In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De verzoekster, die met haar drie kinderen in een tuinhuis in Rotterdam woont, had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar bijstandsuitkering met 20% door het college. De verlaging was gebaseerd op het standpunt van het college dat verzoekster geen woonkosten zou maken voor het tuinhuis. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat zij wel degelijk woonkosten maakt, ondanks dat zij op dat moment nog geen facturen had ontvangen voor deze kosten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat het college de bijstandsuitkering niet met 20% mag verlagen. Het college moet de verlaagde uitkering vanaf 9 september 2024 alsnog aan verzoekster uitbetalen in de vorm van een voorschot. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten van verzoekster door het college vergoed moeten worden, tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de bodemrechter niet.