ECLI:NL:RBROT:2024:9485

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/10/683521 / KG ZA 24-749
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van kort geding om straat- en contactverbod wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met het verzoek om een straat- en contactverbod op te leggen. De vrouw heeft aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat zij maximale bescherming zoekt in verband met haar gemoedstoestand. De man zit echter een gevangenisstraf van tien maanden uit, waardoor de voorzieningenrechter oordeelt dat er op dit moment geen noodzaak is voor het opleggen van een contactverbod. De vrouw heeft eerder aangifte gedaan van mishandeling en er is al een contact- en locatieverbod van kracht, opgelegd door de rechter-commissaris. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat de man momenteel in detentie is en er geen bewijs is dat hij contact met haar heeft gezocht. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/683521 / KG ZA 24-749
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam 1],
eiseres,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk te Helmond,
tegen
[gedaagde],
feitelijk verblijvende in [detentieadres],
gedaagde,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 6 augustus 2024, met producties 1 tot en met 6,
  • de aanvullende productie 7 van de vrouw,
  • de conclusie van antwoord van de man,
  • productie 1 van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2024.

2.De feiten

2.1.
Op [datum 1] zijn partijen volgens Marokkaanse gebruiken gehuwd, waarna zij zijn gaan samenwonen in de woning van de man in [plaatsnaam 2].
2.2.
Op [datum 2] 2019 is het eerste kind van partijen, [naam 1], geboren.
2.3.
Op 19 november 2019 heeft de vrouw met [naam 1] de woning van de man verlaten. In overleg met de politie en Veilig Thuis zijn zij in een opvang terechtgekomen.
2.4.
Op 25 april 2020 heeft de vrouw aangifte tegen de man gedaan van poging tot doodslag/moord. Op 27 april 2020 heeft de vrouw een aanvullende verklaring afgelegd, die eveneens in het proces-verbaal van de aangifte is opgenomen.
In het proces-verbaal staat, kort gezegd, dat de vrouw op 24 april 2020 in haar auto op de snelweg reed en daarbij achtervolgd is door de man. De man heeft de vrouw vervolgens meerdere malen van de weg proberen te drukken en is toen voor haar gaan rijden en op de rem gaan staan. Daardoor is de vrouw met haar auto tegen een boom aangereden.
2.5.
De man is door de meervoudige strafkamer veroordeeld voor poging tot doodslag. Daarbij is hem een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twintig maanden, waarvan tien voorwaardelijk. De man heeft hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
2.6.
Partijen hebben zich in 2022 met elkaar verzoend. Op [datum 3] 2023 en [datum 4] 2024 hebben partijen nog twee kinderen gekregen, [naam 2] en [naam 3].
2.7.
Op 23 mei 2024 heeft de man het hoger beroep ingetrokken.
2.8.
Begin juni 2024 heeft de vrouw aangifte tegen de man gedaan van mishandeling in juni 2024. Daarop is de man aangehouden en voorgeleid aan de rechter-commissaris. Deze heeft besloten om de voorlopige hechtenis van de man op 7 juni 2024 te onderbreken. Daarbij zijn als voorwaarden opgelegd dat de man tijdens de onderbreking op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de vrouw zoekt en heeft en zich niet binnen een straal van 300 meter van de woning van de vrouw in Bussum bevindt.
2.9.
Sinds 4 juni 2024 verblijft de vrouw met de drie kinderen in een opvang.
2.10.
De man zit op dit moment zijn gevangenisstraf van tien maanden uit in verband met het vonnis zoals vermeld onder 2.5. omdat de man het hoger beroep heeft ingetrokken.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de man verbiedt om:
zich voor een periode van twee jaar binnen een straal van 500 meter van de woning van de vrouw te begeven, met machtiging van de vrouw om de man aldaar met behulp van de sterke arm te doen verwijderen, onder oplegging van een dwangsom,
voor een periode van twee jaar contact op te nemen met de vrouw, in persoon, via derden, per telefoon, Whatsapp, sms, e-mail of per post, onder oplegging van dwangsom.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering (artikel 254 lid 1 Rv). De vraag of sprake is van een spoedeisend belang moet beantwoord worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw geen (spoedeisend) belang heeft bij haar vordering. De vrouw heeft toegelicht dat zij, ook met het oog op haar gemoedstoestand, op zoek is naar maximale bescherming en daarom belang heeft bij een contact- en locatieverbod. De man zit op dit moment echter een gevangenisstraf van tien maanden uit en heeft daarover verklaard dat hij in ieder geval tot en met 16 februari 2025 vast zit. Dit maakt dat ingrijpen door de voorzieningenrechter nu niet vereist is. De omstandigheid dat de man vanuit de gevangenis (telefonisch) contact kan opnemen met de vrouw leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is immers dat de man gedurende zijn detentie contact met de vrouw heeft gezocht. Er bestaat nu dus geen reden voor het opleggen van een contactverbod. Daar komt bij dat er op dit moment al een contact- en locatieverbod van kracht is. De rechter-commissaris heeft de voorlopige hechtenis van de man geschorst onder de voorwaarde dat de man geen contact met de vrouw zoekt en heeft en zich niet binnen een straal van 300 meter van haar woning bevindt. Anders dan de vrouw in haar dagvaarding stelt, blijkt uit een brief van het parket Midden-Nederland van 25 juni 2024 niet dat het contact- en locatieverbod op 30 augustus 2024 afloopt. In de brief staat namelijk dat de man zich gedurende de onderbreking van de voorlopige hechtenis aan het contact- en locatieverbod dient te houden, wat betekent dat het verbod in beginsel geldt totdat in de strafzaak een oordeel is gegeven. Daarbij wordt nog opgemerkt dat ook de strafrechter de bevoegdheid toekomt om een contact- en/of locatieverbod op te leggen (artikel 14c lid 2 sub 5 en 6 Sr) en dat de vrouw, als zij meent dat zo’n verbod qua duur of strekking niet toereikend is, zich opnieuw tot de voorzieningenrechter kan wenden. De conclusie luidt dan ook dat de vorderingen worden afgewezen.
4.3.
Vanwege de relatie die partijen hebben gehad worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Mendlik en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.
[2971/3577]