In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert [eiser] de schorsing van de ontruiming van zijn horecagelegenheid door Heineken Nederland B.V. De voorzieningenrechter heeft op 2 oktober 2024 geoordeeld dat Heineken de ontruiming mag doorzetten, ondanks het hoger beroep dat [eiser] heeft ingesteld tegen een eerder vonnis van de kantonrechter. De kern van de zaak draait om de vraag of het belang van [eiser] bij het behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van Heineken bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van Heineken zwaarder weegt, omdat de ontruiming gepland staat voor 3 oktober 2024 en [eiser] onvoldoende heeft aangetoond dat zijn vordering tot indeplaatsstelling kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten van Heineken, die zijn begroot op € 1.973,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.