Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 januari 2024, met bijlagen;
- het antwoord, met bijlagen;
- de brief van Woonstad van 17 april 2024, met één bijlage;
- de brief van [eiser 1] c.s. van 14 mei 2024, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een schadevergoeding van Stichting Woonstad Rotterdam op basis van onrechtmatige daad. De eisers stelden dat zij schade hadden geleden door een lekkage die was ontstaan door een defecte inlaatcombinatie in het appartement van Woonstad, gelegen boven hun eigen appartement. De eisers eisten een totaalbedrag van € 6.847,30 aan schadevergoeding, inclusief gederfd woongenot en buitengerechtelijke incassokosten. Woonstad betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de eisers niet voldaan hadden aan hun stelplicht met betrekking tot de schade.
De kantonrechter oordeelde dat de eisen van de eisers niet toewijsbaar waren, omdat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd voor de door hen gestelde schade. De kantonrechter benadrukte dat de eisers de rechtsfeiten en gronden moesten aanvoeren die nodig zijn voor het intreden van het door hen ingeroepen rechtsgevolg. De kantonrechter concludeerde dat de eisers niet aan hun stelplicht hadden voldaan, omdat zij geen onderbouwing hadden gegeven voor de schadebedragen die zij eisten. De kantonrechter wees de eisen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van Woonstad, die op € 620,- werden begroot. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.