ECLI:NL:RBROT:2024:9541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/8547
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bijstandsuitkering en verlaging woonkosten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De verzoekster, die met haar drie kinderen in een tuinhuis in Rotterdam woont, had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar bijstandsuitkering met 20% door het college. De verlaging was gebaseerd op het standpunt van het college dat verzoekster geen woonkosten zou maken voor het tuinhuis. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat zij wel degelijk woonkosten maakt, ondanks dat zij op dat moment nog geen facturen had ontvangen voor deze kosten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat het college de bijstandsuitkering niet met 20% mag verlagen. Het college moet de verlaagde uitkering vanaf 9 september 2024 alsnog aan verzoekster uitbetalen in de vorm van een voorschot. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten van verzoekster door het college vergoed moeten worden, tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de bodemrechter niet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8547

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 september 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. K.M. van der Boor),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de aan verzoekster toegekende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het primaire besluit van 26 augustus 2024 heeft het college aan verzoekster een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. De uitkering is met 20% verlaagd en wordt verstrekt als lening. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzocht.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster was ondernemer en woonde met haar drie kinderen, waarvan de jongste een vorm van autisme heeft, in een huurwoning in Bergschenhoek. Eind 2023 zijn tijdens een doorzoeking van de woning in Bergschenhoek verdovende middelen aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester van Lansingerland de woning van verzoekster gesloten voor de duur van zes maanden. De verhuurder van de woning wil in verband daarmee de huurovereenkomst beëindigen en de woning ontruimen. Om dat te voorkomen, voert verzoekster procedures. Omdat zij niet in de woning in Bergschenhoek kon wonen, is verzoekster met haar drie kinderen in maart 2024 in een tuinhuis in Rotterdam gaan wonen. Eind 2023/begin 2024 heeft verzoekster haar bedrijven beëindigd.
3. Verzoekster heeft op 15 april 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd per 21 februari 2024. Met het primaire besluit heeft het college aan verzoekster een bijstandsuitkering toegekend vanaf de aanvraagdatum (15 april 2024) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Deze uitkering ontvangt verzoekster in de vorm van een lening omdat nog een onderzoek wordt gedaan naar haar (privé)vermogen na de beëindiging van haar bedrijven. Omdat verzoekster volgens het college geen woonkosten heeft voor het tuinhuis waarin zij woont, is haar bijstandsuitkering met 20% verlaagd. Verzoekster is het niet eens met de verstrekkingsvorm van de uitkering en met de verlaging met 20 %. Zij vindt dat zij voldoende gegevens heeft aangeleverd om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Daarnaast stelt zij wel woonlasten te hebben, zowel voor de woning in Bergschenhoek als voor het tuinhuis in Rotterdam.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is om de zaak inhoudelijk te beoordelen.
5. Voor wat betreft de verstrekking van verzoeksters bijstandsuitkering in de vorm van een lening overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verzoekster wil met deze procedure bereiken dat aan haar een bijstandsuitkering wordt verstrekt zonder het voorbehoud dat dit een lening is. Als de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treft, dan zou dit hoogstens inhouden dat de uitkering voorlopig moet worden verstrekt in de vorm van een voorschot. Dit voorschot moet ook worden terugbetaald als hier achteraf geen recht op bestaat. Verzoekster kan met haar verzoek om een voorlopige voorziening dus niet bereiken dat zij ‘definitief’ een uitkering toegekend krijgt. In wat verzoekster heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter daarom geen (spoedeisend) belang op grond waarvan op dit punt een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter geen oordeel zal geven over de vraag of verzoekster voldoende gegevens heeft aangeleverd om haar recht op bijstand vast te stellen.
6. Ten aanzien van de korting van 20% op haar bijstandsuitkering voert verzoekster aan dat zij hierdoor in een financiële noodsituatie is terechtgekomen. Dit heeft verzoekster gemotiveerd onderbouwd met een overzicht van haar inkomsten en kosten. Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd een schuldhulpverleningstraject te willen volgen, maar daarvoor nog niet in aanmerking te komen omdat zij zich nog niet in een stabiele financiële situatie bevindt. In wat verzoekster heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter wel voldoende spoedeisend belang om haar verzoek om een voorlopige voorziening op dit punt inhoudelijk te behandelen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek gedeeltelijk toe
7. De voorzieningenrechter vindt dat het college de bijstandsuitkering van verzoekster niet met 20% mocht verlagen in verband met het niet hebben van woonkosten. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel gekomen is. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de bodemrechter niet.
Inhoudelijke beoordeling
8. Op grond van de Pw kan het college de bijstandsuitkering verlagen als iemand lagere kosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie. [1] Het college voert hierover beleid. [2] Volgens dit beleid wordt de bijstandsuitkering met 20% verlaagd als iemand in een woning of opvang woont waaraan geen woonkosten zijn verbonden.
9. Onweersproken staat vast dat verzoekster op dit moment nog huur betaalt voor haar woning in Bergschenhoek, ondanks dat zij daar op dit moment niet verblijft. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij daarnaast kosten betaalt voor het tuinhuis. Verzoekster heeft toegelicht dat deze kosten jaarlijks (aan het einde van het jaar) in rekening worden gebracht. Verzoekster heeft deze stelling onderbouwd met een factuur van 22 december 2023 van de vorige eigenaar van het tuinhuis, die het tuinhuis alleen gebruikte en er niet woonde. Verzoekster woont er nu feitelijk met drie kinderen, zodat de kosten, zo stelt zij, naar verwachting hoger zullen zijn dan de kosten die bij de vorige bewoner in rekening zijn gebracht. Verzoekster heeft een overzicht overgelegd, waarin zij een schatting heeft gemaakt van haar woonkosten.
10. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster zelf op dit moment nog geen woonkosten heeft gemaakt voor het tuinhuis, dat de factuur van de vorige bewoner niets zegt over de kosten die verzoekster maakt en dat de door verzoekster opgegeven geschatte kosten erg hoog zijn.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de factuur van de vorige gebruiker blijkt dat voor het tuinhuis kosten moeten worden betaald voor onder meer contributie, bruikleen van de grond, opstalverzekering, vastrecht elektra, stroom- en waterverbruik. Deze kosten bedroegen op 22 december 2023 in totaal € 2.797,95. Dat verzoekster deze kosten nu nog niet heeft gemaakt, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat verzoekster in het geheel geen woonkosten maakt voor het tuinhuis. Zij zal op korte termijn immers een factuur voor kosten van het tuinhuis ontvangen en zal hiervoor moeten reserveren. Daarbij staat onweersproken vast dat verzoekster gasflessen moet kopen om het tuinhuis te verwarmen, voor warm water en om te koken. Verder is in het beleid niets vermeld over bij welk bedrag sprake is van woonkosten. Het college kon daar op zitting ook geen duidelijkheid over geven. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoekster vooralsnog aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten maakt die verband houden met het wonen in het tuinhuis, zodat zij woonkosten heeft.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe en bepaalt dat het college de uitkering van verzoekster voorlopig niet mag verlagen met 20% vanwege het ontbreken van woonkosten. Het bedrag van de toegepaste verlaging vanaf de datum van het verzoek, 9 september 2024, moet het college alsnog aan verzoekster verstrekken als voorschot. Hierbij merkt de voorzieningenrechter wel op dat het aan verzoekster is om bewijsstukken van de woonkosten (zoals facturen, betaalbewijzen) over te leggen aan het college. Mochten de uiteindelijke woonkosten lager uitvallen, dan kan dat gevolgen hebben voor de uitkering. De voorlopige voorziening vervalt zes weken nadat het college de beslissing op bezwaar heeft bekend gemaakt.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college de gemaakte proceskosten vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift (1 punt) ingediend en aan de zitting deelgenomen (1 punt). Elk punt heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt daarmee in totaal € 1.750,-.
14. Het college hoeft geen griffierecht aan verzoekster te vergoeden omdat zij hiervan is vrijgesteld.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat het college het bedrag van de toegepaste verlaging van 20% op de bijstandsuitkering vanaf 9 september 2024 alsnog aan verzoekster moet uitbetalen in de vorm van een voorschot;
- bepaalt dat deze voorziening vervalt na zes weken nadat het college heeft beslist op
het bezwaar van verzoekster;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2024.
De griffier is verhinderd te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 27 van de Pw.
2.Beleidsregels verlaging wegens woonsituatie en voor schoolverlaters Rotterdam 2016.