ECLI:NL:RBROT:2024:9532

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
10.153392.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanrijding met voetganger op zebrapad door onoplettend rijgedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 25 februari 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een personenauto en heeft een voetganger aangereden die op een zebrapad overstak. De verdachte heeft de voetganger geen voorrang verleend en was ten tijde van de aanrijding met zijn telefoon aan het bellen. De rechtbank oordeelt dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij de voetganger. De rechtbank legt de verdachte een taakstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden op, rekening houdend met de redelijke termijn van berechting die is overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij niet voldoende aandacht aan het verkeer heeft besteed en zijn telefoon in zijn hand hield tijdens het rijden. De rechtbank heeft ook de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, die langdurig heeft moeten herstellen van zijn verwondingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.153392.22
Datum uitspraak: 23 september 2024
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW omdat slechts vaststaat dat de verdachte gedurende een enkel moment onvoldoende oplettend is geweest. Dat is niet voldoende om aan de delictsomschrijving te voldoen. Uit het dossier blijkt dat er diverse redenen geweest kunnen zijn waardoor de verdachte afgeleid was, zonder dat vastgesteld kan worden welke afleiding doorslaggevend is geweest en of deze afleiding de oorzaak was van de onoplettendheid ten tijde van de aanrijding. Vaststaat dat sprake is van een verkeersfout en ernstig letsel, maar dat kan slechts leiden tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
4.2.
Beoordeling
In de ochtend van 25 februari 2022 heeft op de Kralingse Zoom in Rotterdam een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de verdachte met een door hem bestuurde personenauto in botsing is gekomen met de heer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) die als voetganger het zebrapad overstak. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding letsel opgelopen, onder meer bestaande uit breuken in zijn bekken en benen en een kneuzing van zijn hersenen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen, moet de verdachte schuld hebben in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Allereerst staat vast dat het slachtoffer overstak op het zebrapad (de voetgangersoversteekplaats) en dat de verdachte hem daarom voorrang had moeten verlenen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte ten tijde van het ongeluk met zijn vrouw aan het bellen was en daarbij zijn telefoon in zijn hand heeft gehouden. De verdachte heeft in zijn tweede politieverhoor verklaard dat hij met zijn vrouw belde en dat hij zijn telefoon vanaf het viaduct over de Abram van Rijckevorselweg in zijn hand heeft gepakt omdat hij haar niet goed kon verstaan. Dit zou een paar minuten hebben geduurd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de afstand tussen de locatie die de verdachte beschrijft en de plaats van het ongeval circa 550 meter is. Uit de telefoongegevens van de verdachte is verder gebleken dat hij een telefoongesprek heeft gevoerd dat pas na het tijdstip waarop het ongeval plaatsvond is beëindigd en dat de telefoon tijdens dit gesprek niet op de luidspreker heeft gestaan. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte zijn telefoon nog steeds in zijn hand had toen de aanrijding plaatsvond. Voor zover de verdachte ter zitting heeft willen uitleggen dat hij zijn telefoon op de luidspreker had staan en slechts in zijn hand heeft gepakt om het toestel te verschuiven, constateert de rechtbank dat dit niet strookt met wat er uit het onderzoek van de telefoon van de verdachte is gebleken en evenmin met de eerder door de verdachte afgelegde verklaringen. Daarom acht de rechtbank de verklaring van de verdachte ter zitting ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het overstekende slachtoffer had kunnen en moeten zien. De verdachte was ter plaatse bekend en wist dat daar een zebrapad was. Het naderen van een zebrapad is een situatie die vraagt om extra en gerichte aandacht voor andere verkeersdeelnemers; in het bijzonder voetgangers. Van omstandigheden die het zicht van de verdachte belemmerden is niet gebleken en het betrof een overzichtelijke verkeerssituatie waarin de verdachte vrij zicht had op het zebrapad. Toch heeft hij het slachtoffer niet opgemerkt bij het naderen van het zebrapad, omdat hij (mede door zijn telefoongebruik) zijn aandacht onvoldoende op de weg heeft gehouden, niet afgeremd en uiteindelijk geen voorrang verleend. Als gevolg daarvan heeft de aanrijding plaatsgevonden. Het verwijt dat de verdachte gemaakt wordt omvat dus meer dan een enkel moment van onoplettendheid.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Letsel van het slachtoffer
Uit de medische letselbeschrijving (FARR-verklaring) van 12 mei 2022 en uit de door het slachtoffer afgelegde verklaringen blijkt dat bij hem zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Het slachtoffer heeft enkele weken in het ziekenhuis moeten verblijven, is meermaals geopereerd en heeft ongeveer zes maanden niet kunnen werken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen in die zin dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden waardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan bij het slachtoffer.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 februari 2022 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kralingse Zoom,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- niet of in onvoldoende mate op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die Kralingse Zoom heeft gelet en is blijven letten en
- een mobiele telefoon in zijn hand heeft vastgehouden en daarmee een mobiel gesprek heeft gevoerd en
- met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats is genaderd en
- bij het naderen en oprijden van die voetgangersoversteekplaats geen snelheid heeft geminderd en
- een voetganger, die zich op die voetgangersoversteekplaats bevond en die doende was die Kralingse Zoom (gezien vanuit zijn, verdachtes, rijrichting van rechts naar links) over te steken, niet heeft opgemerkt en niet voor heeft laten gaan en
- vervolgens in botsing is gekomen met die voetganger, genaamd [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een kneuzing van de hersenen, een breuk in het voorhoofdsbeen, een breuk van de oogkassen, een breuk van de kaaksinus, een breuk van het bekken en een breuk van een onderbeen in meerdere botfragmenten) werd toegebracht, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt. Hij was tijdens het rijden met zijn telefoon in zijn hand aan het bellen en heeft op een zebrapad een overstekende voetganger aangereden. Met zijn onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag heeft hij onaanvaardbare risico’s voor de verkeersveiligheid genomen en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker veronachtzaamd. Het slachtoffer heeft door dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarvan hij lange tijd heeft moeten herstellen. Tijdens de zitting heeft het slachtoffer te kennen gegeven dat hij nog steeds last ondervindt van de gevolgen van het ongeluk.
De verdachte heeft op de terechtzitting meermaals spijt betuigd en zijn excuses aan het slachtoffer aangeboden en deze spijt komt de rechtbank oprecht over.
De rechtbank heeft een uittreksel gezien uit de justitiële documentatie van 24 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar omdat dit langere tijd geleden is, zal dit niet in het nadeel van de verdachte worden meegewogen.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op de dag van het ongeval, te weten op 25 februari 2022, omdat de verdachte toen voor het eerst gehoord is over het feit. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 2,5 jaar verstreken. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder behandeld moeten worden. De redelijke termijn is dan ook geschonden.
Conclusies
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op basis van die oriëntatiepunten wordt in de regel voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en waarbij bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, een taakstraf voor de uur van 120 uren opgelegd en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank ziet in beginsel geen reden om daarvan af te wijken. De overschrijding van de redelijke termijn zal echter gecompenseerd worden door, in het voordeel van de verdachte, af te wijken van de richtlijn en de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm op te leggen en de proeftijd vast te stellen op één jaar.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kralingse Zoom,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- niet of in onvoldoende mate op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die Kralingse Zoom heeft gelet en/of is blijven letten en/of
- een mobiele telefoon in zijn hand heeft vastgehouden en/of (daarmee) een mobiel gesprek heeft gevoerd en/of
- met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats is genaderd en/of
- bij het naderen en/of oprijden van die voetgangersoversteekplaats geen snelheid heeft geminderd en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- een voetganger, die zich op die voetgangersoversteekplaats bevond en/of die doende was die Kralingse Zoom (gezien vanuit zijn, verdachtes, rijrichting van rechts naar links) over te steken, niet heeft opgemerkt en niet voor heeft laten gaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger, genaamd [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een kneuzing van de hersenen, een breuk in het voorhoofdsbeen, een breuk van de oogkassen, een breuk van de kaaksinus, een breuk van het bekken en een breuk van een onderbeen in meerdere botfragmenten) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kralingse Zoom,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- niet of in onvoldoende mate op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die Kralingse Zoom heeft gelet en/of is blijven letten en/of
- een mobiele telefoon in zijn hand heeft vastgehouden en/of (daarmee) een mobiel gesprek heeft gevoerd en/of
- met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats is genaderd en/of
- bij het naderen en/of oprijden van die voetgangersoversteekplaats geen snelheid heeft geminderd en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- een voetganger, die zich op die voetgangersoversteekplaats bevond en/of die doende was die Kralingse Zoom (gezien vanuit zijn, verdachtes, rijrichting van rechts naar links) over te steken, niet heeft opgemerkt en niet voor heeft laten gaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger, genaamd [slachtoffer]
, waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen.