ECLI:NL:RBROT:2024:9661

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/686072 / KG ZA 24-894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil ontruiming - Vordering tot schorsing ontruiming afgewezen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert [eiser] de schorsing van de ontruiming van zijn horecagelegenheid door Heineken Nederland B.V. De voorzieningenrechter heeft op 2 oktober 2024 geoordeeld dat Heineken de ontruiming mag doorzetten, ondanks het hoger beroep dat [eiser] heeft ingesteld tegen een eerder vonnis van de kantonrechter. De kern van de zaak draait om de vraag of het belang van [eiser] bij het behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van Heineken bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van Heineken zwaarder weegt, omdat de ontruiming gepland staat voor 3 oktober 2024 en [eiser] onvoldoende heeft aangetoond dat zijn vordering tot indeplaatsstelling kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten van Heineken, die zijn begroot op € 1.973,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/686072 / KG ZA 24-894
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2024
in de zaak van
[eiser]te Zoetermeer,
eiser,
advocaat mr. J.A.Th. Spoor te Amsterdam,
tegen
HEINEKEN NEDERLAND B.V.te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Verstoep te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en Heineken genoemd.

1.De kern van de zaak en de procedure

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of Heineken mag doorgaan met de ontruiming van de horecagelegenheid van [eiser] of daarmee moet wachten totdat in hoger beroep is geoordeeld over het vonnis van de kantonrechter waarin [eiser] tot ontruiming is veroordeeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat Heineken die ontruiming mag doorzetten. Het belang dat Heineken daarbij heeft weegt zwaarder dan het belang van [eiser] om daarmee te wachten.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 september 2024, met producties 1 tot en met 12;
  • de akte overleggen nadere producties van Heineken, met producties 1 tot en met 16.
  • de op 26 september 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiser] een koopcontract en door Heineken pleitnotities zijn overgelegd.
1.3.
De datum voor het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt van Heineken de bedrijfsruimte met bijbehorende woonruimte gelegen te ( [postcode] ) Rotterdam aan de [straatnaam] [huisnummer X] en [huisnummer Y] . [eiser] exploiteert sinds 2013 een eet- en drinkgelegenheid in de bedrijfsruimte.
2.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de nakoming door [eiser] van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Heineken is in dat kader een procedure in kort geding tegen [eiser] gestart bij de kantonrechter van deze rechtbank. Heineken heeft in die procedure – onder meer – de ontruiming van het gehuurde gevorderd. [eiser] is in die procedure verschenen en heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft bij vonnis van 25 juli 2024 – voor zover nu relevant – de gevorderde ontruiming toegewezen (hierna: het Vonnis). De kantonrechter heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Heineken beschikt op grond van het kort gedingvonnis van de kantonrechter over een executoriale titel om tot ontruiming van het pand van [eiser] over te gaan. Bij exploot van 11 september 2024 is [eiser] aangezegd dat de ontruiming zal plaatsvinden op 3 oktober 2024, als hij niet vrijwillig ontruimt.
2.4.
[eiser] kan zich niet vinden in de beslissing van de kantonrechter en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Hij wil dat Heineken in afwachting van de uitkomst van die procedure het vonnis van 25 juli 2024 niet ten uitvoer legt. Heineken heeft echter laten weten de executiemaatregelen door te zetten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in deze procedure de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 juli 2024, op straffe van een boete, met veroordeling van Heineken in de proceskosten. Volgens [eiser] is – kort samengevat – de schorsing om twee redenen noodzakelijk:
De kans is groot dat [eiser] in hoger beroep gelijk krijgt;
Er is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande situatie, in afwachting van het resultaat van het hoger beroep tegen het vonnis, zwaarder weegt dan het belang van Heineken bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
3.2.
Heineken voert hiertegen verweer. Volgens Heineken moet [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat hij geen (spoedeisend) belang heeft bij deze procedure. Daarnaast vindt Heineken dat [eiser] ten onrechte deze procedure heeft ingesteld. Hij had in plaats daarvan uit het oogpunt van doelmatigheid een incident tot schorsing in hoger beroep op grond van artikel 351 Rv moeten instellen.
Voor zover de zaak inhoudelijk wordt behandeld moet de vordering volgens Heineken worden afgewezen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
[eiser] is ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het standpunt van Heineken dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij ten onrechte deze procedure in kort geding is gestart. Ter voorkoming van de executie van een vonnis kunnen meerdere wegen worden bewandeld en het staat [eiser] vrij te kiezen voor deze procedure in kort geding.
4.3.
[eiser] heeft belang bij het instellen van deze procedure. De ontruiming van het gehuurde is voor hem feitelijk onomkeerbaar. [eiser] heeft uitgelegd dat de ontruiming tot gevolg heeft dat hij zijn horecagelegenheid niet meer kan exploiteren, met schade tot gevolg. Ook zal hij gedane investeringen in het gehuurde kwijtraken. Anders dan Heineken heeft betoogd, doet hier niet aan af dat [eiser] vanwege het ontbreken van een exploitatievergunning zijn café mogelijk niet op korte termijn kan heropenen.
4.4.
De spoedeisendheid van de zaak is gegeven, want de ontruiming staat gepland voor 3 oktober 2024.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
De kern van de zaak draait om de vraag of de tenuitvoerlegging van het Vonnis, wat betreft de ontruiming, moet worden geschorst totdat op het door [eiser] ingestelde hoger beroep is beslist.
4.6.
De voorzieningenrechter hanteert het toetsingskader uit het zogenoemde Zeesterarrest (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van, in dit geval, [eiser] bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van, in dit geval, Heineken bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in het vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep tegen het vonnis blijft buiten beschouwing.
4.7.
Aan het Vonnis is een beoordeling door de kantonrechter voorafgegaan, waarbij zij mede acht heeft geslagen op het standpunt van [eiser] . Van een kennelijke misslag in het Vonnis is niet gebleken. [eiser] is het niet eens met het Vonnis, maar het is niet aan de voorzieningenrechter in dit kort geding om de standpunten van beide partijen nogmaals te toetsen. Dat is voorbehouden aan het gerechtshof in de procedure in hoger beroep. Anders dan [eiser] kennelijk wil, blijft de kans van slagen van het hoger beroep tegen het Vonnis buiten beschouwing.
4.8.
De kantonrechter heeft in het Vonnis de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd. Heineken ziet dit anders, maar dat standpunt is onjuist. Dat bij het oordeel over de ontruimingsvordering de belangen van partijen zijn gewogen, betekent immers niet dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is gemotiveerd. Dit betekent dat in het kader van dit executiegeschil de belangen van partijen alsnog moeten worden afgewogen, conform de lijn die volgt uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad.
4.9.
[eiser] heeft naar voren gebracht dat hij – na het Vonnis – de eet- en drinkgelegenheid heeft verkocht aan een derde. [eiser] wil graag dat deze koper in zijn plaats wordt gesteld als huurder. Voor [eiser] is dit belangrijk, omdat hij door middel van de koopprijs een deel van zijn investeringen kan terugkrijgen. Als de executie doorgaat, raakt hij al die investeringen kwijt. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling een getekende versie van het contract overgelegd, toegelicht wie de koper is en hoe de koop tot stand is gekomen.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt deze omstandigheid niet zwaar genoeg om te kunnen rechtvaardigen dat Heineken de tenuitvoerlegging van het Vonnis moet staken.
4.11.
De wet biedt twee mogelijkheden om tot een indeplaatststelling te komen (artikel 7:307 lid 1 en 2 BW). De eerste mogelijkheid is dat de verhuurder instemt met een voorstel van de huurder tot een indeplaatsstelling. Daarvan is in dit geval geen sprake. De tweede mogelijkheid is dat de huurder bij de kantonrechter vordert dat hij gemachtigd wordt een ander als huurder in zijn plaats te stellen. De kantonrechter beslist op een dergelijke vordering ‘met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder of de ander die het bedrijf uitoefent, een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van het bedrijf en dat hij haar steeds afwijst, indien de voorgestelde huurder niet voldoende (financiële) waarborgen biedt voor een volledige nakoming van de overeenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering’.
4.12.
[eiser] heeft Heineken pas ter zitting geïnformeerd over de koopovereenkomst die hij kennelijk enkele minuten eerder heeft getekend. Deze (ongelukkige) timing ligt in zijn risicosfeer, waarbij de voorzieningenrechter aantekent dat [eiser] niet heeft toegelicht om welke reden hij Heineken niet eerder heeft geïnformeerd, al was het maar om aan te kondigen dat en met wie hij in gesprek was over een verkoop van zijn onderneming en zijn voornemen om indeplaatsstelling te vorderen. [eiser] heeft tijdens de zitting geen onderbouwing gegeven van de financiële gegoedheid van de koper en ook heeft hij geen concrete feiten gesteld op grond waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat die koper in staat is tot een behoorlijke bedrijfsvoering. Bij dit laatste is van betekenis dat [eiser] zelf niet beschikt over een exploitatievergunning. Niet gesteld is of en in hoeverre de koper wel in staat zou zijn om de exploitatie spoedig ter hand te nemen. [eiser] heeft al met al onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een vordering tot indeplaatsstelling kans van slagen heeft.
4.13.
Heineken benadrukt op haar beurt belang te hebben bij de uitvoerbaarheid van het Vonnis omdat zij een kandidaat heeft gevonden die de bedrijfsruimte en bijbehorende woonruimte wil huren. Volgens Heineken biedt deze kandidaat (wel) voldoende financiële waarborgen voor de nakoming van de huurovereenkomst, en ook voor een behoorlijke exploitatie van de horecagelegenheid.
4.14.
Bij deze stand van zaken weegt het belang van [eiser] bij het behoud van de bestaande toestand, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist, minder zwaar dan het belang van Heineken bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis. De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat het belang van [eiser] bij schorsing van de uitvoerbaarheid van het Vonnis kennelijk met name financieel van aard is (voorkomen van verlies van investeringen). Een dergelijk belang kan in de regel afdoende worden gediend door middel van schadevergoeding, mocht uit de procedure in hoger beroep volgen dat Heineken niet gerechtigd was om tot gedwongen ontruiming over te gaan.
4.15.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[eiser] krijgt ongelijk en wordt daarom in de proceskosten van Heineken veroordeeld. De kosten aan de kant van Heineken worden tot op vandaag begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat
€ 1.107,00
- nakosten € 178,00
Totaal € 1.973,00
Hier kan nog een bedrag bijkomen zoals hieronder omschreven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van Heineken tot op vandaag begroot op € 1.973,00, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.
3820/1980