ECLI:NL:RBROT:2024:9426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
ROT 22/5211
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen; afwijzing aanvragen en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres verzocht om compensatie van kinderopvangtoeslag op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank Rotterdam heeft op 25 september 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen, alsook de Staat der Nederlanden. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie van kinderopvangtoeslag voor de maanden februari tot en met december 2017 en voor het jaar 2019, maar deze aanvragen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen onderbouwing was dat de aanvragen waren geannuleerd en dat eiseres geen schade had geleden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat er een motiveringsgebrek kleefde aan het bestreden besluit. Dit gebrek had echter geen gevolgen voor de uitkomst van de zaak, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op compensatie. De rechtbank heeft verweerder en de Staat veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, en heeft de proceskosten van eiseres toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de problemen rondom de kinderopvangtoeslag een grote impact op het leven van eiseres hebben gehad, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst in deze specifieke zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5211

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 september 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. I. Mulder en mr. M. Krari)
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. Eiseres heeft verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Met een besluit van 26 april 2021 is compensatie van kinderopvangtoeslag voor de maanden februari tot en met december 2017 en voor het jaar 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 september 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de compensatie kinderopvangtoeslag gebleven en is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard vanwege een gebrek in de motivering onder toekenning van proceskosten.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft met brieven van 17 juni 2024 vragen aan partijen gesteld.
1.4.
Eiseres heeft met een e-mail van 19 juni 2024 een aanvullend beroepschrift met bijlagen ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en [persoon A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 6 juli 2020 verzocht om een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2010 tot en met 2017 en 2019. Met een besluit van
15 juni 2021 is aan eiseres een definitief compensatiebedrag van € 124.214,- toegekend voor de jaren 2010 tot en met 2016 en voor januari 2017.
3.1.
De Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) adviseerde om het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2021 gedeeltelijk gegrond te verklaren vanwege een onvoldoende deugdelijke motivering. Daarnaast was nader onderzoek nodig naar de mogelijkheid dat ‘Mijn toeslagen’ aanvragen kinderopvangtoeslag in voorkomende gevallen zonder meer annuleerde zonder de aanvragende ouder te informeren wat hem of haar in dat geval te doen stond. Hiervoor moest verweerder gebruik maken van de expertise van ICT-deskundigen en van de uitslagen van testprocedures.
3.2.
Aan het bestreden besluit legde verweerder ten grondslag dat eiseres voor de maanden februari tot en met december 2017 en voor het jaar 2019 geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Volgens verweerder zijn er geen berichten van geannuleerde aanvragen verzonden. De ICT-afdeling van verweerder heeft dit onderzocht en vastgesteld dat deze mogelijkheid bij ‘Mijn toeslagen’ niet bestond. Verweerder hanteerde verder niet de eis dat drie maanden kinderopvang moesten worden betaald voordat er recht bestond op kinderopvangtoeslag zoals eiseres heeft betoogd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om compensatie kinderopvangtoeslag voor de maanden februari tot en met december 2017 en voor het jaar 2019. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Persoonlijk dossier
6. Eiseres betwist dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen omdat ze niet beschikt over haar volledige persoonlijke dossier. Dat is volgens eiseres in strijd met het beginsel van equality of arms op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Met de e-mail van 19 juni 2024 heeft eiseres een ‘overzicht van gebruikersactiviteiten in het Toeslagen Portaal’ (overzicht) opgestuurd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder dit overzicht als op de zaak betrekking hebbend stuk had moeten overleggen, net als onder meer vermeldingen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), stroomdiagrammen van de verwerking van aanvragen kinderopvangtoeslag en bestanden op de netwerkschijven.
6.1.
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat het overzicht dat eiseres verkregen heeft in de procedure over de werkelijke schade niet ter beschikking staat aan de Uitvoeringsorganisatie herstel toeslagen, maar alleen aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst. Om deze reden is het overzicht geen op de zaak betrekking hebbend stuk. Verder heeft verweerder benadrukt dat het persoonlijke dossier van eiseres op zich laat wachten wegens drukte bij verschillende afdelingen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag over haar persoonlijke dossier wil beschikken, moet verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure ‘alleen’ de op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit. Het volledige dossier van eiseres is veel omvangrijker en valt niet samen met het begrip ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’. Hetzelfde geldt voor mogelijk aanwezige telefoonnotities en zoekmomenten in alle systemen. Voor de beoordeling of eiseres recht heeft op compensatie heeft de rechtbank het persoonlijke dossier niet nodig. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding gebracht en het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken. Dat geldt ook voor het eerder genoemde overzicht van gebruikersactiviteiten en de andere zaken die volgens eiseres als op de zaak betrekking hebbende stukken hadden moeten worden overgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Annulering van aanvragen
7. Eiseres voert aan dat haar aanvragen om kinderopvangtoeslag voor 2017 (exclusief de maand januari) en voor 2019 zijn geannuleerd, dat ze daarover diverse malen heeft gebeld en dat een en ander onvoldoende is onderzocht. Aanvragen konden volgens eiseres door haar zelf of een ambtenaar worden geannuleerd en het is onduidelijk of annulering door het aanvraagsysteem gebeurde op basis van het voorkomen in de Fraude Signaleringsvoorziening. Automatische annulering is volgens eiseres een vorm van vooringenomenheid waarvoor compensatie zou moeten worden toegekend.
7.1.
Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat hij alleen beschikt over een raadpleegfunctie in diverse systemen zoals het toeslagenverstrekkingensysteem (TVS). Verder is uitvoerig toegelicht dat samen met de behandelaar in bezwaar en de bouwer van het systeem, waarin de gebruikersactiviteiten in het Toeslagen Portaal werden vastgelegd, is onderzocht of er door of voor eiseres aanvragen kinderopvangtoeslag zijn gedaan of geannuleerd. Verweerder legt uit dat aanvragen die gedaan zijn terug te vinden zijn, zoals de aanvraag van eiseres om zorgtoeslag op 20 januari 2017. In het overzicht wordt pas op 28 augustus 2019 voor het eerst melding gemaakt van kinderopvangtoeslag, maar daarvoor geldt de kwalificatie ‘kijk’, waaruit volgt dat eiseres alleen informatie heeft opgehaald om te bekijken. De regel waar eiseres naar heeft verwezen, ziet op een bekeken berekening kinderopvangtoeslag. Voor de kinderopvangtoeslag geldt dat er geen aanvraag is gedaan zoals voor de zorgtoeslag. Op het moment dat een aanvraag wordt gedaan, wordt beoordeeld of alle gegevens ingevuld zijn en dan volgt een toe- of afwijzing. In het systeem zijn geen meldingen van geannuleerde aanvragen terug te vinden en eiseres heeft hierover ook geen contact met verweerder opgenomen. Als eiseres gebeld zou hebben over de kinderopvangtoeslag, dan zou dit in het TVS moeten zijn geregistreerd.
7.2.
Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder.
De rechtbank overweegt dat uit de Memorie van Toelichting bij de Wht [1] volgt dat de bewijslast voor het recht op compensatie bij de aanvrager van de compensatie ligt. Als aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op compensatie, wordt deze toegekend. Eiseres moet dus meer doen dan alleen zeggen dat haar aanvragen om kinderopvangtoeslag zijn geannuleerd. Aannemelijk maken betekent dat eiseres aan de hand van verklaringen en stukken duidelijk moet maken dat haar stellingen juist zijn. Dit betekent niet dat van eiseres wordt gevergd al de ingenomen stellingen te bewijzen met objectief verifieerbare bewijsstukken, maar wel dat de stellingen van eiseres worden ondersteund door of passen bij de overige aanwezige informatie. Eiseres heeft daartoe niet voldoende aangevoerd.
Kinderopvang
8. Eiseres stelt dat zij van januari 2017 tot en met december 2017 en zes maanden in 2019 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang, maar heeft hiervan geen bewijzen overgelegd.
Recht op compensatie
9. Uit het bovenstaande volgt dat er geen gegevens aanwezig zijn die onderbouwen dat er voor de periode van februari tot en met december 2017 en voor het jaar 2019 aanvragen om kinderopvangtoeslag zijn ingediend en dat eiseres daadwerkelijk (geregistreerde) opvang heeft afgenomen. Er bestond daarom geen recht op kinderopvangtoeslag. Daardoor kan er ook geen sprake zijn van door eiseres geleden schade zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Uit de handelwijze van verweerder kan de rechtbank ook geen vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in deze bepaling opmaken. Dat betekent dat het verzoek om compensatie voor de periode van februari tot en met december 2017 en het jaar 2019 terecht is afgewezen.
Besluit van 15 juni 2021
10. Eiseres voert aan dat het besluit van 15 juni 2021 met kenmerk [naam kenmerk] ten onrechte niet aan haar gemachtigde is gestuurd, zodat het niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en niet in werking is getreden. Op 2 november 2021 is het besluit in het kader van de bezwaarprocedure tegen het besluit van 26 april 2021 aan de gemachtigde kenbaar gemaakt, zodat het toen pas in werking is getreden en onderdeel van het lopende bezwaar was. De berekening van de compensatie is volgens eiseres verouderd en de aanvullende vergoeding van 1% zou ook opnieuw moeten worden berekend.
10.1.
Met het besluit van 15 juni 2021 is een definitief compensatiebedrag van
€ 124.214,- toegekend over de jaren 2010 tot en met 2016 en januari 2017. De beoordeling hiervan valt buiten de omvang van het geding, omdat het in deze zaak gaat over de periode
van februari tot en met december 2017 en over het jaar 2019.
Dwangsom
11. Eiseres voert aan dat er ten onrechte geen besluit is genomen over het recht op een dwangsom van € 9.800,-. Volgens verweerder is er op 5 december 2022 een bedrag van
€ 9.800,- aan eiseres uitbetaald. Eiseres heeft dit niet ontkend en de rechtbank gaat er vanuit dat dit niet langer tussen partijen in geschil is.
Overschrijding redelijke termijn
12. Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
12.1.
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder, te weten 4 mei 2021. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn (afgerond naar boven) 41 maanden verstreken. De redelijke termijn is dus met 17 maanden overschreden. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling in bezwaar door verweerder vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 4 mei 2021 tot het bestreden besluit van 22 september 2022 naar boven afgerond 17 maanden geduurd. De duur van een half jaar die voor de behandeling van het bezwaar redelijk wordt geacht, is daarmee met
11 maanden overschreden. Het restant van de overschrijding wordt aan de rechtbank toegerekend. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan eiseres toe te kennen bedrag € 1.500,-. Omdat de overschrijding aan verweerder en aan de rechtbank is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van verweerder en de Staat. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot een schadevergoeding van € 970,59 (11/17 deel van € 1.500,-). De rechtbank zal de Staat veroordelen tot een schadevergoeding van € 529,41 (6/17 deel van € 1.500,-).

Conclusie en gevolgen

13.1.
De rechtbank is van oordeel dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit omdat met de toelichting op zitting pas toereikend is gemotiveerd waaruit het onderzoek door ICT deskundigen, zoals al door de BAC was geadviseerd, heeft bestaan.
Het bestreden besluit was daarom niet deugdelijk gemotiveerd zoals artikel 7:12, eerste lid, Awb vereist. Aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Als het gebrek zich niet had voorgedaan, was het besluit niet anders geweest. Gelet daarop zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 Awb worden gepasseerd. Dat betekent dat het gebrek geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit, het beroep ongegrond moet worden verklaard en eiseres geen gelijk krijgt.
13.2
De rechtbank hecht eraan op te merken dat haar oordeel niets afdoet aan het feit dat eiseres over andere jaren (2010 tot en met 2016 en januari 2017) als gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire is erkend. Het staat buiten twijfel dat de problemen rondom de kinderopvangtoeslag een enorme impact op het leven van eiseres hebben gehad.
13.3.
Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
13.4.
De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt en om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 970,59;
- veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 529,41;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot betaling van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, voorzitter, en mr. N. Boonstra en
mr. L.A.C. van Nifterick, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
Artikel 2.1. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a .voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Artikel 2.6. van de Wht, voor zover hier van belang luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een O/GS-tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
Op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht, voor zover hier van belang, kan de Dienst Toeslagen bij een besluit over toekenning van compensatie of een tegemoetkoming afwijken van 2.6 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, pagina 72.