ECLI:NL:RBROT:2024:9425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/10/641116 / HA ZA 22-542
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van redelijk loon voor het maken van het conceptontwerp van het 2410-model sleepboot

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen NVS Maritime Consultancy Sdn Bhd (eiseres) en IMC Corporate Licensing B.V. (gedaagde). De zaak betreft de vaststelling van een redelijk loon voor het maken van het conceptontwerp van het 2410-model sleepboot. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 4 oktober 2023, waarin zij oordeelde over verschillende vorderingen van beide partijen. De vorderingen in conventie en reconventie zijn uitgebreid besproken, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen specifieke afspraken waren gemaakt over de beloning voor de werkzaamheden die hebben geleid tot het conceptontwerp. De rechtbank heeft overwogen dat NVS op grond van artikel 7:405 lid 2 BW een redelijk loon aan IMC verschuldigd is, en heeft daarbij verschillende factoren in overweging genomen, zoals de aard en omvang van de werkzaamheden en de gebruikelijke tarieven in de branche. Uiteindelijk heeft de rechtbank het redelijk loon vastgesteld op € 345.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 december 2022. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat NVS bij de verkoop van het 2410-model een bedrag van € 25.000,00 aan royalty's aan IMC moet betalen. De rechtbank heeft ook verschillende vorderingen van beide partijen afgewezen en proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/641116 / HA ZA 22-542
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
NVS MARITIME CONSULTANCY SDN BHD,
gevestigd te Kuala Lumpur, Maleisië,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.J. Heijnen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMC CORPORATE LICENSING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Velthuizen te Rotterdam.
Partijen worden hierna NVS en IMC genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 oktober 2023 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin vermelde stukken;
  • de akte uitlaten redelijk loon IMC van NVS, met producties 66 tot en met 80;
  • de akte naar aanleiding van het tussenvonnis, tevens akte overleggen producties en akte mededelingen/vaststellingen van IMC, met producties 73 tot en met 79;
  • de antwoordakte op de akte van IMC van NVS, met producties 81 tot en met 86;
  • de antwoordakte van IMC, met producties 80 tot en met 85.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

Samenvatting van het tussenvonnis

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld over de vorderingen I tot en met VI in conventie en de vorderingen I tot en met VI in reconventie. Het oordeel over de vorderingen VII, VIII en IX in conventie en de vorderingen VII en VIII in reconventie is aangehouden. De vorderingen VII, VIII en IX in conventie en VIII in reconventie zien op buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.2.
Ten aanzien van vordering VII in reconventie is de zaak naar de rol verwezen voor een nadere aktewisseling. Deze vordering betreft – kort gezegd – veroordeling van NVS tot betaling aan IMC van het volle, dan wel het redelijke loon voor het conceptontwerp van het 2410-model sleepboot. In het tussenvonnis heeft de rechtbank over die vordering het volgende overwogen:
  • uitgegaan wordt van het bestaan van een overeenkomst van opdracht met betrekking tot de extra werkzaamheden die hebben geleid tot de ontwikkeling van het 2410-model (r.o. 4.85);
  • deze opdracht moet worden beoordeeld in het kader van de tussen partijen gesloten IPS-overeenkomst, waarin was voorzien dat het 2409-model naar aanleiding van specifieke klantbezoeken mogelijk zou moeten worden aangepast (r.o. 4.85);
  • tussen partijen is geen afspraak gemaakt met betrekking tot de beloning van de werkzaamheden die hebben geleid tot het conceptontwerp voor het 2410-model (r.o. 4.86);
  • omdat contractueel geen loon is bepaald voor de ontwikkeling van de 2410, is NVS op grond van artikel 7:405 lid 2 BW het op gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon aan IMC verschuldigd (r.o. 4.87);
  • de aard van de rechtsverhouding tussen partijen brengt mee dat deze zich er niet voor leent om het loon op gebruikelijke wijze te berekenen (bijvoorbeeld door het aantal gewerkte uren te vermenigvuldigen met het gebruikelijke uurloon, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat in de IPS-overeenkomst is verdisconteerd dat IMC niet (direct) al haar uren vergoed krijgt) (r.o. 4.87);
  • NVS is dus een redelijk loon verschuldigd aan IMC. Wat in een concreet geval redelijk is, hangt onder meer af van de aard van de verrichte werkzaamheden, de – zo nodig schattenderwijs te bepalen – omvang van de verrichte werkzaamheden en hetgeen in de desbetreffende branche in het algemeen gebruikelijk is. Aan de bepaling van een redelijk loon kan, anders dan bij een gebruikelijk loon, geen nauwkeurige berekening ten grondslag worden gelegd (r.o. 4.88);
  • relevant gezichtspunt bij de bepaling van het redelijke loon is de aard en omvang van de werkzaamheden ten aanzien van het 2410-model in vergelijking met de aard en omvang van de werkzaamheden ten aanzien van het 2409-model, en rekening houdend met het feit dat de 2410 een doorontwikkelde versie is van de 2409 (r.o. 4.88);
  • IMC kan geen vergoeding van alle gewerkte uren vorderen, maar anderzijds kan NVS ook niet worden gevolgd in haar stelling dat voor de ontwikkeling van het conceptontwerp van het 2410-model weinig (extra) werkzaamheden nodig waren noch dat aansluiting moet worden gezocht bij de in april 2019 afgegeven kostenraming (r.o. 4.89);
  • bij de bepaling van het redelijke loon is tevens relevant dat IMC eind 2019 aan NVS heeft gemeld dat er op dat moment al meer dan 3.000 uur was besteed aan werkzaamheden met betrekking tot het 2410-model en dat NVS daartegen toen geen bezwaar heeft gemaakt (r.o. 4.89).
2.3.
Omdat het debat tussen partijen zich onvoldoende had toegespitst op dit punt, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten ten aanzien van de vraag wat in het onderhavige geval een redelijk loon is uiteen te zetten, in het licht van wat in het tussenvonnis onder 4.88 en 4.89 is overwogen. Partijen zijn daarbij gevraagd om met elkaar in overleg te treden over de mogelijkheid dat het redelijke loon zal moeten worden vastgesteld door een deskundige.
Weigering akte?
2.4.
Door beide partijen is tegelijkertijd een akte genomen en daarna hebben zij op elkaars akte gereageerd.
Volgens NVS passeren in de eerste akte van IMC onderwerpen de revue die niets te maken hebben met de kwestie (het redelijk loon) waarvoor de rechtbank de nadere aktewisseling had bedoeld. Bovenal komt IMC volgens haar niet eens tot de/een conclusie over wat zij op grond van artikel 7:405 lid 2 BW een redelijk loon zou vinden voor de werkzaamheden van IMC aan het conceptontwerp van de 2410. Het door IMC ingediende processtuk overstijgt door de nieuwe feitelijke stellingen, verwijten en zelfs verweren het karakter van een akte (als bedoeld in artikel 1.2 onder a van het procesreglement) waarmee het kwalificeert als een (aanvullende) conclusie (als bedoeld in artikel 1.2 onder e van het procesreglement). Daarnaast bevat de akte inhoudelijke bezwaren tegen het tussenvonnis, die eerder thuis horen in een hoger beroep, aldus NVS.
Deze gang van zaken acht NVS in strijd met het procesreglement, het door de rechtbank gewezen tussenvonnis en de eisen van de goede procesorde. Op grond van het voorgaande behoort het door IMC ingediende processtuk (althans de in randnummer 2.3 genoemde randnummers) buiten beschouwing te worden gelaten.
2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het is juist dat meerdere in de akte van IMC opgenomen onderwerpen niet te maken hebben met het doel dat de rechtbank voor ogen stond toen zij gelegenheid gaf voor de aktewisseling. Op zichzelf is dat niet ontoelaatbaar en NVS heeft hier op kunnen reageren. Qua lengte is de akte aan de lange kant, maar ook NVS heeft zich niet beperkt tot het doen van een korte mededeling. Gelet op het doel om nader voorgelicht te worden had de rechtbank wellicht beter om een nadere conclusie kunnen vragen. Al met al heeft IMC niet gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde en is NVS niet in haar verdediging geschaad. De akte zal dus niet geweigerd worden. De rechtbank onderschrijft wel dat IMC niet heeft onderbouwd wat een redelijk loon voor haar extra werkzaamheden zou moeten zijn, en dat zij daarmee dus haar kans zich over dat onderwerp uit te laten grotendeels aan zich voorbij heeft laten gaan. Verderop zal worden besproken welke gevolgen dat heeft.
Heroverweging uitgangspunten?
2.6.
Beide partijen hebben op onderdelen de rechtbank gevraagd om op de onder 2.2. weergegeven uitgangspunten voor het bepalen van een redelijk loon terug te komen. Op één onderdeel verlaat de rechtbank een in het tussenvonnis genoemd uitgangspunt. In r.o. 4.87 werd overwogen dat de rechtbank in aanmerking neemt dat in de IPS-overeenkomst is verdisconteerd dat IMC niet (direct) al haar uren vergoed krijgt. Blijkens hun uitlatingen na het tussenvonnis zijn beide partijen het er over eens dat er voor een betaling in termijnen thans geen reden meer is. De rechtbank volgt hen in zoverre.
Voor het overige zijn naar het oordeel van de rechtbank door partijen geen nieuwe dan wel voldoende overtuigende argumenten aangevoerd om de uitgangspunten anders te formuleren. Hieronder wordt dit op een aantal punten toegelicht.
Alsnog het volle loon?
2.6.1.
In haar akte stelt IMC dat zij niet ziet dat er een valide grond is aangevoerd (door NVS) voor afwijking van het volle loon voor IMC en benadrukt zij dat zij met haar eerdere processtukken en bewijsstukken reeds heeft aangevoerd dat alle feiten en
omstandigheden een aanspraak op het volle loon rechtvaardigen. IMC biedt daarvan bewijs aan. Naar haar mening kan het loon voor de 2410 op de gebruikelijke wijze worden
bepaald (de hoogte in ieder geval); de betaling daarvan kan, subsidiair, gedeeltelijk worden uitgesteld.
2.6.2.
NVS wijst er echter terecht op dat een partij pas aanspraak kan maken op het bepaalde volledige loon als er voor de opdracht een bepaald loon (a contrario aan artikel 7:405 lid 2 BW, eerste zinsnede) is overeengekomen. De rechtbank blijft bij haar oordeel dat tussen partijen geen afspraak is gemaakt met betrekking tot de beloning van de werkzaamheden die hebben geleid tot het conceptontwerp voor het 2410-model (r.o. 4.86 tussenvonnis). Op dit specifieke punt heeft IMC geen bewijs aangeboden. Haar in algemene bewoordingen gedane aanbod te bewijzen “dat alle feiten en omstandigheden een aanspraak op het volle loon rechtvaardigen” wordt gepasseerd.
Melding 3.000 uren
2.6.3.
Volgens NVS neemt de rechtbank in r.o. 4.89 ten onrechte als vaststaand aan dat
NVS er eind 2019/begin 2020 van op de hoogte was dat op dat moment al 3.000 uur
door IMC aan het conceptontwerp van het 2410-model is gewerkt. IMC kwam volgens haar op 12 februari 2021 voor het eerst (dus niet eind 2019/begin 2020) met een urenoverzicht,
waarna [persoon A] van NVS daar bezwaar tegen maakte en om gedetailleerde urenspecificaties vroeg. De aanname van deze vaststelling door de rechtbank is dus onterecht en moet worden herzien, aldus NVS.
2.6.4.
De rechtbank constateert dat NVS hierbij de door de rechtbank in r.o. 4.89 geciteerde mail aan NVS van 2 december 2021 onbesproken laat, welke mail voor de rechtbank belangrijk was voor het als vaststaand aannemen van de melding.
Nieuwe uitgangspunten
2.7.
Als enerzijds in de aktes gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist komt de rechtbank, rekening houdend met het feit dat partijen in hun onderlinge communicatie niet altijd even duidelijk tegen elkaar geweest zijn, tot de volgende aanvullende uitgangspunten om tot een redelijk loon te komen:
het redelijke loon dient betrekking te hebben op de in de periode vanaf 14 juni 2018 tot 1 juli 2021 door IMC in opdracht van NVS uitgevoerde extra werkzaamheden die hebben geleid tot de ontwikkeling van het 2410-model;
het ging hierbij om het maken van een conceptontwerp van de sleepboot inclusief rails, karretjes en lier en niet om engineering (het maken van detail- en productietekeningen) en ook niet om het “general arrangement plan”; met name bij de karretjes ging het niet om simpelweg opschalen en herberekenen van het 2409-model en de lier kwam in dat model helemaal niet voor;
eind 2019 was een belangrijk deel van deze werkzaamheden gereed;
in verband met de aard en omvang van de werkzaamheden ten aanzien van het 2410-model in vergelijking met de aard en omvang van de werkzaamheden ten aanzien van het 2409-model, en rekening houdend met het feit dat de 2410 een doorontwikkelde versie is van de 2409 (r.o. 4.88) staat vast dat NVS voor het conceptontwerp en rails/carriages/QR van de 2409 exclusief de octrooien een bedrag van € 200.000,00 onder de IPS-overeenkomst heeft betaald;
r is geen reden om van het redelijk loon bedragen af te trekken die zijn bespaard op het 2409-model of waar NVS geen aanspraak meer op maakt;
als redelijk uurtarief geldt een bedrag van circa € 90,00, althans niet het “halve” tarief van € 45,00 zoals genoemd in r.o. 4.83.2.
De rechtbank licht deze uitgangspunten als volgt toe:
2.7.1.
ad a:
periodePartijen zijn het er over eens dat IMC vanaf 1 juli 2021 met NVS wilde afrekenen op basis van “uurtje factuurtje” en vanaf 1 september 2021 via “Work Orders”. Met deze wens van IMC valt haar standpunt niet te rijmen dat ook na 1 juli 2021 nog aanspraak gemaakt zou kunnen worden op een redelijk loon. Deze lezing van IMC wordt ook niet gesteund in haar eigen conclusie van antwoord:
“Fase 7 (juni 2021 tot heden
(…) NVS verstrekt nu losse inkoopopdrachten aan IMC ("Work Orders"), mede omdat er nog geen afspraak is over de verdere werkzaamheden aan het 2410ZH-conceptontwerp. (...)”
2.7.2.
ad b en c:
inhoud werkzaamhedenDat het met name bij de karretjes niet ging om simpelweg opschalen en herberekenen van het 2409-model stelt NVS zelf in haar akte uitlaten redelijk loon IMC onder 2.3.3.
NVS stelt dat de oplevering van het conceptontwerp van de 2410 tussen 13 juni 2019 en 20 november 2019 plaatsvond omdat toen de tekeningen naar NAM zijn verzonden. Dit wordt door IMC niet gemotiveerd weersproken, zij het dat IMC aangeeft dat ook daarna nog veel wijzigingen zijn doorgevoerd. In haar eerste akte onder 13 somt IMC de wijzigingen die volgens haar nodig waren op (“deels om kosten te besparen bij de bouw”). Dat wordt niet door NVS betwist.
IMC stelt verder dat zij tot grofweg eind 2019 voornamelijk bezig is geweest met het conceptontwerp van de All-Rounder. Vanaf 2020 is IMC met scheepswerf Sealink begonnen met detailwerk- en detailtekeningen en begeleiding/controle van NAM voor het maken van de productietekeningen. Daarna is IMC aan de slag gegaan om het ontwerp van de rails, karretjes en lier in detail uit te werken, een en ander in afstemming met [persoon B] en [persoon C] . Vervolgens heeft IMC een 3D detailmodel naar [persoon B] en [persoon C] gestuurd en hebben [persoon B] en [persoon C] een uiteindelijk productieontwerp gemaakt (onder begeleiding en met bijdrage van IMC). IMC heeft voorts werkzaamheden verricht voor de ontwikkeling en het ontwerp van een compacte hydraulische powerpack in overleg met en ter ondersteuning van [persoon B] . Het meerwerk is verder gegaan dan het conceptontwerp en zij heeft details ontworpen en NAM, [persoon C] en [persoon B] begeleid bij finale productietekeningen.
IMC spreekt wat dit detailwerk en detailtekeningen betreft over meerwerk buiten de oorspronkelijke opdracht om en stelt dat de hoogte van dat meerwerk dient te worden vastgesteld op basis van de feiten en omstandigheden. NVS verzet zicht tegen het gebruik van de term “meerwerk”, aangezien dat een wettelijk gedefinieerde term is in artikel 7:755 BW die niet zonder meer kan worden toegepast op een overeenkomst als de onderhavige.
2.7.3.
De rechtbank deelt het standpunt van NVS dat IMC hier ten onrechte het juridische etiket meerwerk op wil plakken en de daarvoor geldende wettelijke criteria wil toepassen op de opdracht van artikel 7:400 BW. NVS ontkent opdracht tot deze detaillering te hebben gegeven. Weliswaar stelt IMC in haar antwoordakte onder 8 deze werkzaamheden op instructie en met medeweten van NVS te hebben verricht “zelfs al is het finale ontwerp niet de verantwoordelijkheid van IMC”. Onder 11 van die akte heeft IMC het over betrokken worden “bij het maken van details voor de productietekeningen, op instructie en/of met volle wetenschap van NVS (waarbij NVS ook actief aansturing gaf en overzicht hield)”, in welk geval volgens haar sprake is van meerwerk. In haar eerdere akte onder 12 spreekt IMC erover dat NVS volledig op de hoogte was van (het voortzetten van) de werkzaamheden van IMC (ook via NAM) en IMC werd actief bevraagd door NVS, NAM, [persoon C] en [persoon B] etc.
Uit de stellingen van IMC blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet onomwonden dat IMC van NVS over de volle breedte opdracht voor dit meer gedetailleerde werk heeft verkregen. Ook is relevant dat IMC zich op grond van artikel 6 van de IPS-overeenkomst had verplicht tot kosteloze uitleg en ondersteuning bij de tekeningen, modellen en berekeningen.
Op onderdelen blijkt echter wel van een uitdrukkelijke opdracht van de kant van NVS, zoals bijvoorbeeld de mail van [persoon A] aan NAM van 14 maart 2020 (productie 75 IMC). Dit leidt ertoe dat de rechtbank een aanmerkelijk gedeelte van de beweerdelijk door IMC gemaakte uren niet zal laten meewegen bij de vaststelling van het redelijk loon. Tevens betekent dit dat de (wel) opgedragen werkzaamheden eind 2019 voor een belangrijk deel gereed waren.
2.7.4.
ad d:
prijs 2409-modelBeide partijen zijn het hierover eens.
2.7.5.
ad e:
geen aftrekVoor het 2409-model zijn partijen een lumpsum overeengekomen; gesteld noch gebleken is dat partijen destijds hebben afgesproken dat eventueel minderwerk verrekend zou worden.
2.7.6.
ad f:
uurtariefOmdat partijen na 1 juli 2021 hebben afgerekend op basis van € 90,00 per uur zal de rechtbank dit tarief als redelijk beschouwen.
Het redelijke loon2.8. Op basis van de eerdere en nieuwe uitgangspunten is de rechtbank in staat om schattenderwijs het redelijke loon voor IMC te bepalen. Zij heeft daarbij geen behoefte (meer) aan voorlichting door een door de rechtbank te benoemen deskundige. Ook na voorlichting door een deskundige zal het uiteindelijk toch aankomen op een rechterlijke weging van voornoemde uitgangspunten.
2.9.
Door NVS zijn NAM en Zicom benaderd om vanuit hun gezichtspunt inzicht te geven in de extra kosten voor het conceptontwerp van de 2410 ten opzichte van de 2409.
In zijn e-mail van 10 november 2023 (productie 66 NVS) gaf ir. [persoon D] van NAM het volgende omtrent een ureninschatting aan:
“(...)
Since 2018, Naval Arch Marine Sdn Bhd (NAM) has been involved in the 2410 All-Rounder tug project to provide to NVS Maritime Consultancy Sdn Bhd (NVS) basic, class and detailed construction drawings for the 24 meter All-Rounder tug.
In 2019, NAM has received conceptual and preliminary design files for the 2410 All-Rounder tug from IMC. (...)
The conceptual design of the 2410 model is based on the conceptual design of the 2409 model. As stated by [persoon D] in his email from 03 Nov 2023, both conceptual designs are similar.
Regarding the hull lines (hull shape), in our opinion, scaling of the 2409 model in both transverse and vertical direction to reach corresponding 2410 dimensions will not consume long hours if using ship's hull modeling software.
To make the conceptual design of the 2410 (as received on the above dates) and taking into consideration that this design is based on the conceptual design of the 2409 model made by IMC, would take in our opinion an estimated 6 weeks of work. (...)”
Ten aanzien van de railsegmenten gaf de heer [persoon D] in een e-mail van dezelfde datum (productie 78 NVS) aan:
“(…)
The rails which is mounted on the towing ring of the 2410 model is an upscaled version of the rails of the 2409 model.
To scale the rails of the 2409 model to reach the 2410 dimensions should not consume long hours. ln our opinion, an estimated 7 days of work would be involved sufficiently for IMC. (…)”
Ten aanzien van de karretjes (carriages) voor de 2410 heeft [persoon E] van Zicom per email van 3 november 2023 het volgende aangegeven (productie 79 NVS):
“(…)
Further referencing to the same project, and on the same scope of work, we will require approximately 25 man-days to derive a similar concept design drawing for the bottom interfacing carriage between the winch and the ring. (...)”
Dezelfde [persoon E] van Zicom (het bedrijf dat de lier voor de “AR Diamond” in onderhoud heeft) heeft op 29 oktober 2023 geschreven (productie 80):
“(...)
The winch design used on AR Diamond is a simple winch, without any novel design elements
developed. It is an extension of commonly used work winch design in the industry. As compared with, there is no mechanical or friction, slip clutches used on the winch design on AR Diamond.
For the winch design, we will take approximately 20 man-days to work out the concept design drawings for a new set of winches like the ones used for the AR Diamond. The above however excludes production drawings and other works for subsequent production of the winch. (…)”
2.10.
IMC noemt deze door NVS overgelegde verklaringen partijdig en niet onafhankelijk. De deskundigen gaan volgens IMC uit van de reeds door de rechtbank verworpen stellingname dat er sprake zou zijn van een “simpele opschaling”, waardoor hun verklaringen op onjuiste uitgangspunten gebaseerd zijn. Met de vele wijzigingen die op verzoek van NVS zijn doorgevoerd is bovendien in de verklaringen geen rekening gehouden.
2.11.
Op zichzelf heeft de rechtbank begrip voor de stelling van IMC dat het nogal pretentieus is om achteraf in te schatten hoeveel werk een andere partij aan werkzaamheden zou mogen besteden. Men legt immers zelf geen offerte neer en committeert zich niet om daadwerkelijk de uitvoering te verrichten. De rechtbank zal de verklaringen met inachtneming van de terechte bezwaren van IMC in de marge laten meewegen.
2.12.
Tot slot rekent de rechtbank het IMC aan dat zij de rechtbank in haar aktes weinig aanknopingspunten heeft gegeven om tot een redelijk loon te komen. Zo heeft zij bijvoorbeeld zelf geen verklaringen van experts in het geding gebracht. In feite heeft IMC voornamelijk haar standpunten uit de eerdere fase van het geding herhaald en opnieuw aangedrongen op het vaststellen van het volle loon, dit terwijl de rechtbank al had geoordeeld dat daarover geen overeenstemming tussen partijen bestond. IMC heeft zich dus niet gehouden aan het door de rechtbank geformuleerde doel van de aktewisseling. Deze proceshouding laat de rechtbank mede in het nadeel van IMC meewegen.
2.13.
Op basis van de voorafgaande uitgangspunten en overwegingen zal de rechtbank het redelijk loon voor het maken van het conceptontwerp van de 2410 (vordering VII in reconventie) schattenderwijs vaststellen op € 345.000,00. Daarbij verstaat de rechtbank dat NVS, los van de betaling van 345.000, bij de tweede en iedere verdere verkoop van het 2410-model een bedrag van € 25.000,00 aan royalty’s aan IMC betaalt.
2.14.
Over het bedrag van € 345.000,00 zal NVS de wettelijke rente ex art. 6:119 BW moeten betalen vanaf 14 december 2022, zijnde de dag waarop de vordering in reconventie werd ingesteld.
Vordering III in conventie
2.15.
IMC stelt dat zij NVS op 24 oktober 2023 de stukken heeft gestuurd, die zijn genoemd in r.o. 4.51 van het tussenvonnis, zoals volgend uit r.o. 4.54 van het tussenvonnis. Via Zivver zijn deze stukken verzonden (productie 79 IMC) en de ontvangst daarvan is bevestigd door de advocaat van NVS.
IMC heeft daarmee reeds op voorhand voldaan aan de veroordeling die de rechtbank voornemens is uit te spreken. Er is volgens IMC dan ook geen reden meer om deze veroordeling te handhaven (op te nemen) in het dictum in het eindvonnis, in het bijzonder niet op straffe van een dwangsom, aldus IMC.
2.16.
NVS meent dat zij wel belang heeft bij een veroordeling van IMC omdat NVS meent recht en belang te hebben om meer stukken te ontvangen op grond van artikel 6 van de IPS-overeenkomst. Zij noemt daarbij twee specifieke stukken die NVS nog niet heeft ontvangen. Het zijn stukken die wel (onder geheimhouding) naar NAM zijn gestuurd, namelijk:
- 10 september 2019: 3D model propulsion structural arrangement (STEP format); en
- 27 september 2019: skegs construction model (STEP en PDF format).
2.17.
NVS betwist niet dat zij alle stukken die zijn genoemd in r.o. 4.51 (met verwijzing daar naar specifieke producties) van IMC heeft ontvangen. De twee stukken die NVS in haar laatste akte noemt heeft zij eerder niet genoemd en IMC heeft daar niet meer op kunnen reageren. Met het expliciet vorderen van de twee laatste stukken is NVS nu te laat. Nu IMC in zoverre al heeft voldaan heeft NVS geen belang meer bij toewijzing. De vordering III in conventie zal dan ook worden afgewezen.
Vordering II in conventie / licentie
2.18.
IMC stelt dat zij niet veroordeeld kan worden om een licentie aan NVS te verstrekken omdat de patenten 1 en 2 nog niet in Maleisië zijn verleend.
2.19.
In haar antwoordakte geeft NVS aan dat patent 1 op 18 december 2013 is toegekend en dat ten aanzien van patent 2 een wijziging is ingediend. Overigens kan een licentie ook onder voorwaarde worden verleend, aldus NVS.
2.20.
De rechtbank oordeelt als volgt. Subsidiair is gevorderd om te verklaren voor recht dat NVS op grond van de IP Sale Agreement een exclusief recht op de technologie heeft (en dat het NVS vrij staat aan de hand daarvan een boot te laten bouwen en deze aan een derde te (doen) verkopen). Zoals reeds in het tussenvonnis onder 4.38 is overwogen is deze vordering toewijsbaar en daar is anders dan partijen, althans IMC menen/meent niet voor nodig dat de aangevraagde octrooien reeds zijn toegekend.
Buitengerechtelijke kosten (vordering VII in conventie)
2.21.
NVS maakt aanspraak op € 2.124,65 aan buitengerechtelijke kosten. De toewijsbare vorderingen van NVS hebben geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De vraag of buitengerechtelijke kosten toewijsbaar zijn moet daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Aan de hand van die eisen heeft NVS onvoldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die vergoeding door IMC rechtvaardigen. De enkele stelling van NVS dat zij meerdere keren heeft getracht om buitengerechtelijk tot een oplossing te komen door eerst zelf meerdere brieven naar IMC te sturen en vervolgens door haar raadsman nog verschillende brieven te laten sturen is, gelet ook op het verweer van IMC op dit punt, niet voldoende.
Proceskosten; waarheidsplicht
2.22.
Nu IMC zowel in conventie als in reconventie grotendeels in het ongelijk wordt gesteld zou de rechtbank haar op de voet van artikel 237 Rv in de proceskosten moeten veroordelen. De rechtbank ziet echter aanleiding de kosten te compenseren, nu (zoals in het tussenvonnis onder 4.7 is overwogen) veel kosten nodeloos werden aangewend of veroorzaakt door de schending van artikel 21 Rv door NVS.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat NVS (het conceptontwerp van het 2410-model en de (aangevraagde) octrooirechten op) het 2410-model van IMC heeft gekocht op grond van de IPS-overeenkomst;
3.2.
verklaart voor recht dat NVS op grond van de IPS-overeenkomst een exclusieve licentie op de door IMC ontwikkelde technologie ter zake van het 2409-model en het 2410-model heeft, en dat het NVS vrijstaat op grond van die licentie een of meer boten te laten bouwen en deze aan een derde te (doen) verkopen;
3.3.
verbiedt IMC de octrooirechten op het 2409-model en op het 2410-model aan te bieden of te verkopen aan derden;
3.4.
bepaalt dat IMC een dwangsom van € 5.000,00 verbeurt voor iedere dag dat zij het onder 3.3. genoemde verbod overtreedt, met een maximum van € 250.000,00;
3.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 3.3. en 3.4. uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
3.8.
verklaart voor recht dat de IPS-overeenkomst geen overdracht aan NVS omvat van het auteursrecht van IMC ter zake het 2409-model;
3.9.
veroordeelt NVS aan IMC te betalen een bedrag van € 345.000,00 als redelijk loon ter zake van de ontwikkeling en uitwerking van het 2410-model, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 14 december 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
3.10.
verstaat dat NVS bij de tweede en iedere verdere verkoop van het 2410-model, los van de betaling van € 345.000, een bedrag van € 25.000,00 aan royalty’s aan IMC betaalt;
3.11.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 3.9. uitvoerbaar bij voorraad;
3.12.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, mr. W.J.M. Diekman en mr. D.E. Stols en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
32/2502/3605/1977