ECLI:NL:RBROT:2024:9626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
10/156856-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling voor de eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die samen met een medeverdachte op 29 maart 2024 in Rotterdam een explosie heeft veroorzaakt door brand te stichten in een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van opzettelijk brand stichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers van de explosie. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en heeft gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht, wat in zijn nadeel is uitgelegd. De rechtbank heeft de verdachte ook de verplichting opgelegd om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en het volgen van een traject bij De Nieuwe Kans.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/156856-24
Datum uitspraak: 10 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. L.A.E. Timmer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 27 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk,
met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
- met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op aangeefster [slachtoffer] (feit 1 impliciet primair) en brandstichting (feit 2). Er is sprake van voorbedachte rade en opzet op de dood van de aangeefster. De personen op de beelden zijn met het plan om bij de betreffende woning een aanslag te plegen bij station Rotterdam Alexander in een taxi gestapt en naar Rotterdam Zuid gereden. Zij hebben vervolgens de hele weg, zowel in de taxi als verder te voet, de tijd gehad om na te denken over dit plan en zich te beraden. Zij hebben dus ook tijd gehad om op andere gedachten te komen. Gelet op het late tijdstip van 23:30 uur ’s avonds waarop de aanslag is uitgevoerd, waarop veel mensen liggen te slapen, waarbij bovendien ook nog de lichten brandden, had het zonder meer duidelijk moeten zijn dat iemand in de woning verbleef. Door aldus te handelen blijkt dat het doel van de aanslag duidelijk was om degene die in de woning verbleef te doden.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft nooit het oogmerk dan wel het voorwaardelijk opzet gehad om al dan niet opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad iemand van het leven te hebben willen beroven. Uit het forensisch onderzoek in de woning en de aangifte blijkt dat de aangeefster zich ten tijde van de ontploffing op de tweede etage van de woning bevond. Er is geen sprake van een aanmerkelijke kans dat een of meerdere van de bewoners van de woning ten gevolge van het tot ontploffing brengen van de brandbom zouden komen te overlijden en evenmin kan worden gesteld dat de verdachte die kans ten tijde van de strafbare gedraging bewust zou hebben aanvaard.
Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op de plaats delict aanwezig is geweest. De camerabeelden zijn van slechte kwaliteit en hij is niet herkend op de beelden. Het klopt dat de verdachte Louis Vuitton schoenen heeft, maar er zijn meer mensen die deze schoenen hebben. Bovendien zijn er veel meer verklaringen mogelijk voor de zoekslagen naar de explosie in de telefoon van de verdachte.
4.1.3.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de nacht van 29 maart 2024 een explosie heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam. Door de explosie is er brand ontstaan in de woning. De benedenverdieping is volledig uitgebrand. Op het moment van de explosie was [slachtoffer] op de 1e verdieping aanwezig. Zij heeft de woning kunnen verlaten door via het balkon naar de buren te gaan. Zonder de inzet van de hulpdiensten had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan de naastgelegen woningen te verwachten was geweest en er meerdere slachtoffers hadden kunnen vallen. Er is vastgesteld dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
Uit de in het dossier omschreven camerabeelden volgt dat omstreeks 23:34 uur op 29 maart 2024 twee personen voor de woning aan de [adres 2] staan. Vervolgens wordt door een persoon een ruit van de voordeur ingetikt en door de andere persoon een brandend voorwerp aangestoken en door de ruit naar binnen gegooid. Om 23:35 uur is een lichtflits te zien, gevolgd door een explosie en rennen de twee personen weg.
De rechtbank concludeert uit de bewijsmiddelen dat het de verdachte is geweest samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] die op de beelden te zien is en de explosie en de brand heeft veroorzaakt. Hierna wordt dit nader toegelicht.
Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat hij om 23:15 uur op de Gildenburg twee jongens voorbij zag lopen in de richting van de Keyenburg. Even later hoorde hij een harde klap en nog geen tien seconden later kwamen dezelfde jongens weer voorbij rennen. Het signalement van de twee jongens was: Jongen 1 was lang, ongeveer 1.80m, donkere kleding, capuchon, 15 à 16 jaar oud. Jongen 2 was klein, ongeveer 1.65m, donkere kleding, capuchon, donkere huidskleur, 15 à 16 jaar oud. Op basis van dit signalement en de richting waarin de jongens zijn weggerend heeft de politie de camerabeelden in de buurt bekeken. Op de verschillende camerabeelden wordt gezien dat twee jongens die aan het opgegeven signalement voldoen via verschillende straten, waaronder de Slinge, aan komen lopen vanaf de Nederhorst en na de explosie ook weer wegrennen naar die omgeving. Door middel van de camerabeelden werd de aanlooproute en vluchtroute van de jongens in kaart gebracht. Ook volgt uit het politieonderzoek dat de verdachten door een grijze BMW auto worden opgehaald en teruggebracht bij het treinstation Rotterdam Alexander en vanaf daar naar Rotterdam Zuid worden gereden. De eigenaar van de auto heeft bij de politie verklaard dat hij twee jongens met hetzelfde signalement bij het treinstation Rotterdam Alexander heeft opgehaald en teruggebracht. Beide verdachten wonen vlak in de buurt van dit treinstation.
Uit verder onderzoek van de politie volgt dat medeverdachte [medeverdachte] qua lengte en postuur past in het signalement van de kleine jongen. Op het tiktok-account van de verdachte is medeverdachte [medeverdachte] te zien op een foto samen met verdachte. Uit politieonderzoek blijkt voorts dat verdachte past qua postuur en lengte in het signalement van de lange jongen. De schoenen van de medeverdachte [medeverdachte] vertonen grote gelijkenis met de schoenen van de kleine jongen op de beelden. Dit blijken New Balance sneakers te zijn. Ook valt het op dat de lange jongen op de camerabeelden opvallende schoenen draagt. Dit zijn sneakers van het merk Louis Vuitton. Tijdens de doorzoeking in de woningen van de twee verdachten zijn zwart witte Louis Vuitton schoenen bij de verdachte [verdachte] en grijze New Balance sneakers bij de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. De rechtbank acht de overeenkomsten tussen de schoenen voldoende onderscheidend om het aan te merken als een zeer sterke aanwijzing dat het om dezelfde schoenen gaat. Dit geldt met name voor de schoenen van het merk Louis Vuitton, omdat het specifieke en dure schoenen zijn.
De rechtbank heeft op de terechtzitting waargenomen dat de verdachte [verdachte] lang is en een lichte huidskleur heeft. De rechtbank heeft waargenomen op de foto van [medeverdachte] en [verdachte] samen, dat [medeverdachte] een stuk kleiner is en een donkere huidskleur heeft.
Uit het onderzoek in de telefoon van de verdachte [verdachte] is gebleken dat hij een dag voor de explosie op Google Maps Street View een zoekslag heeft gemaakt naar de straten direct om de [adres 2] en dat hij heeft ingezoomd op de verschillende panden van de [adres 2] . Daarnaast heeft de verdachte bovenmatig interesse getoond in de explosie op 29 maart 2024 door kort na het incident op internet gezocht te hebben op diverse meldingen over de brand aan de Keyenburg te Rotterdam.
Uit het onderzoek in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte] komt naar voren dat [medeverdachte] op 29 maart 2024 om 23:30 uur een selfie heeft gemaakt. De jongen op deze selfie vertoont veel gelijkenissen met de medeverdachte. Ook vertoont de jongen op de foto gelijkenissen met de kleine jongen op de beelden. Uit onderzoek blijkt dat de foto is genomen op de Schuilenburg, bij het zijraam van de woning [adres 3] te Rotterdam. De conclusie die de rechtbank hieruit trekt is dat de medeverdachte [medeverdachte] in de buurt van het plaats delict rondom het tijdstip van de explosie was.
In de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte] is een audiobericht aangetroffen van 29 maart 2024 om 23:44 uur, direct na de explosie, waarin de medeverdachte [medeverdachte] zegt ‘Is mislukt man’ met een knipoog daarbij. De ontvanger van dit bericht antwoordt met ‘Ik heb in ieder geval die torrie naar me gestuurd. Ik weet dat het is gelukt.’, waarop de medeverdachte [medeverdachte] antwoordt met ‘jaaa’. Op 31 maart 2024, twee dagen na de explosie, heeft de medeverdachte [medeverdachte] een whatsapp gesprek met een ander over ‘kkr faya gegaan man’ (faya is straattaal voor vuur). Er is ook nog een chat van de medeverdachte [medeverdachte] van 16 maart 2024 aangetroffen, waarin duidelijk gesproken wordt over het voor de deur zetten van cobra’s. Bovendien blijkt uit zijn internetgebruik op zijn telefoon dat de medeverdachte [medeverdachte] ook bovenmatig interesse heeft getoond in de explosie op 29 maart 2024.
In een tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opgenomen vertrouwelijk gesprek zeggen zij dat ze veel hebben gelogen bij de politie. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dat hij wel een bekennende verklaring wil afleggen en verdachte [verdachte] zegt dat ‘hij ze ziet lopen op de camerabeelden’. De rechtbank interpreteert dit zo dat de verdachte [verdachte] zichzelf op de beelden ziet lopen. Bij de medeverdachte zijn ook nog drie stuks cobra vuurwerk aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat cobra’s worden gebruikt bij explosies.
De verdachte heeft tot en met de zitting gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Bovengenoemde feiten en omstandigheden schreeuwen echter om een verklaring van de verdachte. De rechtbank zal dit in het nadeel van verdachte uitleggen.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd brengen de rechtbank tot de conclusie dat het verdachte en zijn mededader [medeverdachte] waren die de explosie en de brand hebben veroorzaakt.
Opzet
De rechtbank stelt vast dat het handelen van de verdachten gericht was op het veroorzaken van een brand in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam. De verdachten hebben eerst de ruit van de voordeur kapot gegooid en daarna door het gat een brandend voorwerp de woning ingegooid. Hierdoor heeft een explosie plaatsgevonden en is er brand in de woning ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand een ongrijpbaar verloop kan hebben, zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en de daarbij ontstane rookontwikkeling al snel een levensbedreigende situatie oplevert.
Op het moment van het uitbreken van de brand bevond een van de bewoners, [slachtoffer] , zich in haar slaapkamer op de tweede etage van deze woning. Voor de verdachten was het zichtbaar dat deze woning een bewoonde woning betrof. De aangeefster had immers het licht aan gelaten. De rechtbank overweegt dat wanneer ’s avonds laat, een moment waarop de meeste mensen in hun woning aanwezig zijn of al liggen te slapen, in een bewoonde woning brand wordt gesticht, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat dat als gevolg van deze brand de bewoners van de woning kunnen komen te overlijden. Door zo te handelen hebben de verdachten naar het oordeel van de rechtbank welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat de bewoonster [slachtoffer] zou komen te overlijden. De verdachten hebben derhalve het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de bewoonster [slachtoffer] van de woning aan de [adres 2] in Rotterdam.
Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachten een plan hadden beraamd om [slachtoffer] te doden. Er was derhalve geen sprake van voorbedachte rade om [slachtoffer] te doden. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde, te weten medeplegen van poging tot moord.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 29 maart 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een bewoner van een woning gelegen aan de [adres 2] , zijnde [slachtoffer] ,
opzettelijk van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft gesticht in de woning gelegen aan de [adres 2] ,
terwijl die bewoner zich op dat moment in de woning bevond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 29 maart 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2]
door open vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare (vloei)stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in genoemde woning waarbij
goederen in genoemde woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor genoemde woning en naastgelegen woningen, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen in genoemde woning en
naastgelegen woningen en
- levensgevaar voor de in die woning aanwezige bewoonster, zijnde [slachtoffer] , en(een) bewoner(s) van de naastgelegen woningen
te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:

1. medeplegen van poging tot doodslag;

en

2. medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 29 maart 2024 samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag door opzettelijk brand te stichten in een woning met onder meer levensgevaar voor bewoners en omwonenden. De verdachte heeft samen met de medeverdachte bewust ’s avonds laat bij een woonhuis, midden in een woonwijk, het raam van de voordeur ingegooid en vervolgens een brandend voorwerp naar binnen gegooid. Dit voorwerp is in de hal van de woning tot ontploffing gekomen en heeft grote schade veroorzaakt aan de woning. Ook hebben de verdachten door het in brand steken van de benedenverdieping voor het slachtoffer [slachtoffer] , die op dat moment nietsvermoedend op de tweede etage in haar bed lag, vrijwel direct een levensgevaarlijke situatie doen ontstaan. Zij heeft op tijd kunnen vluchten, maar de woning is onbewoonbaar verklaard en er zijn twee katten overleden. Het herstellen van de veroorzaakte schade gaat lang duren.
De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij de veiligheid van diverse bewoners van de Keyenburg in gevaar heeft gebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand een ongrijpbaar middel betreft dat zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en met de daarbij ontstane rookontwikkeling spoedig een levensbedreigende situatie oplevert. Dat het slachtoffer [slachtoffer] de woning heeft kunnen ontvluchten, is niet aan het handelen van de verdachten te danken. Niet alleen de in de woning aanwezige bewoonster, maar ook de buurtbewoners werden ’s avonds laat opgeschrikt door de explosie. Door de brand is ook direct gevaar ontstaan voor de bewoners van de aangrenzende woningen. Zonder inzet van de hulpdiensten, in het bijzonder de brandweer, had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan de naastgelegen woningen te verwachten was geweest en er meerdere slachtoffers hadden kunnen vallen.
De explosie heeft een grote impact gehad op de psychische gesteldheid van de bewoonster [slachtoffer] die zich op dat moment in de woning bevond. Ook haar ouders en zusje ervaren veel leed. Het gezin is in een klap alles kwijt geraakt. Het gezin heeft in de periode na de explosie te kampen gehad met psychische klachten, zoals slapeloosheid, gevoelens van angst en onrust en rouw. Uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen blijkt dat deze klachten nog altijd aanwezig zijn.
Nu de verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven, blijven de slachtoffers achter met de vraag waarom juist zij het slachtoffer zijn geworden van de explosie. De slachtoffers en ook de omwonenden zullen de gevolgen van deze bijzonder traumatische nachtelijke ervaring voor de rest van hun leven met zich mee moeten dragen.
Een woning is een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Het teweegbrengen van ontploffingen bij woningen leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid bij bewoners en omwonenden. Ook leidt het, mede gezien de grote hoeveelheid aanslagen die de afgelopen tijd in Nederland plaatsvinden, tot veel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij heeft bijgedragen aan deze zeer intimiderende vorm van geweld en dat hij onvoldoende stil heeft gestaan bij de impact en gevolgen hiervan voor anderen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en verklaring van deskundige op de terechtzitting
De Raadheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 augustus 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is een first offender. Er zijn zowel beschermende als risicofactoren in het leven van de verdachte. De zorgen zijn gelegen in de leefgebieden vrije tijd, relaties en vaardigheden. Het is belangrijk dat er door de inzet van de jeugdreclassering en een jongerencoach wordt ingezet op het verlagen van de risico's op deze gebieden. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis is het toezicht op de verdachte vergroot. Enerzijds door het elektronisch toezicht en de avondklok, anderzijds doordat ouders meer zicht uitoefenen op waar hun zoon is en met wie hij omgaat. Het precieze zicht op zijn activiteiten is er nog niet. Gezien de leeftijd van de verdachte is het begrijpelijk dat hij zich steeds meer losmaakt van zijn ouders. Het is daarom goed dat er een jongerencoach wordt ingezet die mogelijk beter kan aansluiten bij de belevingswereld van de verdachte en meer zicht kan krijgen op zijn vriendenkring en activiteiten. Positief is dat de verdachte hiervoor open staat. Daarnaast is het belangrijk dat hij werk gaat vinden als vorm van dagbesteding. De Raad acht het niet in het belang van de verdachte om opnieuw naar de justitiële jeugdinrichting te gaan. Verder is het belangrijk dat de jeugdreclassering betrokken blijft om recidive te voorkomen en de verdachte verder te begeleiden.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk staat aan het voorarrest, en tevens een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, en onder bijzondere voorwaarden, waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven om toezicht te houden.
De jeugdreclasseerder heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij zich aansluit bij het advies van de Raad. De verdachte gaat elke dag naar De Nieuwe Kans, heeft het daar naar zijn zin en doet goed mee. Hierna wordt verder gekeken wat er nodig is om de kans op verveling te verminderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport en wat verder ter terechtzitting naar voren is gebracht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie, ondanks het feit dat de verdachte een first offender is. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een forse vrijheidsstraf. Bovendien heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en geen empathie getoond aan de slachtoffers in de zaal. De strafbare feiten hebben een blijvende impact op het leven van de slachtoffers. De woning is onbewoonbaar verklaard en het is nog niet duidelijk wanneer zij weer terug kunnen keren naar hun vertrouwde omgeving. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan de duur van het voorarrest volstaat daarom niet. Alhoewel de pedagogische beïnvloeding, zoals die in de adviezen centraal staat een belangrijk strafdoel in het jeugdstrafrecht is, moeten de overige strafdoelen, zoals vergelding en preventie, niet uit het oog worden verloren. Dit betekent dat de verdachte terug moet naar een justitiële jeugdinrichting.
De rechtbank komt wel tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt. De rechtbank acht immers niet de poging tot moord bewezen. Een deel van de straf wordt voorwaardelijk opgelegd met de voorwaarden die hierna worden genoemd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen vrijheidsstraf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten hebben [slachtoffer] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd, bijgestaan door mr. Hamers, kantoorhoudende te Rotterdam.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 6.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een bedrag van € 4.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een bedrag van € 4.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een bedrag van € 4.125,- aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 2.000,- aan nog te onderbouwen schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vier vorderingen van de benadeelde partijen geheel toewijsbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook heeft de officier van justitie gevorderd te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] de hypotheekrente voor een periode van vijf maanden en de daadwerkelijke kosten van de crematie kunnen worden toegewezen. De overige materiële schade en de € 2.000,- aan nader te onderbouwen schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast verzoekt de verdediging om de immateriële schade ten aanzien van alle benadeelde partijen aanzienlijk te matigen.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Ten aanzien van de materiële schadepost ‘hypotheekrente’ is vast komen te staan dat deze schade rechtstreeks is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het bedrag van acht maanden hypotheekrente is voldoende onderbouwd. Het huis is op dit moment nog steeds onbewoonbaar en onduidelijk is wanneer de bewoners weer terug kunnen naar hun vertrouwde woning. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 3.600,- geheel toewijzen.
Ten aanzien van de materiele schadepost ‘kosten crematie katten’ zal het bedrag van de crematie en de asbus worden toegewezen. Dit komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is niet weersproken door de verdachte. Het gevorderde bedrag van € 210,50 zal worden toegewezen. De overige kosten van de crematie zijn gemotiveerd betwist door de verdachte. De benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten.
De benadeelde partij heeft voor een eventuele hoger beroep procedure een vergoeding voor de nader te onderbouwen schade gevorderd van € 2.000,-. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit eventuele toekomstige schade betreft en deze schadepost verder niet is onderbouwd.
Immateriële schade van de benadeelde partijen [slachtoffer] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de feiten brengen mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon aannemelijk is.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft het huis uit moeten vluchten voor de brand. Het was voor haar een heel traumatische ervaring. Zij is iedere dag nog bang en slaapt slecht. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 6.000,- billijk en daarom toewijsbaar.
Hoewel de andere benadeelde partijen ten tijde van de explosie niet in de woning aanwezig waren, is er toch ook sprake van aantasting in de persoon. Zij zijn hun vertrouwde omgeving en katten kwijtgeraakt. De rechtbank acht daarom de gevorderde bedragen van ieder € 4.000,- billijk en daarom toewijsbaar.
Hoofdelijk
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaald is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van € 6.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 7.810,50, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan het traject van De Nieuwe Kans;
- zich inzet om een positieve dagbesteding te vinden in de vorm van werk;
- zich inzet voor een positief ingevulde vrijetijdsbesteding in de vorm van sport en/of bijbaan;
- zijn medewerking zal verlenen aan het EM-traject in de vorm van een gps-enkelband voor de maximale duur van zes maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht, wat ook inhoudt dat hij dagelijks tussen 07:00-22:00 uur de enkelband tenminste drie uur oplaadt;
- de door de jeugdreclassering noodzakelijk bevonden hulpverlening accepteert en hieraan meewerkt, ook als dit inhoudt meewerken aan de begeleiding van een jongerencoach;
- zich houden zal houden aan een avondklok voor de maximale duur van zes maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht. Deze avondklok houdt in dat de veroordeelde dagelijks om 19:00 uur thuis zal zijn en thuis zal blijven tot de volgende ochtend 07:00 uur. Deze tijdstippen van de avondklok kunnen worden gewijzigd door de (jeugd)reclassering, in die zin dat de veroordeelde in dat geval ’s avonds later thuis mag komen en ’s ochtends eerder van huis mag;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] , zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 6.000,- (zegge: zesduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de
benadeelde partij [slachtoffer]te betalen
€ 6.000,-(hoofdsom,
zegge: zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 4.000 (zegge: vierduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de
benadeelde partij [benadeelde 1]te betalen
€ 4.000,-(hoofdsom,
zegge: vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde 2], te betalen een bedrag
van € 4.000 (zegge: vierduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de
benadeelde partij [benadeelde 2]te betalen
€ 4.000,-(hoofdsom,
zegge: vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 7.810,50 (zegge: zevenduizendachthonderdtien euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 3.810,50 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader
de maatregel tot schadevergoeding op,inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de
benadeelde partij [benadeelde 3]te betalen
€ 7.810,50(hoofdsom,
zegge: zevenduizendachthonderdtien euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. L. Feraaune en A. Wolthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2024.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een bewoner van een woning gelegen aan de [adres 2] , zijnde [slachtoffer] ,
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft gesticht in een/de woning gelegen aan de [adres 2] ,
terwijl die bewoner zich op dat moment in de woning bevond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2]
door open vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare (vloei)stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in genoemde woning (waarbij (een)
goed(eren) in genoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand),
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor genoemde woning en/of (een) naastgelegen woning(en), in
elk geval gemeen gevaar voor goederen in genoemde woning en/of (een)
naastgelegen woning(en) en/of
- levensgevaar voor de in die woning aanwezige bewoonster, zijnde [slachtoffer] , en/of
(een) bewoner(s) van de naastgelegen woning(en)
te duchten was.