ECLI:NL:RBROT:2024:9715

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/646141 / HA ZA 22-821
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van boetebedingen in joint-venture samenwerking en arbeidsovereenkomst, met betrekking tot concurrentie en geheimhouding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de nakoming van boetebedingen in het kader van een joint-venture samenwerking en een arbeidsovereenkomst. De gedaagde, die als directeur werkzaam was, heeft zich schuldig gemaakt aan het schenden van een non-concurrentiebeding en een geheimhoudingsplicht. De eisers, bestaande uit twee besloten vennootschappen, vorderen betaling van boetes die zijn verbeurd op grond van de overtredingen van deze bedingen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde de boetes heeft verbeurd, maar dat de hoogte van de boetes gematigd moet worden. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde € 37.500,- aan beide eisers moet betalen, en dat de boetes niet dubbel kunnen worden opgelegd voor dezelfde overtredingen. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van een goede procesorde en de rol van cessie in deze zaak, waarbij de eisers hun vorderingen hebben beperkt tot de boetebedragen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde zich niet heeft gehouden aan de contractuele verplichtingen en dat de eisers recht hebben op de verbeurde boetes, maar dat de omvang van de boetes in verhouding tot de werkelijke schade moet worden beoordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/646141 / HA ZA 22-821
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te Hoogvliet Rotterdam,
eiseres in conventie,
advocaat mr. H.G. Ruis te Meppel,
tegen
[gedaagde],
wonende te Hellevoetsluis,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.W. Huijzer.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] , [eiseres 2] en [gedaagde] genoemd worden. Eiseressen worden gezamenlijk [eiseressen] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van de rechtbank van 1 september 2023 met daarin een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling van 20 september 2023 (welke brief per abuis niet eerder bij het procesverloop is vermeld);
  • het tussenvonnis van 8 november 2023 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte na tussenvonnis van [gedaagde] van 14 februari 2024;
  • de antwoordakte van [eiseressen] van 27 maart 2024, met producties 42 en 43;
  • het B-16 formulier van [gedaagde] van 20 maart 2024 waarmee bezwaar wordt gemaakt tegen de omvang van de producties bij de laatste akte van [eiseressen] ;
  • de aan partijen verleende termijn voor beraad ex artikel 2.13 LPR, waarop zij niet hebben gereageerd.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Betrokken partijen
2.1. Sinds 2014 werkten [gedaagde] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) samen als joint venture partners in [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ), waarvan [naam 1] meerderheidsaandeelhouder is middels zijn persoonlijke holding [eiseres 1] . [gedaagde] was minderheidsaandeelhouder.
2.2. [eiseres 2] is een dochtervennootschap van [naam bedrijf 1] en houdt zich bezig met (elektronische) beveiliging van leegstaand vastgoed.
2.3. [naam 1] is ook directeur-grootaandeelhouder (DGA) van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), de holding vennootschap van de [naam groep 3] in Nederland en daarmee uiteindelijk belanghebbende (UBO) van zowel de [naam groep 1] - als [naam groep 2] / [naam groep 3] .
Aandeelhoudersovereenkomst [naam bedrijf 1]
2.4. In het kader van de joint venture samenwerking door middel van [naam bedrijf 1] hebben [gedaagde] en [eiseres 1] in februari 2014 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. In die overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

Artikel 4 Aanbiedingsplicht van minderheidspakket aandelen
Indien partij [gedaagde] zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap (…) verliest, (…), is hij verplicht het volledige door hem gehouden aandelenpakket in de vennootschap terstond aan [eiseres 1] aan te bieden tegen de nominale waarde daarvan. Indien [eiseres 1] de aanbieding aanvaardt is [gedaagde] verplicht zijn aandelen onverwijld tegen die nominale waarde aan [eiseres 1] over te dragen.
(…)
Bij niet- of niet-behoorlijke nakoming van enige in dit artikel genoemde verplichting verbeurt de in gebreke zijnde aandeelhouder jegens de andere aandeelhouder een niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van honderdduizend euro (€ 100.000,-), te vermeerderen met € 1.000 per dag voor iedere dag dat de overtreding na schriftelijke constatering daarvan voortduurt, welke boete(s) worden verbeurd door het enkele feit van de geconstateerde overtreding zonder dat een ingebrekestelling zal zijn vereist. Dit een en ander onverminderd de aanspraak van de andere aandeelhouder op vergoeding van diens eventuele hogere schade.
Indien de in gebreke zijnde aandeelhouder op verzoek van de niet in gebreke zijnde partij er alsnog in slaagt de in dit artikel omschreven verplichtingen behoorlijk na te komen, zal restitutie van de boete plaatsvinden onder inhouding van de door de niet in gebreke zijnde partij in dit kader te maken kosten.
Artikel 5 Geheimhoudingsplicht
Het is beide partijen verboden zowel gedurende de duur van de aandeelhoudersovereenkomst als op enig moment na afloop daarvan op enigerlei wijze aan derden direct of indirect in welke vorm dan ook en in welker voege ook, enige mededeling te doen aangaande hetgeen die partij bij de uitoefening van zijn functie ter kennis is gekomen, dan wel derden informatie te verschaffen over de werkzaamheden, de organisatie en de in- en externe contacten van de vennootschap en aan de vennootschap gelieerde bedrijven, en eveneens over de organisaties waarvan de vennootschap eventueel lid is, tenzij dit zou passen in de normale uitoefening van de functie van die partij.
(…)
Voorts is het de beide partijen strikt verboden om bedrijfsgegevens van de vennootschap en/of aan de vennootschap gelieerde ondernemingen mee naar huis te nemen, al dan niet via elektronische weg te verzenden, te kopiëren of anderszins langs elektronische weg daarover te beschikken anders dan strikt noodzakelijk voor de uitoefening van zijn functie, behoudens voorafgaande uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de vennootschap. (…)
Bij iedere overtreding van de in dit artikel genoemde ge- of verboden verbeurt de in overtreding zijnde partij aan de vennootschap een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot € 25.000,00, te vermeerderen met € 1.000 per dag voor iedere dag dat de overtreding na schriftelijke constatering daarvan voortduurt, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan de andere partij of aan de vennootschap van volledige schadevergoeding te dezer zake indien deze meer dan gemeld boetebedrag mocht belopen.
(…)
Artikel 6 Nevenwerkzaamheden, non-concurrentie- en relatiebeding
(…)
Beide partijen zullen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vennootschap niet in enigerlei vorm een met het bedrijf van de vennootschap [ [naam bedrijf 1] , opm. rechtbank] of een van haar groepsvennootschappen ( [naam groep 1] ) (in binnen- en/of buitenland) of gelieerde vennootschappen ( [naam groep 2] voor wat betreft de [naam groep 3] werkmaatschappijen Nederland), [naam groep 3] voor wat betreft het buitenland) concurrerend bedrijf vestigen, drijven, mede drijven of doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, betaald of onbetaald, in dienstbetrekking of als zelfstandige, of in welke vorm dan ook bij een dergelijk bedrijf belang hebben of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet.
Bij iedere overtreding van een in het voorafgaande in dit artikel genoemd verbod verbeurt de overtredende partij een direct opeisbare boete van € 10.000,00, te vermeerderen met € 1.000 per dag voor iedere dag dat de overtreding na schriftelijke constatering daarvan voortduurt, aan de vennootschap. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de vennootschap of voor de andere partij om volledige schadevergoeding te vorderen.
Het is de beide partijen verboden gedurende twee jaren na het beëindigen van de aandeelhoudersovereenkomst, hetzij voor zich, hetzij in dienst van anderen, hetzij alleen, hetzij samen met anderen, hetzij om niet, hetzij tegen beloning met klanten en/of relaties van de vennootschap enigerlei transactie aan te gaan en/of activiteiten te ontplooien, welke transacties en/of activiteiten direct of indirect concurreren met de activiteiten van de vennootschap. Tot de activiteiten van de vennootschap wordt in ieder geval doch niet uitsluitend gerekend: de vervaardiging of het verhandelen dan wel verhuren of anderszins ter beschikking stellen van alarmsystemen en camerasystemen, een en ander in de ruimste zin des woords.
Onverminderd het recht van de vennootschap om bij overtreding van dit verbod schadevergoeding te vorderen voor de daadwerkelijk geleden schade, verbeurt de overtredende partijen aan de vennootschap bij overtreding van dit verbod, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, een onmiddellijk opeisbare boete van € 25.000,-- per overtreding, te vermeerderen met een bedrag van
€ 5.000,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
In deze bepaling wordt onder klanten van de vennootschap verstaan, diegene aan c.q. voor wie de vennootschap of een van haar groepsvennootschappen ( [naam groep 1] ) (in binnen- en/of buitenland) of gelieerde vennootschappen ( [naam groep 2] voor wat betreft de [naam groep 3] werkmaatschappijen Nederland), [naam groep 3] voor wat betreft het buitenland) in de twee jaren voorafgaande aan het einde van de aandeelhoudersovereenkomst goederen heeft geleverd en/of diensten heeft verricht, dan wel aan wie offertes zijn uitgebracht. De administratie van de vennootschap of een van haar groepsvennootschappen of gelieerde bedrijven geeft in geval van geschil bindend aan wie tot de relaties en/of klanten van de vennootschap worden gerekend.
Het is de beide partijen verboden gedurende twee jaren na het beëindigen van de aandeelhoudersovereenkomst zelf een onderneming gelijksoortig aan of concurrerend met de onderneming van de vennootschap te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, alsmede voor een dergelijke onderneming van een derde, hetzij om niet, hetzij tegen beloning, werkzaam te zijn, indien die onderneming zijn feitelijke plaats van vestiging of een vaste inrichting heeft binnen het (binnen- en/of buitenlandse) gebied alwaar de onderneming van de vennootschap haar werkzaamheden uitvoert c.q. haar diensten aanbiedt. Onverminderd het recht van de vennootschap om bij overtreding van dit verbod schadevergoeding te vorderen voor de daadwerkelijk geleden schade verbeurt de overtredende partij[en] aan de vennootschap bij overtreding van dit verbod, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, een onmiddellijk opeisbare boete van € 25.000,-- per overtreding, te vermeerderen met een bedrag van € 5.000,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de vennootschap of voor de andere partij om volledige schadevergoeding te vorderen.”
Arbeidsovereenkomst [eiseres 2] – [gedaagde]
2.5. Tussen [gedaagde] en [eiseres 2] is in dezelfde periode ook een arbeidsovereenkomst gesloten. Over het concept van die overeenkomst is over en weer gemaild. Zo schrijft [gedaagde] op 21 februari 2014 aan [eiseres 1] :
“Bij deze de arb. Ovk. Aanpassingen zijn alleen gemaakt in de namen van de bv’s. Over artikel 8.1 en 8.2 wil ik het nog hebben met je ivm mijn werkzaamheden mbt mijn muziek.”
[eiseres 1] reageert op 26 februari 2014 als volgt:
“het contract is wat mij betreft ok, over 8.1 en 8.2 hoef je je geen zorgen te maken wat je disc jockey activiteiten betreft, die zijn immers bekend bij jezelf en bij mij en uiteraard toegestaan en niet concurrerend,( bewaar deze mail ter nader bewijs van eea ), teken het contract svp miv 1 februari 2014 (…)”
In de arbeidsovereenkomst staan, voor zover van belang, de volgende bedingen:

Artikel 7 Geheimhoudingsplicht
7.2 Voorts is het de werknemer strikt verboden om bedrijfsgegevens van de werkgever en/of aan de werkgever gelieerde ondernemingen mee naar huis te nemen, al dan niet via elektronische weg te verzenden, te kopiëren of anderszins langs elektronische weg daarover te beschikken anders dan strikt noodzakelijk voor de uitoefening van zijn functie, behoudens voorafgaande uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de werkgever. (…)
7.4 Bij iedere overtreding van artikel 7 van deze overeenkomst genoemde ge- of verboden verbeurt de werknemer aan de werkgever een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot € 25.000,00 onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan de werkgever van volledige schadevergoeding te dezer zake indien deze meer dan gemeld boetebedrag mocht belopen. (…)
Artikel 8 Nevenwerkzaamheden, non-concurrentie- en relatiebeding
8.1 De werknemer zal zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever tijdens het dienstverband geen andere betaalde of onbetaalde werkzaamheden verrichten, noch in enigerlei vorm een met het bedrijf van de werkgever concurrerend bedrijf vestigen, drijven, mede drijven of doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, betaald of onbetaald, in dienstbetrekking of als zelfstandige, of in welke vorm dan ook bij een dergelijk bedrijf een belang hebben of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet.
8.2 Bij iedere overtreding van het in artikel 8.1 van deze overeenkomst genoemde verbod verbeurt de werknemer een direct opeisbare boete van € 10.000,00 aan de werkgever. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen.
8.3 Het is de werknemer verboden gedurende twee jaren na het beëindigen van de dienstbetrekking, hetzij voor zich, hetzij in dienst van anderen, hetzij alleen, hetzij samen met anderen, hetzij om niet, hetzij tegen beloning met klanten en/of relaties van de werkgever enigerlei transactie aan te gaan en/of activiteiten te ontplooien, welke transacties en/of activiteiten direct of indirect concurreren met de activiteiten van de werkgever. Tot de activiteiten van de werkgever wordt in ieder geval doch niet uitsluitend gerekend: het adviseren en/of enigerlei transactie aangaan op het gebied van leegstandsbeheer van onroerend goed, met een persoon en/of een bedrijf dat zich op enigerlei wijze bezig houdt of voorzienbaar zal gaan houden met naar het oordeel van de werkgever vergelijkbare leegstandsproduct- formules, zoals de door de Werkgever en de werkmaatschappijen van [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] e.v. voor beheer toezicht en verhuur (o.g.v. de Leegstandwet) gehanteerde formules, in binnen of buitenland, een en ander in de ruimste zin des woords. Onverminderd het recht van de werkgever om bij overtreding van dit verbod schadevergoeding te vorderen voor de daadwerkelijk geleden schade, verbeurt de werknemer aan de werkgever bij overtreding van dit verbod, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, een onmiddellijk opeisbare boete van € 25.000,-- per overtreding, te vermeerderen met een bedrag van € 5.000,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. In deze bepaling wordt onder klanten van werkgever verstaan, diegene aan c.q. voor wie werkgever of een van haar groepsvennootschappen ( [naam groep 3] ) (in binnen- en/of buitenland) in de twee jaren voorafgaande aan het einde van de dienstbetrekking goederen heeft geleverd en/of diensten heeft verricht, danwel aan wie offertes zijn uitgebracht. De administratie van werkgever geeft in geval van geschil bindend aan wie tot de relaties en/of klanten van werkgever worden gerekend.
8.4 Het is de werknemer verboden gedurende twee jaren na het beëindigen van de dienstbetrekking zelf een onderneming gelijksoortig aan of concurrerend met de onderneming van de werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, alsmede voor een dergelijke onderneming van een derde, hetzij om niet, hetzij tegen beloning, werkzaam te zijn, indien die onderneming zijn feitelijke plaats van vestiging of een vaste inrichting heeft binnen het (binnen- en/of buitenlandse) gebied alwaar de onderneming van de werkgever haar werkzaamheden uitvoert c.q. haar diensten aanbiedt. Onverminderd het recht van de werkgever om bij overtreding van dit verbod schadevergoeding te vorderen voor de daadwerkelijk geleden schade verbeurt de werknemer aan de werkgever bij overtreding van dit verbod, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, een onmiddellijk opeisbare boete van € 25.000,-- per overtreding, te vermeerderen met een bedrag van € 5.000,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
8.5 Artikel 7:650 BW lid 3 en lid 5 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op de daarvoor relevante artikelen in onderhavige arbeidsovereenkomst. In afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3 BW komen alle in deze arbeidsovereenkomst genoemde boetes aan de werkgever toe.”
Chatgesprekken [gedaagde]
2.6. Vanaf juni 2021 heeft [gedaagde] uitvoerige chatgesprekken gevoerd met “ [naam 2] ” (hierna: [naam 2] ), de door de vriendin van [gedaagde] gebruikte alias. In de chat laat [gedaagde] zich uit over zijn zakelijke activiteiten en reageert hij op adviezen van [naam 2] . De uitlatingen van [gedaagde] (en de uitlatingen van [naam 2] , voor zover die voor het begrip van de uitlatingen van [gedaagde] van belang zijn) luiden als volgt:
14 juni 2021
11:33:56: “
Zo die [naam 3] pakt door” [rechtbank: dat is [naam 3] (zie verder)]
11:34:11: “
Alles wat we besproken hebben vrijdag helemaal uitgewerkt
(…)
11:36:32 [naam 2] : “
Maar juridisch gezien kan het niet je ondergang gaan betekenen mocht je tegenover een zwaar racuneuze [naam groep 3] / [naam 1][rechtbank: [eiseres 1] ]
komen te staan?
11:36:37 [naam 2] : “
Want die kans acht ik heel groot
11:37:11 [naam 2] : “
Als ik m een beetje inschat
11:42:16: “
Daar ga ik de komende weken aan werken
11:42:51: “
Ik heb een aantal ideeen die ik aan [naam 9][rechtbank: de advocaat van [gedaagde] ]
en zijn team ga voorleggen
(…)
11:45:40: “
Ja hekele punt zit hem in mijn aandelenpakket
11:45:58: “
Dat is te groot om onder de radar te blijven dus moet verdeeld worden
11:46:06 [naam 2] : “
Ik zou dat echt serieus uitzoeken hoor
11:46:11: “
Ja tuurlijk
(…)
11:46:35 [naam 2] : “
Want die 15.000 boete is niet vanaf moment dat ie t ontdekt lijkt me. Dat is vanaf moment dat je nieuwe bv is opgestart
11:46:38 [naam 2] : “
Dus tel maar op
(…)
12:05:48 [naam 2] : “
Je hebt ws ook nog een concurrentie beding
(…)
12:07:42: “
Maar concurrentiebeding ben ik niet zo bang voor. Ik ga zelf niet direct als bestuurder aan de slag en kom ook niet op de loonlijst
22 juni 2021
15:37:26: “
Morgen wel pittig dagje voor de boeg mat al dat financiele en juridische gedoe
15:37:39: “
Maar dat is wel echt belangrijk. Moet echt goed staan aan de voorkant
(…)
15:38:17: “
Maar krijg er echt energie van
(…)
15:39:26: “
Echt een verademing t.o.v. hoe eea bij [naam groep 3] gaat
(…)
15:40:11 [naam 2] : “
Die [naam 1] ziet dit idee ook best wel zitten maar is bang voor kannibalisatie en verlies van focus
(…)
15:40:25 [naam 2] : “Als die er achter komt dat je t doorgezet hebt…”
(…)
15:41:10 uur: “
En ik ga er niet meer op wachten. Constructie is echt briljant al zeg ik het zelf
(…)
15:42:18 [naam 2] : “
Maar ik zou je idd echt heel goed juridisch indekken want die [naam 1] zal wel compleet uit zn plaat gaan als jij t toch doorgezet hebt
(…)
15:42:54 uur: “
ja maar we hebben echt een goede constructie bedacht. Kan bijna niet dat iemand daar achter komt
15:43:07 uur: “
Als ik mijn bek niet voorbij lul
(…)
15:48:20 uur: “
(…) Ben ook echt keihard geweest inzake de onderhandeling in aandelen en stemrecht.
(…)
15:49:04 uur: “
Ik heb het grootste pakket. Kennis en netwerk komt ook van mij dus dat vind ik redelijk. [naam 3] en ik investeren tegen hoge rente
[naam bedrijf 4]
2.7. Op 15 juli 2021 is [naam bedrijf 4] (hierna: [naam bedrijf 4] ) opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder is [naam bedrijf 5] Bestuurders van [naam bedrijf 5] zijn [naam bedrijf 6] en [naam bedrijf 7] [naam 4] is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 6] en [naam 3] ( [naam 3] ) van [naam bedrijf 7] [naam 3] is (indirect) meerderheidsaandeelhouder van [naam bedrijf 4] .
2.8. De chat met [naam 2] gaat als volgt verder:
16 juli 2021
14:39:33: “
Ik moet een naam hebben voor mijn holding BV
14:39:38: “
Suggesties?
14:39:54 [naam 2] : “
NA Services
14:40:02 [naam 2] : “
daarmee heb je alles gedekt
(…)
14:40:27: “
die bestaat al en is te makkelijk te traceren
(…)
14:40:45: “
als holding voor mijn [naam bedrijf 4] aandelen
14:41:26 [naam 2] : “
Maar ben je dan juist niet louche bezig. Als je gewoon NA Services doet. Dat was toch juist de kracht want die bestond al met goedkeuring vanuit [naam groep 3]
(…)
14:50:31 [naam 2] : “
[naam 5]
14:50:39: “
Ja die is top!
(…)
14:51:21: “
Ga hem doen. Moet zo stukken aanleveren
22 juli 2021
11:50:36: “
Maar ik heb onze eerste opdracht voor [naam bedrijf 4] binnen
8 november 2021
09:55:06: “
Ik ben bij mijn [naam bedrijf 4] meeting lieverd
09:55:25: “
Moet even de boze baas gaan spelen
(…)
16:56:21: “
En weer een opdracht met [naam bedrijf 4]
15 november 2021
10:13:13: “
Zat even met oscar aan de tel
10:14:14: “
Hij is wel getriggerd door [naam bedrijf 4]
(…)
10:18:51: “
Gaan we vanavond verder bespreken
10:19:44: “
Maar wil sowieso zijn netwerk inzetten en verder nadenken over fulltime gezicht worden van SG
23 november 2021
12:20:40: “
Weer een opdracht voor [naam bedrijf 4] nav de afspraak die ik vorige week had in Amersfoort
25 november 2021
09:35:03: “ [naam 3] stuurde dat artikel door in de [naam bedrijf 4] app”
2.9. Op 29 november 2021 heeft [gedaagde] zijn holding onder de naam “ [naam 5] ” opgericht.
2.10. De chat met [naam 2] vervolgt:
30 november 2021
11:51:05: “
Dus dan maar fulltime [naam bedrijf 4]
(…)
11:51:36 [naam 2] : (…)
Maar ivm concurrentie beding ben je daar ook meteen uitgespeeld volgens mij
11:51:59: “
Nee hoor, want ik heb mijn eigen arb ovk getekend en in beheer
(…)
11:54:18: “
Ja maar heb nu eerst die holding opgericht
11:54:33: “
Hierin is mijn aandeel niet te traceren
11:54:38 [naam 2] : “
Nou dat zou ik ff echt goed uitzoeken, juridisch gezien
Zwerfkei
2.11. Op 7 maart 2022 heeft [naam bedrijf 2] alle aandelen in Zwerfkei Bewaring B.V. (hierna: Zwerfkei) overgenomen.
2.12. Op 22 juni 2022 heeft [gedaagde] vanaf zijn [naam bedrijf 1] account de volgende tekst naar zijn privémail gestuurd:
“De innovatieve manier van leegstandsbeheer
[naam bedrijf 4] + lanceert de nieuwe manier van leegstandsbeheer, digitaal maar niet helemaal; mens en techniek gecombineerd is de toekomst.
Dat er bij de traditionele manier van leegstandsbeheer een aantal haken en ogen en (verborgen) onnodige kosten komen kijken zal voor veel vastgoedeigenaren geen nieuws zijn. De tech start up voorziet pandeigenaren van een geheel 24/7 systeem wat kraak, brand en plantages voorkomt en kostenreductie van o.a. water, energie, verzekering, afval en riool.
(…)”
2.13. Op 6 juli 2022 heeft een accountmanager bij [naam bedrijf 4] , een bijdrage geplaatst in ‘VastgoedJournaal’. De bijdrage bevat de onder 2.12 aangehaalde tekst.
Ontslag [gedaagde] 13 juli 2022
2.14. Op 13 juli 2022 is tijdens de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) van [eiseres 2] en [naam bedrijf 1] besloten om aan [gedaagde] ontslag op staande voet te verlenen, zowel uit zijn loondienstverband met [eiseres 2] als uit zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam bedrijf 1] en - [eiseres 2] . In de notulen van deze vergadering staat verder:
“ [naam 6] [rechtbank: voormalig advocaat van [gedaagde] ] geeft aan dat voor het verweer in de aangekondigde kort geding procedure [gedaagde] toegang nodig heeft tot zijn e-mails. [eiseres 1] geeft aan dat hij de toegang behoudt tot 15 juli 2022 17:00. [gedaagde] beaamt dat dit voldoende tijd moet zijn om de nodige stukken te verzamelen.”
2.15. Per aangetekende brief van 18 augustus 2022 heeft de advocaat van [eiseressen] aangezegd dat [gedaagde] wegens overtreding van bepalingen uit de aandeelhouders- en arbeidsovereenkomst boetes aan [eiseressen] heeft verbeurd. Daarbij wordt voor wat betreft de boete op grond van artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst (over de aanbiedingsplicht) gerefereerd aan het op 13 juli 2022 verleende ontslag als bestuurder.
Beslaglegging door [eiseressen]
2.16. Op 25 augustus 2022 hebben [eiseressen] conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde] .
Bedrijfsrecherche
2.17. Op 7 september 2022 heeft Hoffman bedrijfsrecherche naar aanleiding van door haar in opdracht van [eiseres 1] in augustus en september 2022 verricht onderzoek een rapport van bevindingen uitgebracht. Het onderzoek bestond uit digitaal onderzoek op de zakelijke desktop die [gedaagde] bij [naam bedrijf 1] in gebruik had. Het rapport vat de bevindingen, voor zover relevant, als volgt samen:
“Op de zakelijke desktop (…) kon worden vastgesteld dat meerdere relevante zoektermen in meerdere zoekmachines op het internet zijn ingevoerd. Het betreft daarbij zoektermen die onder andere betrekking hebben op de wijze waarop een harde schijf kan worden gewist, hoe bestanden kunnen worden verwijderd en hoe een complete e-mailpostbus verzonden kan worden.
(…)
Ook werden er met behulp van zoektermen diverse documenten aangetroffen, alwaar [gedaagde] contracten afsluit met het bedrijf SmartGuardPlus. Het gaat hierbij om contracten voor het afnemen van beveiligingsapparatuur voor diverse locaties.
Tevens werd er een geheimhoudingsverklaring aangetroffen die nog niet ondertekend was, en bestemd was voor [naam 7] . Onder aan het document staat [gedaagde] vermeld[t] als directeur van [naam bedrijf 1]
De bestandslocaties waar de documenten werden aangetroffen waren onder andere de map offertes Niels en downloads. (…)
Ook werden er rapportages aangetroffen van [naam bedrijf 4] , ook hierin stond de naam van [naam 7] vermeld. Naast deze rapportage werd er ook een concept arbeidsovereenkomst aangetroffen van een inmiddels voor [naam bedrijf 4] werkende medewerkster.
(…)”
Kortgedingvonnis (levering aandelen)
2.18. Bij vonnis van 15 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] veroordeeld om zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn minderheidsaandelenpakket in [naam bedrijf 1] aan [eiseres 1] , tegen betaling door [eiseres 1] van de overeengekomen nominale waarde van € 25.000,-. Bij notariële akte van 14 september 2022 heeft [gedaagde] zijn aandelen overgedragen.
Beschikking rechtbank (ontslagzaak)
2.19. Bij beschikking van 19 december 2022 heeft deze rechtbank de verzoeken van
[gedaagde] tot en in verband met ongegrondverklaring van zijn ontslag uit dienstverband met [eiseres 2] afgewezen. Daarmee is dat ontslag onherroepelijk geworden.
Cessie boetevorderingen aan [eiseres 1]
2.20. Op 6 september 2023, voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure van 20 september 2023, heeft [eiseres 1] namens [naam bedrijf 1] (in de akte aangeduid als [naam 8] ) en namens [eiseres 1] een akte van cessie ondertekend. Die akte vermeldt, voor zover van belang:

AKTE VAN CESSIE van mogelijke vorderingen (boeteclaims) op een derde ( [gedaagde] )
Overwegende:
(…)
Dat in bedoelde aandeelhoudersovereenkomst meerdere boetebedingen zijn opgenomen, zoals onder andere opgenomen in de artikelen 5 en 6, welke boetebedingen mogelijk als derdenbedingen ten gunste van [naam 8] moeten worden gezien;
Dat [gedaagde] volgens Monumenten meerdere van de bedoelde boetebedingen heeft overtreden;
Dat [naam 8] aldus uit hoofde van overtreding van diverse boetebedingen in de bedoelde aandeelhoudersovereenkomst mogelijk geldvorderingen heeft verkregen op [gedaagde] ;
Dat tussen (onder andere) Monumenten en [gedaagde] onder zaak/rolnummer C/10/646141 / HA ZA 22-821 thans een gerechtelijke procedure aanhangig is bij de rechtbank Rotterdam, waarin onder andere de hier bedoelde vorderingen uit hoofde van overtreding van diverse boetebepalingen aan de orde zijn;
Dat partijen het mede om redenen van proceseconomie gewenst oordelen dat de mogelijke vorderingen van [naam 8] op [gedaagde] in de genoemde gerechtelijke procedure zullen kunnen worden meegenomen teneinde daarover te doen beslissen;
Komen overeen en stellen vast als volgt:
[naam bedrijf 1] aanvaardt bij deze voor zo veel nodig de in de Aandeelhoudersovereenkomst tussen Monumenten en [eiseressen] van februari 2014 opgenomen derdenbedingen te haren gunste, als bedoeld in artikel 6:253 lid 1 BW;
Door ondertekening dezes cedeert [naam bedrijf 1] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 al haar (mogelijke) huidige en toekomstige geldvorderingen op (…) [gedaagde] (…), aan [eiseres 1] , die deze overdracht bij deze aanvaardt;
5. De koopsom wordt tussen partijen vastgesteld op het bedrag der geldvorderingen van [naam bedrijf 1] op [gedaagde] zoals dat daadwerkelijk door de rechtbank mocht worden toegewezen en daadwerkelijk op [gedaagde] verhaalbaar mocht blijken, onder aftrek van alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten welke Monumenten in het kader van de bedoelde procedure tegen [gedaagde] heeft belopen en/of nog zal belopen;
6. In geval geen van de gecedeerde vorderingen toewijsbaar en/of verhaalbaar mocht blijken is [naam bedrijf 1] geen koopsom verschuldigd en [naam bedrijf 1] is dan evenmin gehouden om bij te dragen in de proceskosten van Monumenten;
6. [naam bedrijf 1] verklaart dat de mogelijke vorderingen haar volledig toebehoren, en dat zij
bevoegd is om deze aanspraken tegen genoemde koopsom aan Monumenten over te dragen;
7. De mededeling aan de debiteur ( [gedaagde] ) als bedoeld in artikel 3:94 BW zal zo nodig door cessionaris (Monumenten) worden gedaan.”
3. De verdere beoordeling
in conventie

I. Procedureel

Eiswijziging, verklaring voor recht
3.1.
De aanvankelijke vorderingen, de grondslag daarvan en het tegen de vorderingen gevoerde verweer staan vermeld in 3.1 van het tussenvonnis van 14 juni 2023. [eiseressen] hebben in afwijking van de aanvankelijke formulering duidelijk gemaakt dat zij hun geldelijke vorderingen beperken tot de gevorderde boetebedragen en benadrukt dat zij geen (aanvullende) schadevergoeding vorderen (voor zover die schade de toe te wijzen boetes te boven zou gaan). Zo schrijven [eiseressen] in hun antwoordakte:
“5. (…) wijzen eiseressen erop dat zij geen schadevorderingen hebben ingesteld, maar boetevorderingen. Eiseressen behoefden in dat kader niet te stellen dat en hoeveel schade zij daadwerkelijk hebben geleden. Pas in het kader van de door [gedaagde] ter terechtzitting bepleitte matiging kan de daadwerkelijk geleden schade van belang blijken.
6. Echter, zoals ook ter terechtzitting besproken, hebben eiseressen wel degelijk aanzienlijke schade geleden en kunnen zij dat ook aantonen. In het kader van de weerspreking van dit beroep op matiging aan de zijde van [gedaagde] zien eiseressen zich genoodzaakt om alsnog hun daadwerkelijke schade te begroten en door middel van producties voldoende aannemelijk te maken.”
3.2.
De rechtbank beoordeelt dit als een vermindering van eis. Die brengt met zich dat de aanvankelijk als de (meerdere) schade van [eiseressen] gevorderde (maar toen niet gespecificeerde) bedragen geen beoordeling behoeven omdat de proceshouding van [eiseressen] erop is gericht dat zij geen aanspraak maken op vergoeding van hun werkelijke schade, maar alleen op verbeurde boetes en zij enkel in het kader daarvan zijn ingegaan op de gestelde geleden schade. [eiseressen] hebben ook niet onderbouwd gesteld dat zij op het punt van de boven de boete uitstijgende schade (die dus niet wordt gevorderd) een ander belang bij de gevraagde verklaring voor recht hebben dan dat van het verkrijgen van schadevergoeding, terwijl dat belang met verduidelijking c.q. vermindering van eis is komen te vervallen. De rechtbank beschouwt de vorderingen zoals vermeld in het tussenvonnis van 14 juni 2023 onder 3.1 onder c, tweede streepje en onder d, tweede streepje als ingetrokken (verminderd tot nihil). De vorderingen zoals vermeld in het tussenvonnis van 14 juni 2023 onder 3.1 onder b worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
Goede procesorde
3.3. '
[gedaagde] stelt dat [eiseressen] de substantiërings- en bewijsaandraagplicht (artikel 111 lid 3 Rv) en de waarheidsplicht (artikel 21 Rv) hebben geschonden door in de kortgedingprocedure gevoerde verweren tegen de stelling dat [gedaagde] een concurrerend bedrijf zou hebben opgericht, niet te benoemen en door niet concreet te stellen over welke bewijsmiddelen [eiseressen] beschikt. [gedaagde] vraagt de rechtbank daaraan processuele sancties te verbinden.
3.4.
De processuele regels waarop [gedaagde] zich beroept beogen te bevorderen dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure uit de verf komt. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2023 is besproken dat beide partijen onzorgvuldig en/of nalatig zijn geweest in hun procesvoering. Dat heeft geleid tot de in 3.2-3.5 van het tussenvonnis van 14 juni 2023 vermelde procesafspraken en de beslissing dat alleen nog op de specifiek genoemde onderwerpen een nadere (antwoord)akte mocht worden genomen. Partijen hebben dat gedaan. Alles bij elkaar hebben partijen daarmee ruimschoots gelegenheid gehad om hun standpunten duidelijk te maken en te onderbouwen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het geschil hiermee alsnog volledig op tafel is komen te liggen en dat partijen voldoende op elkaars stellingen hebben kunnen reageren. Dat dat langer heeft geduurd dan wenselijk is, is een constatering die de rechtbank deelt, maar dit valt beide partijen aan te rekenen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij desondanks in zijn verdediging is geschaad. Deze gang van zaken maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor een door [gedaagde] in hoofdstuk 3 van zijn conclusie van antwoord gevraagde sancties wegens vermeende gebreken in de dagvaarding. De rechtbank zal de vorderingen over- en weer dan ook in volle omvang beoordelen met inachtneming van wat daarover al is geoordeeld in het tussenvonnis.

II. De vorderingen van [eiseressen]

II.1 Kern van het geschil en de rechtsverhouding tussen partijen
3.5.
De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] zich jegens [eiseressen] onbehoorlijk heeft gedragen door de onderneming van [naam bedrijf 1] (de door [eiseres 2] gedreven onderneming) concurrentie aan te doen en vertrouwelijke bedrijfsinformatie naar buiten te brengen. Die vragen doen zich voor na het ontslag van [gedaagde] als statutair bestuurder en directeur-werknemer van [naam bedrijf 1] - en [eiseres 2] . In het verlengde van zijn ontslag als bestuurder ligt ook de vraag voor of [gedaagde] juist heeft gehandeld bij het overdragen van zijn aandelen. In deze procedure komt het erop aan of [gedaagde] met zijn handelwijze beschermende bepalingen in hetzij de aandeelhoudersovereenkomst, hetzij de arbeidsovereenkomst heeft geschonden en daarmee boetes heeft verbeurd.
3.6.
De essentie van het samenstel van de door [gedaagde] met enerzijds [eiseres 1] als medeaandeelhouder van [naam bedrijf 1] en anderzijds met [eiseres 2] als werkgever aangegane overeenkomsten, is de in februari 2014 aangegane samenwerking in en deelname aan de [naam groep 1] . Die samenwerking is vormgegeven door een verdeling van het aandelenbelang tussen [eiseres 1] (met [eiseres 1] als UBO) en [gedaagde] . [eiseres 1] werd met 75% van de aandelen meerderheidsaandeelhouder in [naam bedrijf 1] en [gedaagde] verkreeg de overige 25%. Die verhouding is vastgelegd in de aandeelhoudersovereenkomst. Uiteindelijk werden [eiseres 1] en [gedaagde] samen (middellijk) statutair bestuurder(s) van [naam bedrijf 1] en [eiseres 2] . [gedaagde] trad bij aanvang van de samenwerking in dienst als directeur van [eiseres 2] tegen betaling van loon. Die verhouding is vastgelegd in de arbeidsovereenkomst die [gedaagde] namens zichzelf en (in zijn hoedanigheid van bestuurder) namens [eiseres 2] is aangegaan. Hoewel de vorderingen in deze procedure op beide overeenkomsten zijn gebaseerd, zijn zij sterk met elkaar verweven. Dat blijkt met name uit de bepalingen uit de aandeelhoudersovereenkomst en de arbeidsovereenkomst waarop [eiseressen] zich beroepen. Die bepalingen hebben met elkaar gemeen dat zij in de kern het belang van de onderneming van de [naam groep 1] beogen te beschermen.
II.2 Vorderingsgerechtigde - cessie
3.7.
[eiseres 1] vordert betaling van diverse boetes die [gedaagde] op grond van artikel 4, 5 en 6 van de aandeelhoudersovereenkomst zou hebben verbeurd. Niet in geschil is dat eventuele boetes op grond van artikel 4 rechtstreeks aan de partijen bij de aandeelhoudersovereenkomst ( [eiseres 1] en [gedaagde] ) worden verbeurd en boetes op grond van artikel 5 en 6 aan [naam bedrijf 1] . Gedurende deze procedure heeft [naam bedrijf 1] , die geen partij is bij deze procedure, met de onder 2.20 bedoelde akte van cessie diverse vorderingen overgedragen aan [eiseres 1] . [eiseres 1] stelt dat zij met de cessie gerechtigde is geworden tot de boetebedragen die [gedaagde] op grond van artikel 5 en 6 van de aandeelhoudersovereenkomst aan [naam bedrijf 1] heeft verbeurd en dat zij in rechte betaling ervan kan vorderen.
3.8. '
[gedaagde] betwist de rechtsgeldigheid van de cessie. Volgens [gedaagde] kan [eiseres 1] niet haar processuele fout – het zonder vorderingsrecht starten van een procedure – repareren door tijdens de procedure vermeende vorderingen over te hevelen naar zichzelf. De cessie voldoet volgens [gedaagde] ook niet aan de eisen van voldoende bepaaldheid van artikel 3:84 lid 2 BW. In de aandeelhoudersovereenkomst staat bovendien geen derdenbeding en [naam bedrijf 1] is bij die overeenkomst (dus) geen partij (geworden). De aard van de rechtsverhouding van de joint venture partners en het ontbreken van een derdenbeding in artikel 5 en 6 van de aandeelhoudersovereenkomst verzetten zich tegen overdracht om niet van een vordering aan één van die partners, aldus [gedaagde] .
3.9.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Uit artikel 3:84 BW volgt dat overdracht van een goed levering krachtens geldige titel vereist, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. Artikel 6:253 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst voor een derde het recht schept een prestatie van een der partijen te vorderen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt. De bepalingen in artikel 5 en 6 van de aandeelhoudersovereenkomst dat de overtredende partij in de in die artikelen beschreven gevallen een boete aan [naam bedrijf 1] verbeurt, kwalificeren als derdenbedingen ten gunste van [naam bedrijf 1] . De bepalingen beogen immers de belangen van [naam bedrijf 1] te beschermen en zij heeft ook een rechtmatig belang bij inning van die boetes die volgens de tekst van de bepalingen ook aan haar verbeuren. In de akte van cessie heeft [naam bedrijf 1] die bedingen bovendien uitdrukkelijk aanvaard. Die aanvaarding is ook ter kennis gebracht van [gedaagde] met de overlegging van de cessie-akte in deze procedure. [naam bedrijf 1] is daarom partij geworden bij de aandeelhouders-overeenkomst (artikel 6:254 lid 1 BW) en rechthebbende van de eventueel (ook) voor de aanvaarding verbeurde boetes nu dit in overeenstemming is met de strekking van de bepalingen (lid 2). Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is het (mee)tekenen van de aandeelhoudersovereenkomst door [naam bedrijf 1] daarvoor niet vereist. Verder staat in de akte van cessie duidelijk vermeld dat het gaat om vorderingen uit hoofde van de boetebepalingen van artikel 5 en 6 van de aandeelhoudersovereenkomst. Voor zover die vorderingen in het kader van de cessie daarmee niet reeds voldoende zouden zijn geïndividualiseerd, voldoet de omschrijving in elk geval aan de geldende maatstaf dat de akte voldoende gegevens bevat om, eventueel achteraf, aan de hand daarvan vast te stellen om welke vorderingen het gaat (ECLI:NL:HR:1995:ZC1759). Daarmee is ook aan het bepaalbaarheidsvereiste voldaan. De conclusie is dat [naam bedrijf 1] door aanvaarding van het derdenbeding partij is geworden bij de aandeelhoudersovereenkomst en dat zij vervolgens de betreffende boetevorderingen, ook voor zover die betrekking hebben op de periode van voor de aanvaarding van het derdenbeding, rechtsgeldig aan [eiseres 1] heeft kunnen cederen.
3.10.
[naam bedrijf 1] was als rechthebbende van de (betwiste) boetebedragen dus bevoegd de vorderingen op [gedaagde] over te dragen en [eiseres 1] heeft deze vorderingen in eigendom verkregen tegen betaling van de in de akte van cessie genoemde (voorwaardelijke) koopprijs (die gelijk is aan de te innen boetebedragen minus kosten). Van overdracht om niet is dus, anders dan [gedaagde] stelt, geen sprake. Artikel 3:94 BW geeft nadere leveringsvoorschriften voor het overdragen van tegen personen uit te oefenen rechten, zoals in dit geval het recht om verbeurde boetes te vorderen van [gedaagde] . Dit artikel schrijft voor dat de levering dient plaats te vinden in een daarvoor bestemde akte en mededeling daarvan aan de betreffende persoon door de verkrijger ( [eiseres 1] ) of de vervreemder ( [naam bedrijf 1] ). De akte van cessie is door [eiseres 1] overgelegd in deze procedure en de mededeling van de cessie aan [gedaagde] is daarmee gedaan. Aan de wettelijke vereisten voor cessie is dan ook voldaan.
3.11.
De rechtbank begrijpt uit hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij meent dat de cessie toch ontoelaatbaar is omdat [eiseres 1] misbruik maakt van haar (proces)bevoegdheid door te bewerkstelligen dat zij tijdens de procedure de vorderingen van [naam bedrijf 1] heeft verkregen, om vervolgens de grondslag van haar vordering te wijzigen. Onderdeel van de op 20 september 2023 ter zitting gemaakte procesafspraken, is dat [gedaagde] gelegenheid heeft gehad om op cessie te reageren. [gedaagde] heeft dat ook gedaan, maar hij heeft niet gesteld dat hij door deze gang van zaken is benadeeld in zijn verweer of in andere processuele belangen. Bovendien staat het [eiseres 1] vrij om de grondslag van haar vorderingen te veranderen, tot het moment dat het eindvonnis wordt gewezen. Daarbij komt dat door de wijziging van grondslag de vordering op zich niet is gewijzigd. De rechtbank acht de cessie, mede gezien de procesafspraken van 20 september 2023, dan ook niet ontoelaatbaar of in strijd met de goede procesorde.
3.12.
Het door de rechtbank begrepen beroep van [gedaagde] op de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid faalt eveneens. Met de enkele opmerking dat de aard van de rechtsverhouding zich tegen overdracht verzet is dit verweer ook onvoldoende onderbouwd. In dit kader overweegt de rechtbank nog het volgende. Indien de door de schuldenaar ( [gedaagde] ) te verrichten prestatie (betaling van de boetes) sterk verband houdt met de persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser ( [naam bedrijf 1] ), kan het zo zijn dat alleen de schuldeiser de vordering kan incasseren. Hiervan is in dit geval geen sprake. Weliswaar houdt het betalen van de boetes door [gedaagde] verband met de hoedanigheid van [naam bedrijf 1] als vennootschap aan wie de boetes op grond van de aandeelhoudersovereenkomst verbeuren, maar dat betekent niet dat sprake is van een zodanig sterk verband dat aan overdracht van de vorderingen in de weg staat. In dit kader is ook relevant dat [naam bedrijf 1] de vorderingsrechten heeft overgedragen aan [eiseres 1] , de (enige) andere aandeelhouder en dat de koopprijs gelijk is aan de te innen boetebedragen (minus de kosten van inning). Daarmee komen de boetes uiteindelijk indirect ook weer ten goede aan [naam bedrijf 1] . De cessie maakt inning in deze procedure ook mogelijk en voorkomt een nieuwe procedure van [naam bedrijf 1] tegen [gedaagde] . Dit is ook expliciet besproken ter zitting van 20 september 2023 en draagt, als gezegd, ook bij aan het oordeel dat de cessie in deze fase van de procedure toelaatbaar is.
3.13.
De conclusie is dat voor zover [gedaagde] op grond van artikel 4, 5 en/of 6 van de aandeelhoudersovereenkomst boetes heeft verbeurd, [eiseres 1] rechthebbende is van die vorderingen.
3.14.
Niet in geschil is dat voor zover [gedaagde] boetes heeft verbeurd op grond van de arbeidsovereenkomst, [eiseres 2] de vorderingsgerechtigde partij is.
II.3 De gestelde overtredingen
3.15.
De volgende vraag is of [gedaagde] de aandeelhouders- en/of arbeidsovereenkomst heeft geschonden en daarom aan [eiseressen] contractuele boetes verschuldigd is. Volgens [eiseressen] heeft [gedaagde] de artikelen 4 (de aanbiedingsplicht), 5 (geheimhoudingsplicht) en 6 (het non-concurrentie- en relatiebeding) van de aandeelhoudersovereenkomst overtreden. Volgens [eiseres 2] heeft [gedaagde] artikel 7 (geheimhoudingsplicht) en artikel 8 (non-concurrentie- en relatiebeding) van de arbeidsovereenkomst geschonden. [gedaagde] betwist dat. Met uitzondering van het beroep op de aanbiedingsplicht, die alleen volgt uit de aandeelhoudersovereenkomst, zal de rechtbank de door [eiseressen] gestelde overtredingen ten aanzien van de beide overeenkomsten voor [eiseressen] gezamenlijk beoordelen, omdat aan die vorderingen hetzelfde feitencomplex en nagenoeg identieke beschermende bepalingen ten grondslag zijn gelegd.
II.3.1 Aanbiedingsplicht(
artikel 4 aandeelhoudersovereenkomst)
3.16.
[eiseres 1] stelt dat het ontslag van [gedaagde] als bestuurder met zich bracht dat [gedaagde] zijn aandelen in [naam bedrijf 1] terstond na schriftelijke constatering moest aanbieden aan [eiseres 1] (vgl. 2.15). [eiseres 1] gaat daarbij uit van de datum 19 augustus 2022. Door zijn aandelen pas op 14 september 2022 over te dragen, heeft [gedaagde] die bepaling geschonden en boetes verbeurd, aldus [eiseres 1] .
3.17.
Volgens [gedaagde] is een vordering op deze grondslag geen onderdeel van de procedure omdat het in de dagvaarding niet is uitgewerkt. Bovendien volgt uit het kortgedingvonnis dat de verschuldigdheid van boetes vervalt bij het alsnog leveren van de aandelen, wat [gedaagde] op 14 september 2022 heeft gedaan. Voor zover sprake was van een boeteplicht, beroept [gedaagde] zich op verrekening met zijn tegenvordering tot restitutie.
3.18.
De rechtbank oordeelt als volgt. Met het op grond van de procesafspraken geaccepteerde document van 5 september 2023, heeft [eiseres 1] verduidelijkt dat ook artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst als grondslag voor het door [eiseres 1] gevorderde boetebedrag onderwerp is van de procedure. Hierop heeft [gedaagde] ook gereageerd. Niet in geschil is dat [gedaagde] niet direct na zijn ontslag, maar pas twee maanden later zijn aandelen aan [eiseres 1] heeft aangeboden en overgedragen. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, leest de rechtbank in het kortgedingvonnis niet dat de verplichting tot betaling van een boete bij het alsnog leveren van de aandelen komt te vervallen. Wel volgt dit redelijkerwijs uit de (uitleg van de) contractuele regeling, die – voor zover van belang – in de laatste alinea vermeldt:
“Indien de in gebreke zijnde aandeelhouder (…) er alsnog in slaagt de in dit artikel omschreven verplichtingen behoorlijk na te komen, zal restitutie van de boete plaatsvinden onder inhouding van de door de niet in gebreke zijnde partij in dit kader te maken kosten.”
De rechtbank leidt hieruit af dat het primaire doel van de in artikel 4 bedoelde boete is dat de aandelen (uiteindelijk) geleverd worden. De boete is immers alleen verschuldigd zolang er niet geleverd is. Nadat er (alsnog) is geleverd, dienen de boetes dit doel niet langer en moeten zij terugbetaald worden. Tegen die achtergrond en anders dan [eiseres 1] stelt, oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] met het een dag voor het kortgedingvonnis overdragen van zijn aandelen, (alsnog) behoorlijk is nagekomen in bovengenoemde zin en hij geen boetes verschuldigd is. Daartoe overweegt de rechtbank ook dat de aanbiedingsplicht onderdeel was van een groter geschil, waaronder de rechtmatigheid van het aan [gedaagde] verleende en door hem aangevochten ontslag en het gelegde beslag. Uit het kortgedingvonnis blijkt dat de aandelenoverdracht toen al gespreksonderwerp was en dat op 2 september 2022 al een concept akte van levering door de notaris was opgesteld. In dat verband en omdat [eiseres 1] niets heeft gesteld over het exacte te late moment waarop [gedaagde] zijn aandelen feitelijk heeft
aangeboden, terwijl tussen dat moment en het moment van levering logischerwijs enige tijd is verstreken, beoordeelt de rechtbank die overdracht met de daaraan voorafgaande aanbieding en aanvaarding ook als een behoorlijke nakoming. Daarbij komt dat [eiseres 1] niet onderbouwd heeft gesteld dat zij met de latere aanbieding in haar belangen is geschaad en/of welke kosten zij heeft gemaakt die voor aftrek als bedoeld in voormelde passage in aanmerking zouden komen. Al met al is er op grond van deze bepaling geen reden voor veroordeling van [gedaagde] tot betaling van enige boete (met gelijktijdige verplichting van [eiseres 1] tot restitutie).
3.19.
De op artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst gegronde boetes worden afgewezen.
II.3.2 Geheimhoudingsplicht (artikel 5 aandeelhouders- en artikel 7 arbeidsovereenkomst)
3.20.
[eiseressen] stellen dat [gedaagde] grote hoeveelheden informatie van zijn [naam bedrijf 1] -desktop heeft verzonden naar zijn privé e-mailadres en zakelijke e-mails permanent heeft verwijderd. [gedaagde] betwist niet dat hij de bewuste e-mails heeft doorgezonden, maar stelt dat dit geen schending van de geheimhoudingsplicht is omdat hij de informatie niet met derden heeft gedeeld en het doorsturen op basis van een afspraak en dus met toestemming is gebeurd. Die toestemming heeft de AVA naar aanleiding van praktische vragen van [gedaagde] rondom zijn ontslag gelijktijdig met het ontslagbesluit op 13 juli 2022 gegeven (zie 2.14). [eiseressen] betwisten de betekenis die [gedaagde] geeft aan de afspraak en voeren aan dat die afspraak niet verder strekte dan het mogen verzamelen van privé zaken en stukken waarop
[gedaagde] zich in de kortgedingprocedure kon beroepen. Het stond [gedaagde] niet vrij om grote hoeveelheden zakelijke mails door te sturen naar zijn privé e-mail, om vervolgens die mails voor [eiseressen] te wissen, aldus [eiseressen] .
3.21.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseressen] hebben niet voldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat informatie van de vennootschap bij anderen dan
[gedaagde] zelf terecht is gekomen. Daarbij komt dat in het licht van de afspraak dat [gedaagde] “
de nodige stukken” mocht verzamelen in het kader van de kortgedingprocedure, het op de weg van [eiseressen] had gelegen om concreet te maken dat en waarom de stukken die [gedaagde] naar zijn privé e-mailadres heeft doorgestuurd, geen stukken zijn waarover hij op basis van de op zich niet betwiste afspraak mocht beschikken. Dat hebben [eiseressen] echter niet gedaan. Zij stellen slechts in het algemeen dat [gedaagde] grote hoeveelheden e-mails heeft doorgestuurd, zonder iets te zeggen over de inhoud daarvan. Daarmee hebben [eiseressen] de stelling van [gedaagde] dat hij over uitdrukkelijke toestemming beschikte onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat en waarom het wissen van mails door [gedaagde] , wat daar ook precies van zij, onder het boetebereik van de geheimhouding valt volgt niet uit de tekst van de geheimhoudingsbepaling en is door [eiseressen] overigens ook onvoldoende duidelijk toegelicht, zodat hierop evenmin de verschuldigdheid van de boetes op kan worden gebaseerd.
3.22.
Verder stellen [eiseressen] dat [gedaagde] de geheimhoudingsplicht heeft geschonden door met zijn nieuwe zakenpartners bij [naam bedrijf 4] (waarover hierna meer) de zakelijke werkwijze van [eiseres 2] te bespreken. Die stelling is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Gezien de betwisting had het vervolgens op de weg van [eiseressen] gelegen om te verduidelijken dat en waarom hetgeen volgens hen door [gedaagde] is “besproken” over de “zakelijke werkwijze” onder de werking van de geheimhouding valt. Dat hebben zij in hun laatste akte niet meer gedaan. Daarmee hebben zij hun stelling op het punt van deze overtreding onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
3.23.
De op artikel 5 van de aandeelhoudersovereenkomst en artikel 7 van de arbeidsovereenkomst gegronde boetes worden afgewezen.
II.3.3 Non-concurrentie- en relatiebeding(
artikel 6 aandeelhoudersovereenkomst en artikel 8 arbeidsovereenkomst)
3.24.
[eiseressen] stellen dat [gedaagde] het concurrentiebeding in beide overeenkomsten heeft overtreden door (i) samen met zijn broer het concurrerende bedrijf [naam bedrijf 8] op te richten en/of te faciliteren en (ii) belang te hebben bij het concurrerende bedrijf [naam bedrijf 4] . [gedaagde] betwist in beide gevallen dat hij concurrerende activiteiten (heeft) verricht.
3.25.
De rechtbank oordeelt als volgt.
(i)
[naam bedrijf 8]
3.26.
[eiseressen] voeren ter onderbouwing van de door hun gestelde concurrerende activiteiten aan dat [gedaagde] zich bezig heeft gehouden met het (mede) drijven van het met [naam bedrijf 1] concurrerende bedrijf [naam bedrijf 8] , waarvan de broer van [gedaagde] eigenaar is. [gedaagde] heeft opdrachten van [naam bedrijf 1] doorgegeven en opgedragen aan [naam bedrijf 8] , onder terbeschikkingstelling van bedrijfsmiddelen, bedrijfs- en klantgegevens van [naam bedrijf 1] en aan [naam bedrijf 1] toebehorende vervoermiddelen, waarbij kosten ten laste van [naam bedrijf 1] werden gebracht. Een opdrachtrelatie met een opdrachtnemer van [naam bedrijf 1] werd door [gedaagde] opgezegd om zijn broer op de betreffende plek aan het werk te zetten. Een en ander gebeurde op basis van een in plaats van juni/juli 2022 op 15 mei 2020 geantedateerde overeenkomst van opdracht tussen [naam bedrijf 1] en de broer van [gedaagde] . Die overeenkomst is opgesteld om te ontkomen aan het statutaire verbod om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de AVA een samenwerkingsovereenkomsten aan te gaan en/of te beëindigen.
3.27. '
[gedaagde] betwist zakelijk betrokken te zijn (geweest) bij (“de oprichting van”) de eenmanszaak van zijn broer. Daar komt bij dat [naam bedrijf 8] geen concurrent is van [naam bedrijf 1] , maar slechts opdrachtnemer. [eiseressen] hebben er zelfs mee ingestemd dat [gedaagde] namens [naam bedrijf 1] opdrachten verstrekte aan [naam bedrijf 8] , hoewel die instemming niet was vereist gelet op de zelfstandige bevoegdheden van [gedaagde] . [naam bedrijf 8] heeft goed werk voor [naam bedrijf 1] verricht, tegen concurrerende voorwaarden, waarmee [naam bedrijf 1] meer dan 80% marge maakte. [gedaagde] betwist dat hij overeenkomsten heeft geantedateerd en dat hij tegenstrijdige belangen behartigde.
3.28.
De rechtbank constateert dat [gedaagde] de stellingen van [eiseressen] ten aanzien van zijn concurrerende betrokkenheid bij [naam bedrijf 8] gemotiveerd heeft weersproken. Het had vervolgens op de weg van [eiseressen] gelegen om op het op voorhand niet onaannemelijke betoog van [gedaagde] te reageren met een nadere motivering en concretisering van hun stelling dat [gedaagde] [eiseressen] met zijn handelswijze ter zake [naam bedrijf 8] concurrentie heeft aangedaan. Hoewel zij daartoe gelegenheid hebben gehad, hebben [eiseressen] dat niet gedaan. [eiseressen] volstaan met het maken van diverse verwijten aan [gedaagde] , maar brengen die niet in verband met de verboden concurrentie in de betreffende bepalingen. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] hebben [eiseressen] hun stellingen dan ook onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Dit betekent dat voor (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering op dit onderdeel geen grond bestaat.
(ii)
[naam bedrijf 4]
3.29.
[eiseressen] stellen dat [gedaagde] betrokken is (geweest) bij het met [naam bedrijf 1] concurrerende bedrijf [naam bedrijf 4] . [naam bedrijf 4] houdt zich net als [eiseres 2] bezig met het aanbieden van beveiliging via beveiligingssystemen. Met een verhullende constructie houdt of hield [gedaagde] via een derde de meerderheid van de aandelen in [naam bedrijf 4] , waarmee [gedaagde] ook de uiteindelijke zeggenschap heeft of had. [eiseressen] onderbouwen de vergaande betrokkenheid van [gedaagde] bij [naam bedrijf 4] met passages uit de chat van [gedaagde] met “ [naam 2] ” (zie 2.6, 2.8 en 2.10), aangevuld met documenten die op de desktop van [gedaagde] bij [naam bedrijf 1] zijn aangetroffen.
3.30. '
[gedaagde] betwist dat hij betrokken is (geweest) bij (de oprichting van) [naam bedrijf 4] .
[gedaagde] is nooit aandeelhouder en/of bestuurder geweest en heeft ook geen andere rol of betrokkenheid bij [naam bedrijf 4] (gehad). Het was ooit een “fantasie” waar [gedaagde] enthousiast over was, maar die fantasie is nooit werkelijkheid geworden. Uit de chat kan daadwerkelijke betrokkenheid niet worden afgeleid. De uitlatingen in de chat waren enerzijds gericht op fantasieën die niet zijn verwezenlijkt en moeten anderzijds in het licht van de inspanningen van [gedaagde] voor [naam bedrijf 1] worden geplaatst: successen voor [naam bedrijf 1] werden in de chat besproken en ‘een nieuwe [naam bedrijf 4] opdracht’ was een opdracht ten gunste van [naam bedrijf 1] , aldus [gedaagde] .
3.31.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam bedrijf 4] een concurrent is van [naam bedrijf 1] . [gedaagde] betwist ook niet dat het hem was verboden om bij een onderneming als [naam bedrijf 4] betrokken te zijn. Het komt dan ook aan op het antwoord op de vraag of [gedaagde] die betrokkenheid wel had. De rechtbank oordeelt dat uit de chat met [naam 2] volgt dat die zakelijke betrokkenheid er was en een verdergaande strekking had dan betrokkenheid in verband met de door [gedaagde] beweerde samenwerking tussen [naam bedrijf 4] en [eiseres 2] . In de chat spreekt [gedaagde] zich in de periode van medio juli – eind november 2021 herhaaldelijk uit over zijn zakelijke betrokkenheid bij [naam bedrijf 4] . Dat het niet slechts om plannen ging, zoals [gedaagde] betoogt, blijkt uit opmerkingen als: “
ik moet een naam hebben voor mijn holding BV… als holding voor mijn [naam bedrijf 4] aandelen” en de daaropvolgende uitvoering: “
Ga hem doen. Moet zo stukken aanleveren”. Nog geen week later laat [gedaagde] weten dat de eerste opdracht voor [naam bedrijf 4] binnen is, wat zich de daaropvolgende maanden herhaalt, en op 29 november 2021 is de holding voor zijn [naam bedrijf 4] aandelen opgericht.
3.32.
De chat maakt bovendien ook duidelijk dat [gedaagde] zich er terdege van bewust was dat hij zich bezighield met zaken die niet door de beugel konden en dat daarom verhullende constructies waren bedacht waarmee zijn (aandelen)belang onder de radar zou blijven. Bij herhaling heeft [naam 2] [gedaagde] gewaarschuwd voor de risico’s van zijn betrokkenheid bij [naam bedrijf 4] in verband met zijn concurrentiebeding bij [naam bedrijf 1] - en [eiseres 2] .
[gedaagde] heeft daarop herhaaldelijk aangegeven zich daarvan bewust te zijn en zich juist op dat punt te hebben ingedekt met een naar eigen zeggen “
briljante constructie waar bijna onmogelijk iemand achter kan komen". Het betoog van [gedaagde] dat het slechts ging om een fantasie die nooit werkelijkheid is geworden en dat de gevierde [naam bedrijf 4] opdrachten voor [eiseres 2] werden binnengehaald, overtuigt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. De door [gedaagde] ingebrachte verklaringen van derden maken dat niet anders omdat het gaat om personen binnen de relatiekring van [gedaagde] die slechts in lijn met dit als zodanig niet overtuigende betoog hebben verklaard. Die verklaringen werpen namelijk geen ander licht op de chat waaruit volgt dat [gedaagde] (i) zakelijke plannen had met [naam bedrijf 4] , (ii) dat hij die plannen daadwerkelijk heeft uitgevoerd en (iii) dat hij die plannen moedwillig heeft verhuld.
3.33.
De inhoud van de chat leidt dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] zakelijk betrokken was bij [naam bedrijf 4] en dat die betrokkenheid verder strekte dan de opdrachtrelatie tussen [eiseres 2] en [naam bedrijf 4] . Die conclusie wordt bovendien ondersteund door het feit dat documenten van [naam bedrijf 4] zijn aangetroffen op de desktop van [gedaagde] bij [naam bedrijf 1] , waaronder rapportages voor klanten van [naam bedrijf 4] en een concept arbeidsovereenkomst met een werkneemster van [naam bedrijf 4] , die een wervende tekst voor [naam bedrijf 4] openbaar heeft gemaakt waarvan de tekst ofwel afkomstig was van [gedaagde] ofwel vooraf met hem is gedeeld. Dat het gebruikelijk is om over dergelijke documenten van de concurrent te beschikken heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt en is ook bepaald ongeloofwaardig in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen. Dat inloggegevens voor een systeem van [naam bedrijf 4] met [gedaagde] zijn gedeeld op zijn privé e-mailadres en dat hij verzekeringen voor [naam bedrijf 4] regelde, past bovendien ook bij een vergaande zakelijk betrokkenheid van [gedaagde] bij [naam bedrijf 4] . Verder volgt uit het bedrijfsrechercherapport dat vanaf de door [gedaagde] gebruikte desktop op internet onder meer werd gezocht op onder meer de zoektermen ‘concurrentie’, ‘boete’ en ‘constructie’. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij dat hij die zoekopdrachten heeft gedaan, maar plaatst die ook in het licht van zijn fantasieën. Omdat uit de chat volgt dat het niet bij fantasieën is gebleven, gaat dat betoog niet op.
3.34.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat vaststaat dat [gedaagde] zakelijk betrokken is (geweest) bij (de oprichting van) [naam bedrijf 4] en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst en artikel 8 van de arbeidsovereenkomst. De overige argumenten en daartegen gevoerde verweren leiden niet tot een ander oordeel en behoeven daarom geen bespreking. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen bij gebreke van een daartoe voldoende concreet onderbouwd aanbod. Dat had
[gedaagde] uiterlijk moeten doen in de laatst toegestane akte. Dat is niet gebeurd.
II.4 De (geldigheid van de) boetebedingen, de hoogte van de boetes en het beroep op
matiging
II.4.1 Geldigheid van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst
3.35. '
[gedaagde] betwist de geldigheid van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst en voert daartoe aan dat het document waarop [eiseres 2] zich beroept niet door hem is ondertekend en daarmee niet aan het schriftelijkheidsvereiste voldoet. Dit betoog faalt.
[gedaagde] heeft in de chat immers zelf geschreven dat hij zijn eigen getekende arbeidsovereenkomst in beheer heeft. Hij heeft verder niet aangevoerd dat de inhoud van dat ondertekende document afwijkt van het document dat [eiseres 2] in het geding heeft gebracht, terwijl uit de onder 2.5 aangehaalde e-mailcorrespondentie blijkt dat over de inhoud overeenstemming bestond. Daarmee staat in rechte vast dat de arbeidsovereenkomst met het concurrentie- en boetebeding is ondertekend en tot stand is gekomen. Het beroep op het ontbreken van een handtekening gaat dan ook niet op. Het concurrentiebeding is geldig.
II.4.2 Boetes
3.36.
[eiseressen] stellen dat [gedaagde] op 15 juli 2021 met de oprichting van [naam bedrijf 4] een boete van € 25.000,- heeft verbeurd en dat de overtreding sindsdien voortduurt. [eiseressen] hebben een en ander doorberekend tot de datum van de mondelinge behandeling op 20 september 2023 en komen voor zowel [eiseres 1] als voor [eiseres 2] op € 3.980.000,- aan verbeurde boetes, of € 2.115.000,- als [gedaagde] zijn bemoeienis met [naam bedrijf 4] zou hebben gestaakt na de brief van 6 september 2022 waarmee hij met de constatering van de overtreding is geconfronteerd. [eiseressen] beperken hun vorderingen tot € 475.000,- per vennootschap en vinden dat (eventuele) matiging daarom achterwege kan blijven.
3.37. '
[gedaagde] betwist ook maar enig bedrag verschuldigd te zijn, omdat hij niet in overtreding is (geweest); niet ten aanzien van de aandeelhoudersovereenkomst en niet ten aanzien van de arbeidsovereenkomst. Ten aanzien van de som van de gestelde verschuldigde boetes betwist [gedaagde] dat de teller is gaan lopen op de gestelde datum; er is geen begindatum en van doorlopende boetes kan dus geen sprake zijn, aldus [gedaagde] . Als geoordeeld wordt dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden, dan beroept hij zich op matiging als bedoeld in artikel 6:94 BW.
3.38.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uitgangpunt van het Nederlandse verbintenissenrecht is contractsvrijheid. Partijen zijn niet verplicht om met elkaar te contracteren, maar hebben er zelf voor gekozen om de aandeelhouders- en arbeidsovereenkomst, met de daarvan deel uitmakende boetebedingen, te sluiten. [gedaagde] is dan ook aan die bedingen gebonden. Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst maakt de arbeidsrechtelijke regelgeving dat in dit geval niet anders. In zijn akte na tussenvonnis verzoekt [gedaagde] de rechtbank om de boetebedingen op grond van artikel 7:653 lid 3 BW geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Dit verzoek is evenwel niet onderbouwd of toegelicht. Onduidelijk is daarom of [gedaagde] in verhouding tot het te beschermen bedrijfsbelang van [eiseres 2] , door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. Uit hetgeen (wel) is aangevoerd volgt dit niet. Vaststaat dat [eiseres 2] een rechtmatig belang heeft bij naleving van het concurrentiebeding ter bescherming van haar bedrijfsbelang. Dat [gedaagde] hierdoor bijvoorbeeld niet in zijn levensonderhoud kan voorzien, of anderszins onbillijk wordt getroffen, is onvoldoende gesteld of gebleken (zie ook hierna (3.44). Voor een vernietiging van het beding is daarom geen plaats. Gesteld noch gebleken is dat en op grond waarvan het concurrentiebeding in de aandeelhoudersovereenkomst vernietigd zou moeten worden. Dit betekent dat de concurrentiebedingen in beide overeenkomsten (blijven) bestaan.
3.39.
De hoogte van de boetebedingen is onderdeel van de overeenkomsten; [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij zich daaraan niet heeft willen committeren. Nu de rechtbank onder 3.31-3.34 heeft geoordeeld dat [gedaagde] de concurrentiebedingen heeft overtreden, is hij voor die overtreding in elk geval een initiële boete van € 25.000,- verschuldigd. Uit 3.31-3.34 volgt dat [gedaagde] betrokken was bij de oprichting van [naam bedrijf 4] op 15 juli 2021. Daarmee staat vast dat [gedaagde] in elk geval op die datum in overtreding was en toen de boete van € 25.000,- heeft verbeurd. Nadien heeft [gedaagde] zich regelmatig beziggehouden met [naam bedrijf 4] . In elk geval was hij kennelijk op 30 november 2021, toen hij zich jegens Van [naam 2] uitliet over zijn aandeel, nog betrokken bij [naam bedrijf 4] . Feiten en omstandigheden van zijn voortdurende betrokkenheid bij [naam bedrijf 4] na die datum hebben [eiseressen] niet gesteld zodat voor een doorlopende boete na deze datum in ieder geval geen grond bestaat. Dat uit overgelegde en op zich niet betwiste bellijsten blijkt dat [gedaagde] ook na die datum regelmatig telefonisch contact had met mensen van [naam bedrijf 4] maakt dat niet anders, omdat vast staat dat tussen [eiseres 2] en [naam bedrijf 4] toen ook een opdrachtrelatie bestond.
3.40.
Onverkorte toepassing van de boetebepalingen leidt ertoe dat [gedaagde] met de schending van de concurrentiebedingen € 25.000,- + € 695.000,- (15 juli 2021 t/m 30 november 2021 = 139 dagen × € 5.000,-) = € 720.000,- aan boetes heeft verbeurd aan zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] (waarvan [eiseressen] ieder voor zich
€ 475.000,- vorderen). Of [gedaagde] dit bedrag aan [eiseressen] moet betalen, hangt af van de vraag of er plaats is voor matiging, zoals [gedaagde] betoogt en de rechtbank hierna zal beoordelen.
II.4.3 Matiging boetes
3.41.
Voor matiging van de boetes is ruimte, als onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden zou leiden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat (artikel 3:94 BW). Daarbij moet onder andere rekening worden gehouden met de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (ECLI:NL:HR:2007:AZ6638). Beslissend is uiteindelijk de weging van alle relevante omstandigheden van het geval.
3.42. '
[gedaagde] stelt dat van werkelijke schade bij [eiseressen] geen sprake is, of in elk geval niet in de orde van grootte van de gevorderde boetes. Als [naam bedrijf 1] (via [eiseres 2] ) al schade zou hebben geleden door de activiteiten van [naam bedrijf 4] , dan blijkt uit de eigen stukken van [eiseressen] dat het bij [eiseres 2] gaat om omzetderving van maximaal € 60.000,- per jaar en dat hooguit 40% van die omzet schade (winstderving, zo begrijpt de rechtbank) voor [eiseres 2] kan zijn geweest. Als [eiseres 1] (als aandeelhouder) al schade heeft geleden, dan is die schade ruimschoots gecompenseerd door de gedwongen overdracht van de aandelen van [gedaagde] in [naam bedrijf 1] voor € 25.000,-, terwijl die aandelen toen zeker € 300.000,- waard waren. Verder leidt toewijzing van de gevorderde boetes tot het onaanvaardbare gevolg dat [gedaagde] in financieel opzicht ‘af’ is. Sinds juli 2022 heeft [gedaagde] geen inkomen anders dan bescheiden neveninkomsten als dj. Alles wat hij had, is geïnvesteerd in [naam bedrijf 1] en hij is tot hoge juridische kosten gedwongen, aldus [gedaagde] .
3.43.
[eiseressen] betwisten dat plaats is voor matiging. Hiertoe voeren zij aan dat
[gedaagde] opzettelijk en stelselmatig het concurrentiebeding heeft overtreden. Verder betwisten zij dat de financiële situatie van [gedaagde] penibel is; [gedaagde] beschikt over een woning met aanzienlijke overwaarde en een geldbedrag in depot bij de notaris. Bovendien hebben [eiseressen] daadwerkelijk veel schade geleden. [eiseressen] becijferen hun daadwerkelijke schade op € 472.418,-, waarvan € 362.842,- voor [eiseres 1] en € 109.576,- voor [eiseres 2] . De schade van [eiseres 1] bestaat uit gemaakte kosten voor (juridisch) advies, advocaatkosten en tijdsbesteding voor onderzoek door eigen medewerkers. De schade van [eiseres 2] bestaat uit onterechte privéuitgaven van
[gedaagde] , een rekening-courant vordering, een schatting van (toekomstige) advocaatkosten en van geleden verlies door wanbeleid en de ontoelaatbare samenwerking met [naam bedrijf 8] .
3.44.
Partijen twisten in het kader van de gevraagde matiging over de impact van de boete op de financiële positie van [gedaagde] en de vraag of en zo ja welke schade [eiseressen] hebben geleden. [gedaagde] stelt dat toewijzing van de gevorderde boetes zijn financiële ondergang betekent. [eiseressen] betwisten de impact in die mate met verwijzing naar beweerdelijk vermogen van [gedaagde] . In het licht van die gemotiveerde betwisting door [eiseressen] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn beperkte financiële draagkracht nader te onderbouwen. Hij beschikt immers over de hiervoor relevante gegevens. Hoewel hij daartoe gelegenheid heeft gehad, heeft hij dat niet gedaan. Dit alles neemt niet weg dat de door [eiseressen] gevorderde boetebedragen zodanig van omvang zijn, dat het ook zonder cijfermatige onderbouwing aannemelijk is dat verhaal ervan in deze omvang een substantiële impact zal hebben op de financiële positie van [gedaagde] en het zijn draagkracht negatief zal beïnvloeden. Dit betekent dat hiermee rekening zal worden gehouden in het kader van het matigingsberoep, zij het dat de rechtbank hiermee beter rekening had kunnen houden als [gedaagde] de impact ervan cijfermatig inzichtelijker had gemaakt.
3.45.
Wat betreft de verhouding tussen de gevorderde boetes en de werkelijke schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat de boetebedingen in beide overeenkomsten tweeledig zijn. Ten eerste geldt een boete voor het aanvangen van concurrerende activiteiten (de initiële overtreding) en ten tweede geldt een boete voor het dagelijks voortduren van die overtreding. De eerste boete is er zonder meer op gericht te voorkomen dat de onderneming van [naam bedrijf 1] concurrentie wordt aangedaan en heeft daarmee de functie van prikkel tot nakoming van een wezenlijk beding. Uit de chat volgt dat [gedaagde] zich bewust was van (de gevolgen van) het concurrentiebeding. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om de verboden activiteiten te verrichten en bewust te verhullen. In zoverre is gerechtvaardigd dat zijn handelen met een boete wordt gesanctioneerd. Het verweer van [gedaagde] is er primair ook op gericht dat hij geen concurrerende activiteiten heeft verricht. Anders gezegd: [gedaagde] wist dat hij dat wat hij deed niet mocht en heeft door het toch te doen het risico aanvaard dat hij de daarop vooraf overeengekomen sanctie in de vorm van de boete zou verbeuren. [gedaagde] heeft het aan zijn eigen handelen te wijten dat hij in beginsel de in beide overeenkomsten bepaalde initiële boete van € 25.000,- heeft verbeurd.
3.46.
De rechtbank heeft partijen de vraag gesteld of het door zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] op grond van afzonderlijke overeenkomsten, maar voor dezelfde overtreding, vorderen van boetes mogelijk is. [gedaagde] meent dat de boetes op grond van beide overeenkomsten, voor zover verbeurd, moeten worden gematigd tot nihil. [eiseressen] betwisten dat en stellen dat zij ieder over individueel te beschermen belangen beschikken en dat de boetes daarom naast elkaar worden verbeurd, ook als het om dezelfde overtredingen gaat.
3.47.
Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien dat het te beschermen ondernemingsbelang van [eiseres 2] op grond van de arbeidsovereenkomst een ander belang is dan het te beschermen ondernemingsbelang op grond van de aandeelhoudersovereenkomst. Het enkele feit dat sprake is van verschillende hoedanigheden, volgens [eiseressen] : die van mede-aandeelhoudster, samenwerkings-platform en werkgeefster, beoordeelt de rechtbank in dit geval niet als een te onderscheiden belang. In beide gevallen is immers beoogd te voorkomen dat de toen nog gezamenlijke onderneming van [eiseres 2] concurrentie wordt aangedaan. Omdat de boetes op dezelfde overtreding zien en de onderliggende bepalingen uiteindelijk hetzelfde ondernemingsbelang beogen te beschermen, kan die boete maar één keer worden verbeurd nu de rechtbank op geen enkele wijze is overtuigd dat en waarom dubbel beboeten in dit geval op zijn plaats zou zijn. Dat is door [eiseressen] ook onvoldoende gemotiveerd toegelicht. Omdat gesteld noch gebleken is dat de ene overeenkomst zwaarder weegt dan de andere en evenmin dat [eiseres 1] hetzij [eiseres 2] meer recht op of prioriteit heeft bij de boete, komt de rechtbank ten aanzien van de initiële boete tot de slotsom dat [gedaagde] éénmaal € 25.000,- is verschuldigd. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [eiseressen] daarom ieder voor de helft daarvan gerechtigd zijn en dat [gedaagde] dus een initieel boetebedrag van € 12.500,- aan [eiseres 1] moet betalen en
€ 12.500,- aan [eiseres 2] .
3.48.
Bij de vraag of aanleiding is voor matiging van de voortdurende boete stelt de rechtbank voorop dat [eiseressen] hun schade pas bij hun laatste akte hebben toegelicht en met een grote hoeveelheid stukken hebben onderbouwd. Tegen met name de omvang van die stukken is namens [gedaagde] bezwaar gemaakt omdat de rechtbank in het tussenvonnis heeft bepaald dat eventuele nieuwe producties tot een minimum beperkt moesten worden. Hoewel er inderdaad veel nieuwe producties in het geding zijn gebracht door [eiseressen] , ziet de rechtbank daarin geen noodzaak die te weigeren, of om [gedaagde] daarop nog te laten reageren. De producties bieden immers onvoldoende basis voor de onderbouwing van de door [eiseressen] gestelde schade. De rechtbank licht dat toe.
3.49.
Uit de cijfermatige opstelling van [eiseressen] volgt dat hun gezamenlijke vermeende schade voornamelijk betrekking heeft op de kosten voor onderzoek naar en advies in verband met het handelen van [gedaagde] , op vermeende onrechtmatige onttrekkingen door [gedaagde] en een niet gespecificeerde post omzet- en winstverlies. De onttrekkingen zijn niet in verband gebracht met de betrokkenheid van [gedaagde] bij [naam bedrijf 4] . Ten aanzien van het door [gedaagde] gemotiveerd betwiste omzetverlies van [naam bedrijf 1] ontbreekt ook een toelichting. Hoewel het op zichzelf aannemelijk is dat het verrichten van activiteiten bij de concurrent tot omzetverlies kan leiden, hetgeen [gedaagde] ook onderkent, hebben [eiseressen] niet gemotiveerd weersproken dat de schade als gevolg van omzetverlies niet meer kan bedragen dan € 24.000,- (40 procent van € 60.000,-) zoals door [gedaagde] gesteld en daarmee door de initieel verbeurde boete van € 25.000,- is gedekt. Dit laat onverlet dat de boete ook is gesteld op het voortduren van de overtreding en dat uit de chat volgt dat [gedaagde] in elk geval op 30 november 2021 nog betrokken was bij [naam bedrijf 4] , terwijl onbekend is of en op welk moment [gedaagde] tot inkeer is gekomen. [eiseressen] hebben echter geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] zich na deze datum nog met [naam bedrijf 4] heeft beziggehouden, terwijl dat voor het geldend maken van hun aanspraak op doorlopende boetes wel op hun weg had gelegen. De rechtbank gaat daarom voor de vraag naar het doorlopen van de boete ervan uit dat de schending van deze wezenlijke bedingen is geëindigd op 30 november 2021. Dat [gedaagde] ook na die datum telefoongesprekken voerde met mensen van [naam bedrijf 4] , maakt dat niet anders omdat [eiseressen] niets hebben gesteld over de inhoud van die gesprekken en [naam bedrijf 4] in die periode ook een opdrachtnemer van [eiseres 2] was. Verder oordeelt de rechtbank dat [eiseres 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat de uit de specificatie volgende gestelde schade van € 362.842,- schade is die in verband staat tot de schending van het concurrentie- en boetebeding in de aandeelhoudersovereenkomst dat met artikel 6 beoogt het belang van de onderneming van [naam bedrijf 1] te beschermen en niet direct dat van de aandeelhouders. Uit de specificatie “
Overzicht gemaakte kosten en verlies voor [eiseres 1] door [gedaagde]”, die de rechtbank gelet op de formulering in de laatste akte van [eiseressen] als onderdeel daarvan beschouwt, blijkt dat de gestelde schade bestaat uit advieskosten, advocaatkosten en personeelskosten van [eiseres 1] . Dit alles leidt tot de conclusie dat de doorlopende boete niet in verhouding staat tot de vermoedelijke werkelijke schade van [naam bedrijf 1] . Hetzelfde geldt voor de gestelde schade van [eiseres 2] van € 109.576,- volgens de specificatie “
Overzicht gemaakte kosten en verlies voor [eiseres 2] door [gedaagde]”. De daarin genoemde onderwerpen zijn onverantwoorde kosten, privé uitgaven, een rekening-courantvordering en een niet onderbouwde schatting van geleden verliezen als gevolg van de vastgestelde schendingen. [eiseressen] hebben ook deze kosten niet, althans onvoldoende onderbouwd en in verband gebracht met de geschonden concurrentiebedingen.
3.50.
In het ontbreken van indicaties van het voortduren van de overtreding, het oordeel dat [eiseressen] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij meer schade hebben geleden dan de bedragen van de verschuldigde initiële boete (zie 3.45), de impact op de financiële draagkracht (zie 3.44) en – ook in dit laatste verband – omdat partijen geen maximum boetebedragen zijn overeengekomen, ziet de rechtbank aanleiding om de doorlopende boetes te matigen tot een bedrag dat naar haar oordeel in dit geval past bij de welbewustheid van het overtreden en het heimelijk verhullen daarvan in een joint venture setting waarin de partners elkaar behoren te kunnen vertrouwen en juist dat vertrouwen is beschaamd. Al met al oordeelt de rechtbank dat een aanvullende boete van totaal € 50.000,- recht doet aan de situatie. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 3.47 heeft overwogen, moet [gedaagde] aan zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] hiervan € 25.000,- betalen.
3.51.
De slotsom is dat [gedaagde] (€ 12.500,- + € 25.000,- =) € 37.500,- aan [eiseres 1] en (€ 12.500,- + € 25.000,- =) € 37.500,- aan [eiseres 2] moet betalen.
[gedaagde] zal hiervoor een bij deze rechtbank gebruikelijke betalingstermijn van veertien dagen worden gegeven, te rekenen vanaf de datum van betekening zoals gevorderd.
3.52.
De onder sub a van de in 3.1 van het tussenvonnis van 14 juni 2023 gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen omdat gesteld noch gebleken is dat het belang van [eiseressen] verder strekt dan het belang bij het vorderen van de verschuldigde boete en die vordering gedeeltelijk wordt toegewezen.
Proceskosten en beslagkosten + nakosten
3.53. '
[gedaagde] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en moet daarom de proceskosten en de beslagkosten (artikel 706 Rv) van [eiseressen] betalen. De kosten van [eiseressen] worden op basis van het liquidatietarief dat hoort bij het toe te wijzen bedrag begroot op:
  • explootkosten dagvaarding € 105,31
  • griffierecht € 5.061,00 (na verrekening griffierecht beslag)
  • salaris advocaat € 4.249,00 (3,5 punten × tarief IV à € 1.214,-)
  • nakosten € 178,00
  • gespecificeerde beslagkosten
Totaal € 9.957,22
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.54.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De daartoe strekkende vordering is op de wet gegrond en inhoudelijk niet bestreden.
in reconventie
3.55.
De vorderingen na eiswijziging volgen uit 2.2 van het tussenvonnis. Uit 3.8-3.11 van het tussenvonnis volgt dat alleen de vorderingen van [gedaagde] tegen [eiseres 1] beoordeeld moeten worden. [gedaagde] wordt in zijn tegen [eiseres 2] gerichte (resterende) vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
De gestelde overtreding
Het concurrentiebeding (artikel 6 aandeelhoudersovereenkomst) (vordering a)
3.56. '
[gedaagde] stelt dat [eiseres 1] artikel 6 van de aandeelhouders-overeenkomst heeft geschonden door met [naam bedrijf 2] een concurrerend belang in Zwerfkei te verwerven. De overname van Zwerfkei door [naam bedrijf 2] bedreigt de samenwerking tussen [naam bedrijf 1] en andere leegstandsbeheerders en heeft daardoor een nadelig effect op de waarde van [naam bedrijf 1] waarin [gedaagde] toentertijd nog een (indirect) aandelenbelang had. Daarom heeft hij hiervan nadeel ondervonden. Een redelijke uitleg van de aandeelhoudersovereenkomst brengt volgens [gedaagde] met zich dat dit nadeel aan [eiseres 1] kan worden toegerekend omdat [eiseres 1] UBO is van alle betrokken groepsvennootschappen.
3.57.
[eiseres 1] betwist de verschuldigdheid van enige boete of schadevergoeding. Niet [eiseres 1] , maar [naam bedrijf 2] heeft immers Zwerfkei overgenomen. [naam bedrijf 2] is geen partij bij de aandeelhoudersovereenkomst. Van een boeteplicht voor de overname van Zwerfkei is daarom geen sprake. Bovendien is [naam bedrijf 1] geen concurrentie aangedaan; Zwerfkei is geen concurrent van [naam bedrijf 1] , maar alleen van Adhoc. [naam bedrijf 1] profiteert juist van die overname; een aanvraag bij Zwerfkei voor enige vorm van beveiliging wordt doorgezet naar Adhoc, die op haar beurt [naam bedrijf 1] inschakelt voor de verhuur en plaatsing van alarm- en camerasystemen. [gedaagde] profiteerde daar indirect van als aandeelhouder, aldus [eiseres 1] .
3.58.
De rechtbank oordeelt als volgt. Allereerst geldt dat [gedaagde] geen aandeelhouder meer is in [naam bedrijf 1] en hij zijn belang bij de gestelde schending daarom onvoldoende duidelijk heeft gemaakt. Op die grond wordt de vordering afgewezen. Ook om inhoudelijk redenen moet deze vordering worden afgewezen. De rechtbank licht dat toe. Het enkele feit dat [eiseres 1] UBO was van diverse vennootschappen in de [naam bedrijf 1] , [naam groep 3] en [naam bedrijf 2] groep, maakt [naam bedrijf 2] nog geen partij bij de aandeelhoudersovereenkomst. [naam bedrijf 2] en [eiseres 1] kunnen niet worden vereenzelvigd enkel omdat zij dezelfde bestuurder hebben en [gedaagde] heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld die maken dat de overname van Zwerfkei door [naam bedrijf 2] niettemin aan [eiseres 1] kan worden toegerekend en (vervolgens) een schending van het concurrentiebeding oplevert. Voor aansprakelijkheid van [eiseres 1] is dan ook geen grond. Hiervoor heeft [gedaagde] te weinig concrete omstandigheden gesteld. Bovendien geldt dat schending van artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst tot gevolg heeft dat boetes worden verbeurd aan [naam bedrijf 1] en niet aan [gedaagde] . Ook de eventueel te vergoeden meerdere schade als gevolg van de verboden concurrentie, komt toe aan [naam bedrijf 1] . De door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht is gericht op het verkrijgen van schadevergoeding voor zichzelf als (toenmalig) aandeelhouder. Die gestelde schade van [gedaagde] is zogenoemde afgeleide schade. Als aan [naam bedrijf 1] al schade zou zijn toegebracht door het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen tegenover de vennootschap, dan heeft alleen de vennootschap het recht om uit dien hoofde van de derde vergoeding van de aan haar toegebrachte schade te vorderen (vgl. ECLI:NL:HR:ZC1564 en de daarop volgende jurisprudentie van de Hoge Raad). Ook dit staat al aan toewijzing van de vordering in de weg.
3.59.
De vordering wordt afgewezen.
Einde aandeelhoudersovereenkomst (vordering b)
3.60. '
[gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat de aandeelhoudersovereenkomst is geëindigd op 14 september 2022 of op een door de rechtbank te bepalen datum. Uit de ontslagprocedure heeft [gedaagde] afgeleid dat [eiseres 1] ook van 14 september 2022 als einddatum van de aandeelhoudersovereenkomst uitgaat. Omdat een schriftelijke erkenning ontbreekt, heeft [gedaagde] belang bij de verklaring voor recht.
3.61.
[eiseres 1] erkent dat [gedaagde] zijn aandelen op 14 september 2022 heeft overgedragen en dat de aandeelhoudersovereenkomst toen logischerwijs is geëindigd. Volgens [eiseres 1] gaat [gedaagde] er echter aan voorbij dat de vierde alinea van artikel 6 de kennelijke bedoeling heeft om het concurrentiebeding ook (juist) na het einde van de aandeelhoudersovereenkomst te laten gelden, dus tot 14 september 2024.
3.62.
Partijen zijn het er kennelijk samen over eens dat de aandeelhoudersovereenkomst met de overdracht van de aandelen van [gedaagde] op 14 september 2022 is geëindigd voor wat betreft hun gezamenlijke aandeelhouderschap. [eiseres 1] heeft daarbij terecht de kanttekening geplaatst dat bepalingen die het bedrijfsbelang ook na beëindiging beogen te beschermen, gedurende de in de betreffende bepaling opgenomen termijn van twee jaren van kracht blijven. Daarom zal de rechtbank de verklaring voor recht ten aanzien van de einddatum toewijzen op de in de beslissing vermelde beperkte wijze. Dit betekent dat het concurrentie- en relatiebeding van artikel 6 – gedurende deze procedure en voor de datum van het eindvonnis – op 14 september 2024 is geëindigd.
Verkorting termijn artikel 6 aandeelhoudersovereenkomst (vordering c)
3.63. '
[gedaagde] stelt er recht op en belang bij te hebben om binnen afzienbare tijd weer aan het werk te kunnen in de branche waarin hij meer dan 20 jaar ervaring heeft. Dat hem dat voor een periode van 24 maanden na beëindiging van de aandeelhoudersovereenkomst is verboden, is volgens [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarbij komt volgens [gedaagde] dat [eiseres 1] in de ontslagprocedure heeft verklaard met een termijn van 12 maanden te kunnen leven, zodat die termijn redelijk moet worden geacht.
3.64.
[eiseres 1] betwist dat [gedaagde] belang heeft bij de gevorderde termijnverkorting van het concurrentiebeding in de aandeelhoudersovereenkomst omdat hij middels zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres 2] aan dezelfde termijn is gebonden, terwijl van die termijn geen verkorting wordt gevraagd. Bovendien gaat de redenering van
[gedaagde] niet op omdat het in de laatste alinea van artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst gaat over de situatie waarin [gedaagde] zelf de vennootschap concurrentie aandoet door het opzetten van een concurrerend bedrijf. Gelet op de schending van dat concurrentiebeding is die bescherming juist nodig gebleken. Verder heeft [eiseres 1] aangevoerd dat [gedaagde] ook werk zal kunnen vinden dat niet concurrerend is en dat [gedaagde] op die manier ook al elders aan het werk is. Van een zwaarwegende belemmering is dus geen sprake, zodat ongewijzigde instandhouding niet onaanvaardbaar is. Daarbij komt dat de overeengekomen termijn gebruikelijk en redelijk is en dat [eiseres 1] belang heeft bij handhaving van de termijn om te voorkomen dat [gedaagde] een vrijbrief heeft om met klanten en relaties van de [naam groep 1] aan de haal te gaan ten behoeve van zijn eigen commerciële plannen.
3.65.
De rechtbank stelt voorop dat zij heeft geoordeeld dat [gedaagde] de onderneming van [naam bedrijf 1] verboden concurrentie heeft aangedaan. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] ook zonder het concurrentiebeding geen concurrerende activiteiten meer zal verrichten. Integendeel, uit de vordering van [gedaagde] volgt dat aannemelijk is dat hij juist weer werkzaamheden in de branche wil kunnen verrichten. Daarmee is het belang van [eiseres 1] bij instandhouding van het concurrentiebeding gegeven. Het enkele feit dat [gedaagde] volgens zijn eigen stellingen jarenlange ervaring heeft in de beveiligingsbranche, maakt nog niet dat hij niet ook elders werk zal kunnen vinden. Daarbij komt dat [gedaagde] de stelling van [eiseres 1] dat hij ook daadwerkelijk werk elders heeft gevonden niet heeft betwist. Integendeel, [gedaagde] heeft zelf verklaard als makelaar aan de slag te zijn gegaan, zodat hij kennelijk niet afhankelijk is van de beveiligingsbranche. Dit alles maakt dat het belang van [eiseres 1] bij ongewijzigde instandhouding van het concurrentiebeding tot de overeengekomen datum, waaraan [gedaagde] zich welbewust heeft gecommitteerd, zowel ten aanzien van het indienstreden bij een concurrent als het zelf opzetten van een concurrerend bedrijf, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij gedeeltelijke vernietiging/verkorting van de termijn. Dat die termijn met het wijzen van dit eindvonnis (op 14 september 2024) inmiddels is verstreken, doet daar niet zonder meer aan af.
3.66.
Het voorgaande betekent dat vordering c wordt afgewezen.
Onrechtmatig beslag (vordering d)
3.67.
De rechtbank stelt voorop dat degene die beslag legt de door de beslagene ten gevolge van dit beslag geleden schade dient te vergoeden indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. [eiseressen] hebben conservatoir beslag gelegd voor op de aandeelhouders- en arbeidsovereenkomst gebaseerde vorderingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat die vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen. Dit betekent dat het beslag niet onrechtmatig is en voor schadevergoeding is dus geen grond. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan dit anders zou zijn, zijn niet gebleken en zijn ook niet gesteld. Er wordt bovendien ook geen opheffing van het beslag gevorderd. Het voorgaande laat onverlet dat [eiseressen] de beslagen aanvankelijk mede hebben gelegd op grond van de schendingen van de artikelen 5 en 6 van de aandeelhoudersovereenkomst, terwijl naar later bleek geen van beide ( [eiseres 1] noch [eiseres 2] ) op dat moment rechthebbende van die betreffende boetevorderingen waren. Daarvoor hadden zij dan ook geen beslag kunnen leggen. Partijen hebben hier in hun laatste aktes geen aandacht meer aan besteed, zodat de rechtbank dit punt verder laat rusten.
3.68.
De vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
3.69. '
[gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres 1] worden op basis van het tarief dat hoort bij het bedrag waartegen verweer is gevoerd begroot op € 2.428,- aan salaris advocaat (2 punten × tarief IV à € 1.214,-) en € 100,- aanvullende nakosten voor de reconventie.
4. De beslissing
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis
€ 37.500,00 aan [eiseres 1] te betalen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis
€ 37.500,00 aan [eiseres 2] te betalen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 9.957,22, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.5.
verklaart [gedaagde] niet ontvankelijk in zijn tegen [eiseres 2] ingestelde vorderingen;
4.6.
verklaart voor recht dat de aandeelhoudersovereenkomst is geëindigd op 14 september 2022, met dien verstande dat dit geen afbreuk doet aan de geldigheid van bepalingen die de periode na de beëindiging regelen en met dien verstande dat het concurrentie- en relatiebeding van artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst op 14 september 2024 is geëindigd;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres 1] begroot op € 2.528,-, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
in conventie en in reconventie
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
[3268/3455]