ECLI:NL:RBROT:2024:9490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/620
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvermogen om verplichtingen na te komen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 22 mei 2024. Tijdens de zitting op 15 augustus 2024 zijn verzoeker en zijn schuldhulpverlener, mevrouw R. Segers, gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De schuldenlast van verzoeker bedraagt € 48.069,27, en de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in de drie jaar voorafgaand aan zijn verzoek niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn schulden op een eerlijke manier heeft opgebouwd of dat hij zijn verplichtingen zou kunnen nakomen.

De rechtbank heeft specifiek gekeken naar een schuld aan [schuleiser], die voortkwam uit een lening voor de aankoop van een auto. Verzoeker had al een aanzienlijke schuldenlast en heeft een lening afgesloten voor een niet-essentiële uitgave. Bovendien heeft hij de auto zonder toestemming van de schuldeiser verkocht, wat de rechtbank als een schending van het pandrecht beschouwt. Daarnaast heeft verzoeker onvoldoende inzicht gegeven in de besteding van de opbrengsten van de verkoop van twee auto's, wat de rechtbank als een gebrek aan transparantie en goede trouw heeft beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat verzoeker niet in staat is om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen en dat er geen omstandigheden zijn die toelating tot de regeling rechtvaardigen. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, maar heeft opgemerkt dat verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen als zijn financiële situatie verbetert.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 augustus 2024
[verzoeker],
[adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 22 mei 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter zitting van 15 augustus 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw R. Segers, schuldhulpverlener bij de Kredietbank Rotterdam.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit een WW-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 48.069,27.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is. Het verzoek wordt daarom afgewezen, wat inhoudt dat verzoeker niet wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank licht dat hieronder toe.
Goede trouw
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Schuld aan [schuleiser] is niet te goeder trouw ontstaan en onbetaald gelaten
Op de schuldenlijst van verzoeker staat een schuld aan [schuleiser] (hierna: [schuleiser]), welke in behandeling is bij BVD Advocaten. Tussen verzoeker en [schuleiser] is op
15 juli 2022 een overeenkomst van geldlening gesloten. Uit die overeenkomst blijkt dat verzoeker bij [schuleiser] een bedrag heeft geleend ter hoogte van € 46.250,- voor de financiering van een auto. Vooropgesteld wordt dat de vordering niet te goeder trouw is ontstaan. Verzoeker had op dat moment al een flinke schuldenlast en is een forse schuld aangegaan om een dure auto te kopen – een niet strikt noodzakelijke uitgave. Verzoeker had moeten begrijpen dat hij alleen al door de aflossingsverplichting die hij met die geldlening aanging, niet in staat zou zijn om zijn vaste lasten te blijven voldoen én zijn al bestaande schulden af te betalen.
De schuld is ook niet te goeder trouw onbetaald gelaten. Verzoeker heeft weliswaar enkele aflossingen verricht, maar de openstaande vordering bedraagt, inclusief rente, op dit moment nog € 37.549,65. Ingevolge de geldleningsovereenkomst en de pandakte van 15 juli 2022 is een pandrecht gevestigd op de auto ten behoeve van [schuleiser]. Verzoeker heeft de auto op 19 december 2022 zonder toestemming en zonder medeweten van [schuleiser] verkocht aan een derde, waarmee hij inbreuk heeft gemaakt op het pandrecht van [schuleiser] en [schuleiser] benadeeld. Dat verzoeker niet wist dat er sprake was van een pandrecht vindt de rechtbank niet aannemelijk. Dit temeer nu verzoeker blijkens de overeenkomst en de pandakte op de hoogte was van het bestaan van het pandrecht. Verzoeker heeft namelijk zowel de overeenkomst als de pandakte ondertekend.
Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan en onbetaald gelaten.
Schulden aan de overige schuldeisers zijn niet te goeder trouw onbetaald gelaten
Verzoeker heeft de vorderingen van de overige schuldeisers niet te goeder trouw onbetaald gelaten, althans verzoeker heeft de overige nog bestaande schuldeisers benadeeld. Hij heeft namelijk onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat hij met de uit de verkoop van twee auto’s ontvangen gelden heeft gedaan.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij de hiervoor genoemde auto (aanschafwaarde € 46.250,-) heeft verkocht voor € 26.000,-. Daarvan heeft hij naar eigen zeggen ongeveer € 16.000,- aangewend om schuldeisers te betalen. Welke schuldeisers dat zijn en waarom hij deze schuldeisers wel heeft voldaan en andere schuldeisers niet, heeft verzoeker niet kunnen uitleggen. Hij heeft deze stelling evenmin onderbouwd met betaalbewijzen en dergelijke. Daarnaast heeft verzoeker volgens zijn eigen stellingen van de opbrengst van de auto € 10.000,- aangewend voor de aanschaf van een nieuwe auto. De auto kostte mogelijk meer dan € 10.000,-, aldus de verklaring van verzoeker ter zitting. Vervolgens heeft verzoeker op enig moment ook die auto weer verkocht, voor € 11.400,-. Van dit bedrag heeft hij € 3.000,- gebruikt voor de aanschaf van wederom een nieuwe auto. Van het restant bedrag heeft hij € 5.000,- overgemaakt naar de Kredietbank Rotterdam – ten behoeve van het schuldbemiddelingstraject – en naar eigen zeggen ongeveer € 3.500,- aangewend om schuldeisers te betalen. Ook hier heeft verzoeker niet kunnen verklaren welke schuldeisers zijn betaald en waarom hij deze wel heeft voldaan en andere schuldeisers niet en hij heeft deze stelling ook niet onderbouwd met betaalbewijzen en dergelijke. Verzoeker heeft slechts gezegd dat hij onder andere VGZ heeft betaald, maar VGZ staat nog op de crediteurenlijst met een vordering uit 2016.
Dit betekent dat verzoeker in korte tijd in totaal ongeveer € 19.500,- heeft ontvangen uit de verkoop van twee auto’s, en onduidelijk is gebleven wat er met dat geld is gebeurd. Verzoeker geeft weliswaar aan dat hij met die gelden schulden heeft voldaan, maar hij heeft op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt welke schuldeiser(s) hij dan heeft betaald. Het lag op de weg van verzoeker een en ander duidelijk uiteen te zetten. Verzoeker heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat de schulden te goeder trouw onbetaald gelaten zijn. Het feit dat verzoeker vanuit de ontvangsten van de verkoop van de tweede auto een bedrag van € 5.000,- heeft gestort bij de Kredietbank Rotterdam en daarnaast tijdens het minnelijk traject een bedrag heeft gespaard van € 1.200,- maakt dit niet anders, aangezien dit de benadeling niet opheft. Dit nog los van het feit dat in dezelfde periode waarin verzoeker stelt met de ontvangen bedragen schuldeisers te hebben betaald, nieuwe schulden zijn ontstaan.
Schuld aan het CJIB is niet te goeder trouw
Verzoeker heeft een schuld bij het CJIB van in totaal € 569,-. Deze schulden zijn naar hun aard in ieder geval niet te goeder trouw ontstaan. Deze schulden hebben betrekking op verkeersboetes wegens te hard rijden en wegens het tijdens het rijden vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat. Deze vorderingen zijn ontstaan in 2023 en (op 11 juli) 2024. Verzoeker heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat hij in beroep is gegaan tegen de boete die ziet op het ‘tijdens het rijden vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat’, maar ten tijde van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift was dit beroep nog niet behandeld zodat ten tijde van de beoordeling van dit verzoek van het bestaan van deze boete wordt uitgegaan.
Nakoming verplichtingen
Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoeker heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij vier keer per maand solliciteert en dat hij zo nu en dan op sollicitatiegesprek mag komen, maar hij heeft, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van zijn verzoek, geen sollicitaties overgelegd tijdens de zitting.
Verder blijkt uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting dat het uitgavenpatroon van verzoeker tot voor kort nog onstabiel was. Zo is verzoeker in 2023, tijdens het schuldhulpverleningstraject, nog een geldlening aangegaan bij [naam], naar eigen zeggen omdat hij in de knoop kwam met de betaling van de vaste lasten. En dat terwijl verzoeker, zoals hiervoor is besproken, in korte tijd € 19.500,- heeft ontvangen. Die geldlening is onbetaald gebleven. Ook heeft hij tijdens de aanvraag van het schuldhulpverleningstraject op eigen initiatief een auto aangeschaft. Dit terwijl hij zich al in een problematische schuldensituatie bevond.
Gelet op het bovenstaande bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat verzoeker zijn verplichtingen van de schuldsaneringsregeling nog niet naar behoren zal kunnen nakomen.
Geen wending ten goede
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoeker hulp heeft gezocht en budgetbeheer heeft gekregen bij de Kredietbank Rotterdam. Verzoeker is aldus op de goede weg. Deze ontwikkelingen hebben zich echter pas recent voorgedaan. Al het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, oordeelt de rechtbank echter dat deze ontwikkelingen onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen, zeker nu ook nog tijdens het schuldhulpverleningstraject grote geldbedragen zijn ontvangen (in verband met de verkoop van de auto) en besteed zonder hierover op voorhand overleg te plegen met de schuldhulpverlener. Met verzoeker is in dat verband ter zitting besproken dat hij baat kan hebben bij beschermingsbewind, nu het budgetbeheer op korte termijn mogelijk zal eindigen. Indien verzoeker zijn (financiële) situatie onder controle heeft, dan kan hij een nieuw verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen, welk verzoek dan mogelijk meer kans van slagen heeft.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.