In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen ex-echtelieden na hun echtscheiding. De partijen, de man en de vrouw, zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben een aantal gemeenschappelijke schulden. De man vordert dat de vrouw voor de helft aansprakelijk is voor deze schulden, terwijl de vrouw betwist dat zij draagplichtig is voor de schulden van de man en zijn eenmanszaak. De rechtbank oordeelt dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschappelijke schulden, die zijn ontstaan tijdens het huwelijk. De vrouw had gevorderd dat de man volledig aansprakelijk zou zijn voor de schulden, omdat hij zou hebben gegokt met gemeenschapsgelden. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat er geen bewijs is dat de man onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank bevestigt dat de netto-verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke woning gelijkelijk moet worden verdeeld, maar wijst de vordering van de vrouw tot schadevergoeding af. De man wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het aandeel van de vrouw in de netto-verkoopopbrengst van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.