In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 november 2022 in Spijkenisse een voetganger op een zebrapad heeft aangereden. De verdachte werd primair ten laste gelegd dat zij zich schuldig had gemaakt aan een verkeersongeval door niet de vereiste voorzichtigheid in acht te nemen, zoals voorgeschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De officier van justitie eiste een taakstraf van 120 uren, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel zij het slachtoffer niet had gezien, niet op een andere wijze onoplettend had gehandeld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 5 WVW, omdat zij door het niet opmerken van het overstekende slachtoffer gevaar op de weg had veroorzaakt. De rechtbank legde een geldboete op van €500,00, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de straf niet alleen de gevolgen van de aanrijding weerspiegelt, maar ook het beperkte verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.