Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[persoon B] ,
[persoon C],
1.Waar deze zaak over gaat
- het bedrijfspand dat [persoon A] en [persoon B] aanvankelijk samen hebben gekocht, maar later volledig eigendom van [persoon B] is geworden (misbruik van omstandigheden, eigendomsrechten, het restant van een geldlening die [persoon A] aan [persoon B] heeft verstrekt om het aandeel van [persoon B] in de gezamenlijke aankoop te financieren en het gebruik van het bedrijfspand);
- de bouw van een woning die [persoon B] c.s. hebben opgedragen aan het bouwbedrijf van [persoon A] (bevoegdheid van [persoon B] c.s. tot ontbinding, recht van [persoon B] c.s. op vergoeding door [persoon A] van facturen die [persoon B] c.s. hebben betaald en/of kosten die zij hebben gemaakt en twee voorschotnota’s die [persoon B] c.s. aan het bouwbedrijf betaalden en die [persoon B] naderhand namens het bouwbedrijf heeft gecrediteerd);
- twee bedragen van € 5.000,00 die [persoon B] van de rekeningen van [persoon A] en zijn bouwbedrijf heeft gepind;
- het al dan niet handelen van [persoon B] in naam van [persoon A] en/of zijn bouwbedrijf,
- de buitengerechtelijke incassokosten van [persoon A] .
- vernietiging van de overeenkomst waarop de overdracht van zijn aandeel in het bedrijfspand aan [persoon B] is gebaseerd;
- teruglevering aan hem van zijn aandeel in het bedrijfspand;
- medewerking van [persoon B] aan verkoop van het andere eigendomsdeel aan [persoon A] tegen betaling van € 54.831,98 of een door de rechtbank vast te stellen prijs.
- veroordeling van [persoon B] tot betaling van € 134.831,98 en € 10.000,00;
- veroordeling van [persoon C] , dan wel [persoon B] , tot betaling van € 70.000,00;
- [persoon B] te verbieden om namens [persoon A] en/of zijn bouwbedrijf overeenkomsten te sluiten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- [persoon B] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
- gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst;
- veroordeling van [persoon A] tot :
€ 70.000,00 toe. Ook wijst zij de vordering van [persoon B] toe tot ontruiming van het bedrijfspand en de vordering van [persoon B] c.s. tot vergoeding van gemaakte kosten tot het bedrag van € 34.102,15.
2.De procedure
- de dagvaarding met 38 producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie met 22 producties,
- de brief van de rechtbank waarbij een datum voor de mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 39 t/m 49,
- de mondelinge behandeling op 7 mei 2024,
- de spreekaantekeningen van partijen ten behoeve van de mondelinge behandeling.
3.De feiten
Artikel 5 Betaling
Bedrijfsvoering met ongeval:
KOOPPRIJS
honderdtweeënnegentigduizend vijfhonderd euro
4.Het geschil
in conventie
5.De beoordeling
- i) een verplichting tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming van [persoon A] ,
- ii) onverschuldigde betaling en
- iii) ongerechtvaardigde verrijking.
- de aanneemsom € 375.000,00 was,
- [persoon A] daarvoor een woning met garage diende te bouwen zonder luxe toevoegingen zoals sanitair, maar inclusief essentiële afwerkingen, zoals stuc- en schilderwerk en andere afwerkingen,
- [persoon A] de bouw heeft gestaakt toen deze voor 60% gereed was.
€ 408.983,27 betaald op basis van gespecificeerde facturen. Enige verklaring waarom zij die toch betaalden terwijl zij van mening waren dat zij in totaal niet meer dan € 375.000,00 verschuldigd waren, ontbreekt. Ook is niet gesteld dat zij tegen betaling van het meerdere boven het bedrag van € 375.000,00 hebben geprotesteerd of een voorbehoud hebben gemaakt. Onder die omstandigheden mocht [persoon A] er redelijkerwijs op vertrouwen dat [persoon B] c.s. hebben aanvaard dat zij voor de bouw van hun woning tenminste € 408.983,27 betaalden en komt [persoon B] c.s. geen beroep toe op het ontbreken van hun daarmee overeenstemmende wil (artikel 3:35 BW). Dit geldt temeer nu [persoon B] c.s. vervolgens nog twee voorschotnota’s van in totaal € 70.000,00 betaalden.
- i) in totaal € 8.680,00 aan Gsec.nl,
- ii) in totaal € 2.155,90 aan Installatiebedrijf Kelbo ten behoeve van de facturen met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] ,
- iii) in totaal € 10.637,80 uit betalingen aan andere leveranciers (J+B Vloerverwarming, Groenendaal Verhuur, Oosterberg en Raab Karcher).
nietten gunste van het bouwbedrijf zijn gekomen. Dit met uitzondering van de gestelde betaling aan Installatiebedrijf Sterrenburg van € 2.283,27 op factuurnummer [nummer 5] .
- [persoon A] wordt veroordeeld tot vergoeding van door [persoon B] c.s. gemaakte kosten van in totaal € 34.102,15, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 dagen na de datum van de uitspraak van dit vonnis;
- de gevorderde ontruiming van het bedrijfspand wordt toegewezen;
- het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.