ECLI:NL:RBROT:2024:9439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/10/672247 / HA ZA 24-75
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en aansprakelijkheid voor gemeenschappelijke schulden na echtscheiding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen ex-echtelieden na hun echtscheiding. De partijen, de man en de vrouw, zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben een aantal gemeenschappelijke schulden. De man vordert dat de vrouw voor de helft aansprakelijk is voor deze schulden, terwijl de vrouw betwist dat zij draagplichtig is voor de schulden van de man en zijn eenmanszaak. De rechtbank oordeelt dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschappelijke schulden, die zijn ontstaan tijdens het huwelijk. De vrouw had gevorderd dat de man volledig aansprakelijk zou zijn voor de schulden, omdat hij zou hebben gegokt met gemeenschapsgelden. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat er geen bewijs is dat de man onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank bevestigt dat de netto-verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke woning gelijkelijk moet worden verdeeld, maar wijst de vordering van de vrouw tot schadevergoeding af. De man wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het aandeel van de vrouw in de netto-verkoopopbrengst van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/672247 / HA ZA 24-75
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Hilversum,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.Y. Hofstra te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. Özates te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 januari 2024 met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie van 3 april 2024 met producties 1 tot en met 5;
  • de brief van de rechtbank van 16 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 25 juli 2024;
  • het bericht van de rechtbank van 14 juni 2024;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 3 juli 2024 tegen zittingsdatum 25 juli 2024;
  • het B8-formulier zijdens de vrouw van 14 juli 2024 tegen zittingsdatum 25 juli 2024, met producties 6 tot en met 8;
  • het bericht van de rechtbank van 22 juli 2024;
  • document zijdens de vrouw getiteld “conclusie van antwoord in conventie tevens houdende gewijzigde eis in reconventie c.q. vermeerdering van eis” van 24 juli 2024 tegen zittingsdatum 25 juli 2024, met drie producties genummerd 6 tot en met 8 (welke door de rechtbank worden begrepen als zijnde producties 9 tot en met 11);
  • de mondelinge behandeling van 25 juli 2024.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in Turkije gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij woonden daarvoor al in Nederland, en zijn na het huwelijk in Nederland blijven wonen.
2.2.
Na het huwelijk heeft de man een supermarkt, een eenmanszaak, overgenomen van de ouders van de vrouw. Op 5 mei 2022 is de supermarkt weer overgedragen aan de ouders van de vrouw.
2.3.
Op 11 juli 2022 heeft de man een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland. Op 10 juli 2023 heeft die rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 21 december 2023 ingeschreven in het register van de gemeente.
2.4.
Partijen hebben een gemeenschappelijke woning gehad in [plaatsnaam] (hierna: de woning). De woning is verkocht en op 28 december 2023 aan een derde geleverd.
2.5.
De man heeft onder de notaris conservatoir derdenbeslag gelegd op het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning. Het aandeel van de man in de overwaarde berust ook onder de notaris.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat partijen in hun onderlinge verhouding beiden voor de helft aansprakelijk zijn voor de huwelijkse schulden zoals gespecificeerd onder punt 8 van de dagvaarding;
II. de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag van € 29.960,56, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding;
III. voor recht te verklaren dat de vrouw na voldoening van de onder II gevorderde betaling heeft voldaan aan haar deel van de betalingsverplichtingen met betrekking tot de huwelijkse schulden;
IV. de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag van € 22.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2023, dan wel vanaf de dag van de dagvaarding;
V. de vrouw te veroordelen in de kosten van het conservatoir beslag;
VI. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen als zijnde ongegrond c.q. onjuist en/of niet bewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert in reconventie, na wijziging van eis, om, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en uit dien hoofde te bepalen dat de opbrengsten van de woning alsmede het opgebouwde kapitaal aan levensverzekering bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
II. voor recht te verklaren dat de vrouw niet draagplichtig is voor de schulden welke ten name van de man dan wel ten name van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] staan en dat alle schulden van de man en van de eenmanszaak geheel voor rekening van de man komen;
III. de man te veroordelen om alle schulden te betalen uit het door hem te ontvangen deel van de verkoopopbrengst van de woning;
IV. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een schadevergoeding van € 33.287,-;
V. de man te veroordelen te betalen de wettelijke rente over € 31.030,85, vanaf 28 december 2023;
VI. de man te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
De man voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen in reconventie, althans afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van de vrouw, in de proceskosten, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
Deze rechtbank is bevoegd
4.2.
Deze zaak heeft een internationaal karakter. De rechtbank zal dan ook ambtshalve moeten toetsen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de onderhavige vorderingen. De vorderingen, die zijn ingesteld na 29 januari 2019, betreffen de vermogensrechtelijke afwikkeling van het reeds ontbonden huwelijk van partijen en de zaak valt daarmee onder het toepassingsgebied van de Huwelijksvermogensverordening (Verordening (EU) 2016/1103). Omdat de vorderingen van partijen niet als nevenverzoek bij een verzoek tot echtscheiding zijn ingediend, maar als zelfstandige vorderingen in een dagvaardingsprocedure, moet de rechtsmacht worden beoordeeld aan de hand van de bevoegdheidsregeling neergelegd in artikel 6 van de Huwelijksvermogensverordening. Omdat partijen bij het aanbrengen van de zaak hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, is de Nederlandse rechter ingevolge artikel 6 onder a van die verordening bevoegd om te beslissen op de onderhavige vorderingen. De rechtbank Rotterdam is bevoegd, gelet op de woonplaats van de vrouw, gedaagde in conventie.
Nederlands recht is van toepassing
4.3.
Gelet op de datum waarop partijen in het huwelijk zijn getreden, [datum], moet de vraag naar het toepasselijke recht worden beantwoord aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HHV). Vaststaat dat partijen ten aanzien van hun huwelijksvermogensstelsel geen rechtskeuze hebben uitgebracht. Ook staat vast dat beide partijen al voor hun huwelijk zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit hadden en dat zij die nog steeds hebben. Op grond van artikel 4 HHV is daarom het Nederlandse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen, omdat zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland hebben gevestigd.
Tussen partijen gold een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
4.4.
Het huwelijk van partijen is gesloten na 1 januari 2018. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Dat betekent dat artikel 1:94 BW zoals dat luidt sinds 1 januari 2018 van toepassing is, zodat tot de ontbinding van het huwelijk een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen tussen partijen bestond.
Partijen zijn ieder draagplichtig voor de helft van de gemeenschappelijke schulden
4.5.
De man stelt dat tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap schulden zijn ontstaan bij Anur Halalfood B.V., Krmaz Zoetwaren, Supervers B.V., Elka Food B.V., de Regionale Belasting Groep (gemeentelijke heffingen), de Belastingdienst (omzetbelasting), Vattenfall (energie), en zijn ouders. De vrouw heeft het bestaan van de schuld aan de ouders van de man betwist. De man heeft deze schuld vervolgens niet nader onderbouwd, zodat hij voor wat betreft deze schuld niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Deze schuld zal daarom, als niet vaststaand, buiten beschouwing worden gelaten. Voor wat betreft de overige zeven schulden (hierna: de supermarktschulden) heeft de vrouw de stelling van de man niet betwist. De vrouw betwist slechts bij gebrek aan wetenschap de hoogte van deze schulden op de peildatum (11 juli 2022). Het bestaan van de supermarktschulden staat dus tussen partijen vast, en ook staat tussen hen vast dat deze schulden zijn ontstaan tijdens het bestaan van de beperkte huwelijksgemeenschap.
4.6.
Op grond van artikel 1:94 lid 7 BW behoren de supermarktschulden, omdat zij zijn ontstaan tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap, tot de huwelijksgemeenschap. Uit het bepaalde in artikel 1:100 lid 1 BW volgt dat partijen in beginsel ieder voor de helft van de gemeenschapsschulden draagplichtig zijn. In beginsel zijn partijen dan ook ieder voor de helft draagplichtig voor de supermarktschulden.
4.7.
De vrouw doet een beroep op de uitzondering van artikel 1:100 lid 2 BW. Zij voert aan dat de supermarktschulden niet zijn betaald omdat de man geld heeft vergokt. Om die reden moet de man volledig draagplichtig zijn voor de supermarktschulden, aldus de vrouw. Volgens de man gokte de vrouw ook en is artikel 1:100 lid 2 BW niet van toepassing omdat de goederen van de gemeenschap niet ontoereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen.
4.8.
Artikel 1:100 lid 2 BW luidt:
Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.
Volgens deze bepaling is een aanpassing van de draagplicht dus uitsluitend mogelijk indien de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen. Als onbetwist staat vast dat deze situatie zich niet voordoet. Dat betekent dat het beroep van de vrouw op deze bepaling faalt.
4.9.
Van een aanpassing van de draagplicht buiten het kader van artikel 1:100 lid 2 BW kan slechts sprake zijn indien sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor onverkorte toepassing van de regel van artikel 1:100 lid 1 BW (draagplicht bij helfte) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn door de vrouw niet gesteld, zodat tussen partijen de hoofdregel van artikel 1:100 lid 1 BW geldt: zij zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de gemeenschapsschulden.
4.10.
Omdat de supermarktschulden op de peildatum (11 juli 2022) tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorden en omdat partijen ieder draagplichtig zijn voor de helft daarvan, zijn zij ook ieder voor de helft draagplichtig voor de op die schulden opgelopen rente en kosten na de peildatum. Partijen moeten dus ieder de helft dragen van de supermarktschulden, inclusief de na 11 juli 2022 opgelopen rente en kosten.
4.11.
De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld om haar helft van de supermarktschulden aan hem te betalen. De rechtbank ziet daar echter geen aanleiding toe. De man erkent dat hij geen (regres)vordering heeft op de vrouw ter zake van de supermarktschulden, dus de vrouw heeft voor wat betreft de supermarktschulden geen betalingsverplichting jegens de man.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door de man sub I in conventie gevorderde verklaring voor recht (dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de huwelijkse schulden zoals gespecificeerd onder punt 8 van de dagvaarding) wordt toegewezen voor wat betreft de supermarktschulden (waar de door de man gestelde schuld aan de ouders van de man dus niet toe behoort). Het door de man sub II gevorderde, te weten veroordeling van de vrouw tot betaling van € 29.960,56 aan de man ter zake van de gemeenschapsschulden, wordt afgewezen. De door de man sub III gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen omdat de man geen belang bij die vordering heeft gesteld. De door de vrouw sub II in reconventie gevorderde verklaring voor recht (dat zij niet draagplichtig is voor de schulden van de eenmanszaak) wordt afgewezen,
4.13.
Onder III in reconventie vordert de vrouw dat de man wordt veroordeeld om alle schulden van de eenmanszaak te betalen uit het door hem ontvangen deel van de verkoopopbrengst van de woning. Deze vordering is niet toewijsbaar voor wat betreft alle schulden. Gelet op hetgeen in 4.10 is overwogen moet de man van het openstaande saldo (inclusief rente en kosten) van de supermarktschulden de helft betalen, verminderd met (i) de helft van de aflossingen, rente en kosten die hij sinds de peildatum (11 juli 2022) heeft betaald en die in het openstaande saldo zijn verwerkt, en vermeerderd met (ii) de helft van de aflossingen, rente en kosten die de vrouw sinds de peildatum heeft betaald en die in het openstaande saldo zijn verwerkt. De rechtbank zal de man veroordelen tot betaling van dat bedrag uit zijn aandeel in de netto-verkoopopbrengst van de woning. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de vrouw haar aandeel in de supermarktschulden (dat op dezelfde manier berekend moet worden) ook (en gelijktijdig met de man) zal betalen uit haar aandeel in de netto-verkoopopbrengst van de woning.
De vordering van de man tot betaling van de helft van de verkoopopbrengst van de eenmanszaak wordt afgewezen
4.14.
De man stelt dat de eenmanszaak is (terug)verkocht aan de ouders van de vrouw voor € 45.000,- en dat dit bedrag aan de vrouw is betaald. De man vordert dat de vrouw de helft van dat bedrag, dus € 22.500,-, aan hem betaalt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man echter erkend dat de overdracht van de eenmanszaak aan de ouders van de vrouw om niet is geweest. Van een koopsom van € 45.000,-, zoals de man bij dagvaarding heeft gesteld, is dan ook geen sprake. De vordering van de man sub IV in conventie, te weten dat de vrouw € 22.500,- aan hem moet betalen, wordt daarom afgewezen.
De vordering van de vrouw tot schadevergoeding wegens benadeling van de gemeenschap wordt afgewezen
4.15.
De vrouw vordert sub IV in reconventie een schadevergoeding van de man omdat de man gelden van de gemeenschap heeft vergokt. De man voert aan dat de vrouw wist van zijn gokactiviteiten, dat zij eraan meedeed en ermee instemde.
4.16.
Niet duidelijk is geworden op welke juridische grond de vrouw haar vordering tot schadevergoeding baseert. Voor zover de vrouw haar vordering baseert op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad), geldt het volgende. Echtgenoten zijn volgens de wet (artikel 1:90 BW) ieder bevoegd te beschikken over de goederen van de gemeenschap. Zij hebben daar geen toestemming van de andere echtgenoot voor nodig. Voor bepaalde handelingen, zoals het verkopen van de echtelijke woning, geldt een uitzondering (artikel 1:88 BW), maar het meedoen aan kansspelen valt daar niet onder. Door mee te doen aan kansspelen, en de vrouw hiervan niet op de hoogte te brengen, heeft de man dus geen inbreuk op een recht van de vrouw gemaakt en niet gehandeld in strijd met een wettelijke plicht. Het enkele meedoen aan kansspelen door een echtgenoot zonder de andere echtgenoot te informeren is naar het oordeel van de rechtbank ook niet zonder meer in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Onder omstandigheden kan dit het geval zijn, maar dergelijke omstandigheden zijn door de vrouw niet gesteld. Niet is dus komen vast te staan dat de man onrechtmatig jegens de vrouw heeft gehandeld.
4.17.
Voor zover de vrouw haar vordering baseert op artikel 1:164 BW, is deze evenmin voor toewijzing vatbaar. Ingevolge dit artikel moet een echtgenoot die na het begin van de echtscheidingsprocedure of binnen zes maanden daarvóór goederen van de gemeenschap heeft verspild de aangerichte schade aan de gemeenschap vergoeden. De vrouw heeft echter niet gesteld dat de man in die bewuste periode heeft meegedaan aan kansspelen en, zo dat het geval is, welk bedrag daarmee gemoeid is.
4.18.
Gelet op het voorgaande, wijst de rechtbank de vordering van de vrouw tot schadevergoeding af.
De netto verkoopopbrengst van de woning moet worden gedeeld bij helfte maar de vordering van de vrouw op dit punt wordt afgewezen
4.19.
De vrouw vordert (sub I in reconventie) dat de rechtbank voor recht verklaart dat Nederlands recht van toepassing is bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en dat de rechtbank uit dien hoofde bepaalt dat de opbrengsten van de woning alsmede het opgebouwde kapitaal aan levensverzekering bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. Tussen partijen is echter niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is op hun huwelijksgoederenregime. De man heeft in de dagvaarding aangegeven dat volgens hem Nederlands recht van toepassing is. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de woning tot de ontbonden beperkte huwelijksgemeenschap behoort en dat de netto verkoopopbrengst van de woning (die zich op dit moment onder de notaris bevindt) tussen partijen bij helfte moet worden gedeeld. De man heeft in de dagvaarding met zoveel woorden vermeld dat dit geen punt van geschil is. Van het bestaan van een levensverzekering is niets gebleken. De vrouw heeft dus (omdat partijen het op dit punt eens zijn) geen belang bij haar vordering sub I in reconventie. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
De vordering van de man tot vergoeding van de kosten van het conservatoir beslag wordt afgewezen
4.20.
De man vordert veroordeling van de vrouw tot betaling van de beslagkosten. Beslagkosten kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). Volgens de vrouw is het beslag onrechtmatig gelegd omdat de man geen vordering op haar heeft. Dit verweer houdt stand. De man heeft twee geldvorderingen ingesteld. De eerste geldvordering ziet op de supermarktschulden. De vrouw heeft echter geen schuld aan de man in verband met de supermarktschulden; zij heeft een schuld aan de schuldeisers van die schulden. De tweede geldvordering ziet op de overdracht van de eenmanszaak aan de ouders van de vrouw. Die vordering wordt afgewezen omdat die vordering niet bestaat (zie 4.14) en dus ten onrechte is ingesteld. Er komt dus in deze procedure geen geldvordering van de man op de vrouw vast te staan, zodat het beslag onrechtmatig is gelegd. De vordering (sub V in conventie) tot betaling van de beslagkosten zal dan ook worden afgewezen.
De vordering van de vrouw tot vergoeding van de wettelijke rente over haar deel van de netto-verkoopopbrengst van de woning wordt (deels) toegewezen
4.21.
De vrouw vordert sub V in reconventie dat de man wordt veroordeeld aan haar de wettelijke rente te betalen over € 31.030,85 vanaf 28 december 2023. Het bedrag van € 31.030,85 is het aandeel van de vrouw in de netto-verkoopopbrengst van de woning. 28 december 2023 is de datum waarop onder de notaris beslag is gelegd op dit bedrag. De man voert tegen deze vordering geen specifiek verweer.
4.22.
Vast staat dat het beslag onrechtmatig is gelegd. De vrouw heeft daarom recht op schadevergoeding. De schade van de vrouw beloopt de wettelijke rente, verminderd met de rentevergoeding die de notaris eventueel uitkeert. De rechtbank zal de man veroordelen tot betaling van dat bedrag.
De (overige) proceskosten worden gecompenseerd
4.23.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-echtelieden) zullen de overige proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.24.
De rechtbank zal de veroordelingen in reconventie, zoals door de vrouw gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De man heeft op dit punt geen verweer gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de supermarktschulden;
in reconventie
5.2.
veroordeelt de man om van het openstaande saldo (inclusief rente en kosten) van de supermarktschulden de helft betalen, verminderd met (i) de helft van de aflossingen, rente en kosten die hij sinds de peildatum (11 juli 2022) heeft betaald en die in het openstaande saldo zijn verwerkt, en vermeerderd met (ii) de helft van de aflossingen, rente en kosten die de vrouw sinds de peildatum heeft betaald en die in het openstaande saldo zijn verwerkt, en veroordeelt de man om dit bedrag te betalen uit zijn aandeel in de netto-verkoopopbrengst van de woning;
5.3.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 31.030,85 vanaf 28 december 2023 tot de datum waarop het beslag vervalt of wordt opgeheven, te verminderen met de rentevergoeding die de notaris (eventueel na aftrek van kosten) aan de vrouw uitkeert;
5.4.
verklaart de veroordelingen in 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.6.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
3718/3310/2294