4.1.3.Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de nacht van 29 maart 2024 een explosie heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam. Door de explosie is er brand ontstaan in de woning. De benedenverdieping is volledig uitgebrand. Op het moment van de explosie was [slachtoffer] op de 1e verdieping aanwezig. Zij heeft de woning kunnen verlaten door via het balkon naar de buren te gaan. Zonder de inzet van de hulpdiensten had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan de naastgelegen woningen te verwachten was geweest en er meerdere slachtoffers hadden kunnen vallen. Er is vastgesteld dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
Uit de in het dossier omschreven camerabeelden volgt dat omstreeks 23:34 uur op 29 maart 2024 twee personen voor de woning aan de [adres 2] staan. Vervolgens wordt door een persoon een ruit van de voordeur ingetikt en door de andere persoon een brandend voorwerp aangestoken en door de ruit naar binnen gegooid. Om 23:35 uur is een lichtflits te zien, gevolgd door een explosie en rennen de twee personen weg.
De rechtbank concludeert uit de bewijsmiddelen dat het de verdachte is geweest samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] die op de beelden te zien is en de explosie en de brand heeft veroorzaakt. Hierna wordt dit nader toegelicht.
Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat hij om 23:15 uur op de Gildenburg twee jongens voorbij zag lopen in de richting van de Keyenburg. Even later hoorde hij een harde klap en nog geen tien seconden later kwamen dezelfde jongens weer voorbij rennen. Het signalement van de twee jongens was: Jongen 1 was lang, ongeveer 1.80m, donkere kleding, capuchon, 15 à 16 jaar oud. Jongen 2 was klein, ongeveer 1.65m, donkere kleding, capuchon, donkere huidskleur, 15 à 16 jaar oud. Op basis van dit signalement en de richting waarin de jongens zijn weggerend heeft de politie de camerabeelden in de buurt bekeken. Op de verschillende camerabeelden wordt gezien dat twee jongens die aan het opgegeven signalement voldoen via verschillende straten, waaronder de Slinge, aan komen lopen vanaf de Nederhorst en na de explosie ook weer wegrennen naar die omgeving. Door middel van de camerabeelden werd de aanlooproute en vluchtroute van de jongens in kaart gebracht. Ook volgt uit het politieonderzoek dat de verdachten door een grijze BMW auto worden opgehaald en teruggebracht bij het treinstation Rotterdam Alexander en vanaf daar naar Rotterdam Zuid worden gereden. De eigenaar van de auto heeft bij de politie verklaard dat hij twee jongens met hetzelfde signalement bij het treinstation Rotterdam Alexander heeft opgehaald en teruggebracht. Beide verdachten wonen vlak in de buurt van dit treinstation.
Uit verder onderzoek van de politie volgt dat medeverdachte [medeverdachte] qua lengte en postuur past in het signalement van de kleine jongen. Op het tiktok-account van de verdachte is medeverdachte [medeverdachte] te zien op een foto samen met verdachte. Uit politieonderzoek blijkt voorts dat verdachte past qua postuur en lengte in het signalement van de lange jongen. De schoenen van de medeverdachte [medeverdachte] vertonen grote gelijkenis met de schoenen van de kleine jongen op de beelden. Dit blijken New Balance sneakers te zijn. Ook valt het op dat de lange jongen op de camerabeelden opvallende schoenen draagt. Dit zijn sneakers van het merk Louis Vuitton. Tijdens de doorzoeking in de woningen van de twee verdachten zijn zwart witte Louis Vuitton schoenen bij de verdachte [verdachte] en grijze New Balance sneakers bij de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. De rechtbank acht de overeenkomsten tussen de schoenen voldoende onderscheidend om het aan te merken als een zeer sterke aanwijzing dat het om dezelfde schoenen gaat. Dit geldt met name voor de schoenen van het merk Louis Vuitton, omdat het specifieke en dure schoenen zijn.
De rechtbank heeft op de terechtzitting waargenomen dat de verdachte [verdachte] lang is en een lichte huidskleur heeft. De rechtbank heeft waargenomen op de foto van [medeverdachte] en [verdachte] samen, dat [medeverdachte] een stuk kleiner is en een donkere huidskleur heeft.
Uit het onderzoek in de telefoon van de verdachte [verdachte] is gebleken dat hij een dag voor de explosie op Google Maps Street View een zoekslag heeft gemaakt naar de straten direct om de [adres 2] en dat hij heeft ingezoomd op de verschillende panden van de [adres 2] . Daarnaast heeft de verdachte bovenmatig interesse getoond in de explosie op 29 maart 2024 door kort na het incident op internet gezocht te hebben op diverse meldingen over de brand aan de Keyenburg te Rotterdam.
Uit het onderzoek in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte] komt naar voren dat [medeverdachte] op 29 maart 2024 om 23:30 uur een selfie heeft gemaakt. De jongen op deze selfie vertoont veel gelijkenissen met de medeverdachte. Ook vertoont de jongen op de foto gelijkenissen met de kleine jongen op de beelden. Uit onderzoek blijkt dat de foto is genomen op de Schuilenburg, bij het zijraam van de woning [adres 3] te Rotterdam. De conclusie die de rechtbank hieruit trekt is dat de medeverdachte [medeverdachte] in de buurt van het plaats delict rondom het tijdstip van de explosie was.
In de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte] is een audiobericht aangetroffen van 29 maart 2024 om 23:44 uur, direct na de explosie, waarin de medeverdachte [medeverdachte] zegt ‘Is mislukt man’ met een knipoog daarbij. De ontvanger van dit bericht antwoordt met ‘Ik heb in ieder geval die torrie naar me gestuurd. Ik weet dat het is gelukt.’, waarop de medeverdachte [medeverdachte] antwoordt met ‘jaaa’. Op 31 maart 2024, twee dagen na de explosie, heeft de medeverdachte [medeverdachte] een whatsapp gesprek met een ander over ‘kkr faya gegaan man’ (faya is straattaal voor vuur). Er is ook nog een chat van de medeverdachte [medeverdachte] van 16 maart 2024 aangetroffen, waarin duidelijk gesproken wordt over het voor de deur zetten van cobra’s. Bovendien blijkt uit zijn internetgebruik op zijn telefoon dat de medeverdachte [medeverdachte] ook bovenmatig interesse heeft getoond in de explosie op 29 maart 2024.
In een tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opgenomen vertrouwelijk gesprek zeggen zij dat ze veel hebben gelogen bij de politie. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dat hij wel een bekennende verklaring wil afleggen en verdachte [verdachte] zegt dat ‘hij ze ziet lopen op de camerabeelden’. De rechtbank interpreteert dit zo dat de verdachte [verdachte] zichzelf op de beelden ziet lopen. Bij de medeverdachte zijn ook nog drie stuks cobra vuurwerk aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat cobra’s worden gebruikt bij explosies.
De verdachte heeft tot en met de zitting gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Bovengenoemde feiten en omstandigheden schreeuwen echter om een verklaring van de verdachte. De rechtbank zal dit in het nadeel van verdachte uitleggen.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd brengen de rechtbank tot de conclusie dat het verdachte en zijn mededader [medeverdachte] waren die de explosie en de brand hebben veroorzaakt.
Opzet
De rechtbank stelt vast dat het handelen van de verdachten gericht was op het veroorzaken van een brand in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam. De verdachten hebben eerst de ruit van de voordeur kapot gegooid en daarna door het gat een brandend voorwerp de woning ingegooid. Hierdoor heeft een explosie plaatsgevonden en is er brand in de woning ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand een ongrijpbaar verloop kan hebben, zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en de daarbij ontstane rookontwikkeling al snel een levensbedreigende situatie oplevert.
Op het moment van het uitbreken van de brand bevond een van de bewoners, [slachtoffer] , zich in haar slaapkamer op de tweede etage van deze woning. Voor de verdachten was het zichtbaar dat deze woning een bewoonde woning betrof. De aangeefster had immers het licht aan gelaten. De rechtbank overweegt dat wanneer ’s avonds laat, een moment waarop de meeste mensen in hun woning aanwezig zijn of al liggen te slapen, in een bewoonde woning brand wordt gesticht, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat dat als gevolg van deze brand de bewoners van de woning kunnen komen te overlijden. Door zo te handelen hebben de verdachten naar het oordeel van de rechtbank welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat de bewoonster [slachtoffer] zou komen te overlijden. De verdachten hebben derhalve het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de bewoonster [slachtoffer] van de woning aan de [adres 2] in Rotterdam.
Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachten een plan hadden beraamd om [slachtoffer] te doden. Er was derhalve geen sprake van voorbedachte rade om [slachtoffer] te doden. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde, te weten medeplegen van poging tot moord.