In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een invorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiser, die zijn woning zonder vergunning aan meerdere personen verhuurde, had een dwangsom van € 8.400,- verbeurd. Het college had eerder een last onder dwangsom opgelegd, die eiser niet had aangevochten. Eiser stelde dat de hoogte van de dwangsom disproportioneel was, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond niet kon slagen. De rechtbank concludeerde dat eiser in strijd had gehandeld met de opgelegde last en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van invordering af te zien. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser de verbeurde dwangsom volledig moet betalen en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.