Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 14 mei 2024, met bijlagen;
- het antwoord;
- de repliek, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vordert de Stichting Hogeschool Rotterdam betaling van collegegeld van € 404,98 van de gedaagde, die zich als student had ingeschreven voor het studiejaar 2022-2023. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij door medische omstandigheden, waaronder een coma, zich niet had ingeschreven voor het betreffende studiejaar. De kantonrechter oordeelt dat de Hogeschool voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde zich daadwerkelijk had ingeschreven en dat de vordering tot betaling van het collegegeld grotendeels wordt toegewezen. De persoonlijke omstandigheden van de gedaagde zijn geen reden om van dit oordeel af te wijken, aangezien hij ervoor heeft gekozen zich in te schrijven.
Daarnaast heeft de Hogeschool geen recht op vergoeding van incassokosten, omdat niet kan worden vastgesteld dat de gedaagde de veertiendagenbrief heeft ontvangen. De kantonrechter wijst de vordering tot incassokosten af, maar kent wel rente toe van € 14,32, omdat de Hogeschool voldoende bewijs heeft geleverd dat deze moet worden betaald. De proceskosten worden aan de gedaagde opgelegd, omdat hij grotendeels ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter begroot de proceskosten op € 472,38. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de Hogeschool het vonnis direct kan uitvoeren zonder verdere procedures.
De beslissing van de kantonrechter is als volgt: de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 419,30 aan de Hogeschool, inclusief wettelijke rente, en in de proceskosten van € 472,38. Al het andere wordt afgewezen.