neemt de beslissingen in reconventie in dit vonnis niet op in het dictum (§ 9 van dit vonnis). Dat doet de rechtbank omdat anders in reconventie al hoger beroep zou kunnen worden ingesteld, terwijl het geschil in conventie nog verder beoordeeld wordt door de rechtbank. Dat is onwenselijk.

9.De beslissing

De rechtbank
in conventie
a. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 6 november 2024 voor het nemen van een akte door beide partijen voor de hiervoor onder 8.16.5 en 8.17 vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.
2632/1876

Voetnoten

1.Het boekjaar is blijkens artikel 6 lid 1 gelijk aan het kalenderjaar.
2.De opzeggingstermijn speelt in deze zaak geen rol omdat [gedaagde] de datum waartegen is opgezegd heeft geaccepteerd.
3.Dit blijkt zowel uit het rapport van Den Hartog (rapport B bij dagvaarding) als uit het rapport van [naam 4] (productie 4 bij conclusie van antwoord/eis).
4.Zie productie 4 bij de conclusie van antwoord/eis.
5.Zie rapport B (de cijfers zijn ontleend aan hoofdstuk 1.1 en bijlage D).
6.Deze post is tussen partijen niet in geschil, ook [gedaagde] gaat van deze correctie uit.
7.€ 585,89 + € 82,89
8.€ 256,61 + € 840,58 + € 1.400,- + € 416,12
9.€ 111,20
10.Asser/Van Olffen 7-VII 2022/255