In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Roel Ottenheim Logistics B.V. (hierna: Ottenheim) en Maicuru Hardwoods GmbH (hierna: Maicuru) en Gothaer Allgemeine Versicherung AG (hierna: Gothaer). Ottenheim, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.R. Pool, vorderde een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk is voor schade die Maicuru en Gothaer zouden hebben geleden in verband met een expeditieopdracht voor het vervoer van hout van Rotterdam naar Lustenau, Oostenrijk. De Fenex-voorwaarden waren van toepassing op deze opdracht, waarin een arbitragebeding was opgenomen. Maicuru stelde dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren op basis van dit arbitragebeding, terwijl Ottenheim betwistte dat er een geldig arbitragebeding was overeengekomen, met verwijzing naar het Verdrag van New York.
De rechtbank oordeelde dat het Verdrag van New York niet van toepassing was en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Ottenheim tegen Maicuru. De rechtbank oordeelde dat de Fenex-voorwaarden, inclusief het arbitragebeding, van toepassing waren en dat de arbitrage overeenkomstig Nederlands recht was overeengekomen. De rechtbank verklaarde zich echter bevoegd ten aanzien van de vorderingen van Ottenheim tegen Gothaer en [gedaagde].
In de hoofdzaak werd Ottenheim in het gelijk gesteld, en de rechtbank verklaarde voor recht dat Ottenheim niet aansprakelijk was voor de door Maicuru en Gothaer beweerdelijk geleden schade. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen, waarbij Ottenheim de kosten in het incident moest betalen en Gothaer en [gedaagde] de kosten in de hoofdzaak. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.