ECLI:NL:RBROT:2024:9663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/678596 / FA RK 24-3473
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in klachtprocedure onder Wvggz met betrekking tot medicatietoediening en uithuisplaatsing

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 17 september 2024, wordt een klachtprocedure behandeld onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, die momenteel verblijft in een kliniek, heeft klachten ingediend over de toediening van medicatie en het niet tot stand komen van een uithuisplaatsingstraject naar een beschermde woonvorm. De rechtbank oordeelt dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de klachten, omdat de keuze voor het type medicatie een geneeskundig oordeel betreft. Verzoeker wenst geen voorgeschreven medicatie te nemen, maar als hij gedwongen medicatie moet krijgen, verkiest hij andere middelen boven Clozapine en Artane. De rechtbank stelt vast dat de klachtencommissie de klachten van verzoeker ongegrond heeft verklaard en dat verzoeker tijdig een verzoekschrift heeft ingediend. Echter, de rechtbank kan niet oordelen over de inhoud van de klachten, omdat deze niet onder de reikwijdte van de Wvggz vallen. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat zij zich onbevoegd verklaart ten aanzien van de ingediende klachten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/678596 / FA RK 24-3473
Beschikking van 17 september 2024 betreffende een klacht als bedoeld in artikel
10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz
op verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
hierna: verzoeker,
op dit moment verblijvende in [naam kliniek] , locatie [locatie] te [plaats] ,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • zorgaanbieder Antes Zorg B.V. (hierna: verweerder); en
  • de zorgverantwoordelijke van verzoeker (hierna: zorgverantwoordelijke).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoeker met bijlagen, ingekomen op 6 mei 2024;
  • het verweerschrift van verweerder met bijlagen, ingekomen op 15 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoeker met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam psychiater] , psychiater, [naam jurist] , jurist, en een begeleider van de afdeling, allen verbonden aan verweerder.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 november 2023 is ten aanzien van verzoeker een zorgmachtiging verleend tot en met 22 november 2024, waarin
onder anderede volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken;
  • het opnemen in een accommodatie.
2.2.
Verzoeker heeft op 13 maart 2024 klachten ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (hierna: de klachtencommissie) over de behandeling met medicatie, te weten Clozapine en Artane, en over het niet tot stand komen van een uithuisplaatsingstraject richting een beschermde woonvorm (hierna: BW).
2.3.
Op 14 maart 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
2.4.
De klachtencommissie heeft op 24 maart 2024 de beslissing op de klachten telefonisch aan partijen medegedeeld en deze op 26 maart 2024 vastgesteld en naar partijen verstuurd. De klachtencommissie heeft de klachten ongegrond verklaard.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoeker verzoekt zijn klachten voor zover deze door de klachtencommissie ongegrond zijn verklaard, alsnog gegrond te verklaren en de uitspraak van de klachtencommissie te vernietigen.
3.1.1.
Verzoeker stelt ontvankelijk te zijn in zijn verzoek, omdat het verzoekschrift binnen de gestelde termijn van artikel 10:7 lid 2 Wvggz is ingediend bij de rechtbank. Daarnaast stelt verzoeker dat de klachten betrekking hebben op een beslissing die valt onder de limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend, als opgenomen in artikel 10:3 Wvggz.
3.1.2.
Ten aanzien van de klacht die ziet op de toediening van medicatie in de vorm van Clozapine en Artane tegen de wil van verzoeker in, stelt verzoeker (na wijziging) het volgende. Volgens verzoeker stelt de wet aan de uitvoering van verplichte zorg een groot aantal inhoudelijke eisen zoals grondslag, doel, proportionaliteit, subsidiariteit, veiligheid en doelmatigheid en een aantal formele eisen zoals de eis dat voor een beslissing de voorgenomen beslissing wordt besproken met een betrokkene. Verzoeker betwist dat hij beter Clozapine kan krijgen in plaats van Truxal. Verzoeker verklaart dat hij suf wordt van Clozapine en dat hij last heeft van evenwichtsstoornissen. Ook heeft verzoeker last van de medicatie die hij tegen de bijwerkingen inneemt, te weten Artane. Volgens verzoeker zou Akineton veel beter werken. Naar zijn eigen zeggen wordt hij hierdoor ernstig beperkt en raakt hierdoor enorm gefrustreerd en boos. Volgens verzoeker staat de psychiater niet open voor een gesprek over een ander middel. Hierdoor voelt verzoeker zich niet gehoord en serieus genomen. Daar waar verzoeker ook al in zijn klacht heeft gesteld geen inspraak te hebben in zijn behandeling en dat er geen sprake is van enige autonomie of zelfbeschikking is de klachtencommissie hier ten onrechte in zijn geheel aan voorbij gegaan. Verzoeker bepleit dat ten onrechte door verweerder wordt gesteld dat hij niet medicatietrouw zou zijn en dat sprake zou zijn van een ernstige terugval in het gebruik van middelen en psychotische decompensatie, gepaard gaande met oplopende dreiging en forse agressie. Verzoeker legt uit dat hij liever Akineton toegediend krijgt dan Artane. Anders dan verweerder betoogt, heeft dit volgens verzoeker niets te maken met verslavingsgedrag. Verzoeker ervaart dat dit middel meer effect heeft dan Artane. Daarbij zijn er volgens verzoeker minder bezwarende alternatieven aanwezig met hetzelfde beoogde effect. De uitvoering van de verplichte zorg te weten het thans moeten nemen van Clozapine en Artane voldoet om die reden dus niet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Tevens stelt verzoeker dat de toediening van Clozapine en Artane niet evenredig is en dat daarnaast ook niet te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg in deze vorm effectief is.
Ten aanzien van het verplicht toedienen van medicatie stelt verzoeker dat hij wel degelijk in staat was om tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake te komen. Verzoeker stelt in staat te zijn om te bepalen dat Truxal en Akineton bij hem meer en het juiste effect hebben dan Clozapine en Artane.
3.1.3.
Ten aanzien van de klacht die ziet op het niet tot stand komen van een uithuisplaatsingstraject richting een beschermde woonvorm, stelt verzoeker het volgende. Volgens verzoeker wordt ten onrechte door de klachtencommissie gesteld dat de wens van verzoeker thans niet haalbaar is, omdat dit wegens ernstige gedragsproblematiek en incidenten met forse agressie in het verleden niet mogelijk zou zijn. Daarnaast wordt ten onrechte gesteld dat het regelmatig middelengebruik, de frequente ongeoorloofde afwezigheid en de medicatieontrouw een verhuizing naar een BW in de weg staan. Volgens verzoeker is sprake van een vicieuze cirkel waar hij niet uitkomt. Verzoeker is bereid medicatie in te nemen, maar heeft moeite met de medicatie die verweerder noodzakelijk acht. Tevens heeft verzoeker al meermaals aangegeven naar een gebruikers-BW te willen verhuizen. Verzoeker heeft veel moeite met het feit dat iedereen over hem beslist. Daarnaast betwist verzoeker dat hij baat heeft bij gestructureerde intensieve begeleiding, op een hoog beveiligde gesloten afdeling.
3.1.4.
Verzoeker stelt dat een schadevergoeding op zijn plaats is. Het is verzoeker niet bekend hoe vaak ten onrechte de huidige medicatie is toegediend. Volgens verzoeker dient verweerder dit nader toe te lichten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de medicatie in ieder geval zes keer en waarschijnlijk veel meer keren ten onrechte is toegediend. Om die reden heeft verzoeker in ieder geval recht op een bedrag ad € 250,- per keer, derhalve € 1.500,- te vermeerderen met een bedrag van € 250,- voor elke keer meer dat hem voor indiening van dit verzoek de desbetreffende medicatie is toegediend en na indiening van dit verzoekschrift medicatie wordt toegediend.
Daarnaast is verzoeker van mening dat hij schade lijdt nu ten onrechte niet wordt toegewerkt naar een passende woonplek meer in het bijzonder een gebruikers-BW. Verweerder is naar de mening van verzoeker zeker sinds de klachtenprocedure gehouden dit op te pakken derhalve sedert 13 maart 2024. Verzoeker stelt zich nu op het standpunt dat verweerder per dag dat zij zich niet inspant voor overplaatsing naar een gebruikers-BW, verweerder aan verzoeker € 10,- per dag verschuldigd is derhalve vanaf 13 maart 2024 tot en met heden, zijnde 55 dagen, in totaal € 550,- te vermeerderen met € 10,- per dag na indiening van het verzoekschrift dat er geen actie wordt ondernomen om een uitplaatsingstraject naar een BW te regelen en hem dus in een BW te plaatsen.
3.2.
Verweerder verzoekt de rechtbank de klachten ongegrond te verklaren en stelt dat er geen grond bestaat voor schadevergoeding.

4.Beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klachten.
4.2.
Aangezien het verzoekschrift op 6 mei 2024 door de rechtbank is ontvangen, is het verzoekschrift tijdig gediend.
4.3.
Alleen kan een betrokkene niet voor elke klacht een verzoekschrift bij de rechtbank indienen. Dat kan alleen voor klachten die vallen onder de reikwijdte van de Wvggz. Artikel 10:3 Wvggz bevat een limitatieve opsomming van de gronden waarop in het kader van een klachtprocedure zoals geregeld in hoofdstuk 10 van de Wvggz kan worden geklaagd.
Klacht ten aanzien van de toediening van de medicatie in de vorm van Clozapine en Artane en de wilsbekwaamheid met betrekking tot deze medicatie
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker toegelicht dat de klacht over de wilsbekwaamheid zo gelezen moet worden dat verzoeker zich voldoende bekwaam acht om aan te geven dat hij voldoende effect ervaart bij het innemen van bepaalde medicatie. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat hierbij geen sprake is van een zelfstandige klacht over een artikel 1:5 Wvggz beslissing, maar dat deze klacht onderdeel uitmaakt van de klacht over de toediening van medicatie. Om die reden volgt de rechtbank het betoog van verweerder niet voor zover verweerder betoogt dat verzoeker niet-ontvankelijk is ten aanzien van deze klacht, omdat verzoeker bij de klachtencommissie geen klacht over de wilsbekwaamheidsbeoordeling ex artikel 1:5 Wvggz juncto artikel 8:9 lid 4 Wvggz had ingediend.
4.5.
Uit het verzoekschrift en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de klacht zich richt tegen het type medicatie dat verweerder verplicht toedient. Niet gebleken is dat verzoeker vrijwillig mee zou werken aan medicatie, als hij maar geen Clozapine en Artane hoeft in te nemen. Verzoeker wenst geen enkele voorgeschreven medicatie te nemen, maar als hij gedwongen medicatie toegediend krijgt, wil hij Truxal en Akineton toegediend krijgen. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het verweer van verweerder in die zin dat de rechtbank niet bevoegd is ten aanzien van deze klacht, omdat de keuze voor het type medicatie dat wordt toegediend, een geneeskundig oordeel betreft. De rechtbank kan geen oordeel geven over de invulling van de verplichte vorm van zorg ‘het toedienen van medicatie’. De rechtbank heeft ook geen redenen om te twijfelen aan de verklaring dat verzoeker niet wilsbekwaam ter zake het toedienen van medicatie is. Aangezien de klacht naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking heeft op de nakoming van een verplichting of beslissing op grond van een of meer van de in de artikel 10:3 Wvggz genoemde bepalingen, verklaart de rechtbank zich onbevoegd om deze klacht te beoordelen.
4.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank hierbij dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling voldoende heeft toegelicht dat bij het toedienen van medicatie voldaan wordt aan de wettelijke criteria als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz. Bij verzoeker is sprake van chronische, ernstige psychotische symptomen waarbij verzoeker therapieresistent is. Clozapine is daarom volgens de behandelrichtlijn geïndiceerd.
Verweerder benoemt dat bij verzoeker sprake is van een chronische psychotische stoornis in het kader van schizofrenie, gecombineerd met middelenmisbruik en een verstandelijke beperking. Zijn medicatieontrouw heeft eerder geleid tot ernstige psychotische episodes, dreigend gedrag en ernstige agressieve impulsdoorbraken, zoals een ernstige mishandeling van een verpleegkundige op de afdeling waar hij actueel is heropgenomen. Destijds heeft dit incident geresulteerd in een overplaatsing naar PPC Vught, alwaar er een verwurgingsincident heeft plaatsgevonden waarna hij naar PPC Zaanstad werd overgeplaatst. Sinds heropname bij het CIB is het meerdere keren noodzakelijk geweest om de veiligheid voldoende te kunnen borgen door hem in de Extra Beveiligde Kamer (hierna: EBK) te verplegen, wat recent ook nog het geval is geweest. In deze periode bleek verzoeker op de afdeling tevens middelen te hebben gebruikt en was de compliance aan medicatie eveneens niet goed. Ondanks het huidige medicatiebeleid is verzoeker therapieresistent. Er is sprake van chronische ernstige psychotische symptomen, welke gepaard gaan bij onvoldoende compliance en gebruik met agressieve impulsdoorbraken. Tijdens zijn verblijf bij Fivoor is hij reeds ingesteld op Clozapine vanwege onvoldoende effect van andere antipsychotica. Momenteel wordt verzoeker naast behandeling met Clozapine behandeld met Cisordinol depot, Depakine en Lorazepam. Een overstap naar Truxal is volgens verweerder niet geïndiceerd, vanwege onvoldoende effectiviteit. Clozapine is volgens de richtlijnen geïndiceerd bij therapie resistentie.
Verweerder verklaart dat zeer regelmatig gesprekken gevoerd zijn met verzoeker over medicatie, zowel om beleid toe te lichten als op zijn verzoek. Tijdens deze gesprekken blijft verzoeker herhaaldelijk vragen om Ritalin, Truxal en Akineton, ondanks de uitleg over het beleid waarbij de uitingen worden gezien als passend binnen verslavingsgedrag. Voor het afbouwen van de Lorazepam vanwege de sederende effecten is volgens verweerder tot op heden het toestandsbeeld nog onvoldoende lang stabiel geweest.
Klacht ten aanzien van het niet tot stand komen van een uithuisplaatsingstraject richting een BW
4.7.
De rechtbank begrijpt dat het voor verzoeker frustrerend moet zijn dat hij nog niet begeleid kan wonen, aangezien hij graag meer autonomie zou willen krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder toegelicht waarom het uithuisplaatsingstraject nog niet tot stand is gekomen en dat verweerder hierbij ook afhankelijk is van de acceptatie van verzoeker door een BW-locatie.
Anders dan verzoeker stelt, ziet de rechtbank echter niet in onder welke van de bepalingen genoemd in artikel 10:3 Wvggz de klacht van verzoeker valt. De rechtbank volgt ook het betoog van verweerder dat de klacht over het uitplaatsingstraject niet zodanig ruim moet worden opgevat dat daarin een klacht tegen ‘het opnemen in een accommodatie’ moet worden gelezen. Ten aanzien van de klacht over het niet tot stand komen van een uithuisplaatsingstraject richting een begeleid wonen volgt de rechtbank om die reden het verweer van verweerder dat het uithuisplaatsingtraject niet ziet op de nakoming van een verplichting of beslissing op grond van een of meer van de in artikel 10:3 Wvggz genoemde bepalingen. De rechtbank verklaart zich ook ten aanzien van deze klacht niet bevoegd.
Schadevergoeding
4.8.
Op grond van artikel 10:11 Wvggz kent de rechter een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de klachten en vooral met de gevolgen hiervan voor verzoeker.
4.9.
Omdat de rechtbank zich onbevoegd verklaart ten aanzien van de ingediende klachten, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor toekenning van de verzochte schadevergoeding ten aanzien van verzoeker. De rechtbank wijst het verzoek om een schadevergoeding dan ook af.
Proceskosten
4.10.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart zich onbevoegd te oordelen over de klachten van verzoeker;
5.2.
wijst af het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Siemons, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van T.M. Helleman, griffier op 17 september 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.