ECLI:NL:RBROT:2024:9576

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/644 (einduitspraak)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake last onder dwangsom voor overtreding vergunningplicht kamerbewoning in Rotterdam

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak met nummer ROT 23/644, waarin een einduitspraak volgde na een eerdere tussenuitspraak. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan een eiser voor het overtreden van de vergunningplicht voor kamerbewoning, zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening Rotterdam 2021. In de tussenuitspraak werd overwogen dat de Dienstenrichtlijn van toepassing is, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de gelegenheid gekregen om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Echter, het college heeft aangegeven geen gebruik te maken van deze mogelijkheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zich niet heeft uitgelaten over de non-discriminatoire aard van het vergunningstelsel en of dit voldoet aan de artikelen 9 en 10 van de Dienstenrichtlijn. Hierdoor oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, met de verplichting voor het college om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, rekening houdend met deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het door de eiser betaalde griffierecht moet vergoeden, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/644

van de meervoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, het college
(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Inleiding

1. Voor het verloop van de procedure tot en met 18 juli 2024 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
1.1
Het college heeft bij brief van 30 juli 2024 laten weten geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen.
1.2.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij de tussenuitspraak.
4.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
Inhoud tussenuitspraak
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de Dienstenrichtlijn in dit geval van toepassing is en dat het college zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het vergunningstelsel in de Huisvestingsverordening 2021 en het daarbij opgenomen criterium dat die vergunningverlening is beperkt tot de kamerverhuur aan studenten non-discriminatoir is of niet. Evenmin heeft het college zich uitgelaten over de vraag of het heeft onderzocht of het vergunningstelsel en het daarin opgenomen criterium voldoet aan de artikelen 9 en 10 van de Dienstenrichtlijn. Gelet hierop acht de rechtbank het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Eindoordeel van de rechtbank
6. Het college heeft de rechtbank medegedeeld geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen, nu het zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat in dit geval de Dienstenrichtlijn van toepassing is.
7. Zoals al onder 4 is overwogen kan de rechtbank, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen, niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. De rechtbank ziet in de reactie van het college geen aanleiding om terug te komen van haar oordeel over de Dienstenrichtlijn in de tussenuitspraak.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond, zodat het bestreden besluit wordt vernietigd vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding het geschil finaal te beslechten. Het college zal een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten nemen met in achtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L de Vette, mr. M. Zoethout en mr. J.J.R. Lautenbach in aanwezigheid van mr. M. Traousis-van Wingaarden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak (en/of de tussenuitspraak), kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).