ECLI:NL:RBROT:2024:9411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
683117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 26 augustus 2024, wordt een verzoek behandeld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de procedure op 26 augustus 2024 met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, de zus van [minderjarige] en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige], die sinds december 2022 bij haar zus woont. De kinderrechter heeft eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 6 september 2024.

De GI verzoekt nu om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de zus. De kinderrechter oordeelt dat de huidige situatie goed werkt voor [minderjarige] en dat er vooruitgang is in de samenwerking tussen de moeder en de GI. De moeder is onder behandeling bij Fivoor en er is ambulante hulpverlening vanuit ASVZ ingezet. De kinderrechter concludeert dat de moeder nog niet voldoende stabiel is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, maar dat er mogelijkheden zijn voor terugplaatsing in de toekomst.

De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 6 september 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 6 december 2024. De beslissing op het verzoek voor het overige wordt aangehouden tot een zitting op 28 november 2024. De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor deze zitting te rapporteren over de stand van zaken. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
Zaaknummer: C/10/683117 / JE RK 24-1628
Datum uitspraak: 26 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam 2],
hierna te noemen: de zus, wonende te [plaatsnaam].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen op 11 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de zus;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 3] en [naam 4].

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij haar zus.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 31 augustus 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 6 september 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 maart 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 6 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de zus, voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht het - onder verwijzing naar het verzoekschrift - nader toe. [minderjarige] woont al een enige tijd bij haar zus. Sinds het verblijf van [minderjarige] bij de zus wordt gewerkt aan contactherstel met de moeder van [minderjarige]. De afgelopen periode heeft de familie laten zien dat zij op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken. De huidige constructie lijkt goed te werken voor alle partijen. De moeder is onder behandeling bij Fivoor. Zij heeft periodes waarin het goed gaat en periodes waarin het minder goed gaat. Het lukt de moeder echter steeds beter om aan de bel te trekken als het minder goed gaat, waardoor de hulpverlening hierop kan inspelen. Elke zes weken vindt er daarnaast een evaluatiemoment plaats met alle partijen. De moeder heeft de wens dat [minderjarige] weer thuis komt wonen. Er is ambulante hulpverlening ingezet vanuit ASVZ om uit te zoeken of dit een mogelijkheid is en zo ja, wat daarvoor nodig is. Hierover zal de komende periode meer duidelijkheid moeten komen. Daarnaast is het van belang dat er hulpverlening wordt ingezet om de zus sterker te maken in haar rol als verzorger van [minderjarige], met name als het gaat om het stellen van grenzen richting de moeder.
4.2.
De moeder maakt ter zitting kenbaar dat het beter met haar gaat. Zij is onder behandeling bij Fivoor en de hulpverlening vanuit ASVZ is ook opgestart. De moeder ziet graag dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet wordt verlengd en dat [minderjarige] zo snel mogelijk weer bij haar komt wonen.
4.3.
De zus maakt ter zitting kenbaar dat het goed gaat met [minderjarige]. De zus ziet veel vooruitgang bij de moeder. De omgangsmomenten verlopen goed en de moeder kan [minderjarige] alles geven wat zij nodig heeft. [minderjarige] mist haar moeder heel erg en vraagt regelmatig waarom zij niet terug mag naar de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
[minderjarige] woont sinds december 2022 bij haar zus. Hier ontwikkelt [minderjarige] zich goed. Ook gaat het goed op school met [minderjarige]. Het (opvoed)systeem dat de GI met [minderjarige], de zus en de moeder, heeft opgebouwd lijkt goed te werken. De omgangsmomenten met de moeder verlopen positief en de moeder is in behandeling bij Fivoor. Zij kent nog steeds periodes waarin het minder goed gaat, maar geeft dit op tijd aan bij de hulpverlening. Daarnaast is er sinds kort ambulante hulpverlening vanuit ASVZ ingezet om meer zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder en om haar te ondersteunen waar nodig. De komende periode moet duidelijk worden of terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder (op termijn) mogelijk is. Als terugplaatsing mogelijk blijkt te zijn, is het van belang dat dit zorgvuldig en gestructureerd gebeurt.
5.3.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De moeder is nog onvoldoende stabiel om de opvoeding en verzorging van [minderjarige] weer op zich te nemen en een eventuele terugplaatsing van [minderjarige] moet, zoals eerder overwogen, zorgvuldig en gestructureerd plaatsvinden. De kinderrechter ziet wel aanleiding om het verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor kortere duur toe te wijzen dan is verzocht en de behandeling van dat verzoek voor het overige aan te houden. De kinderrechter constateert allereerst dat de toetsing van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, BW, ontbreekt. Het is niet in het belang van [minderjarige] om daaraan het gevolg te verbinden dat het verzoek wordt afgewezen, maar een verlenging voor een langere termijn dan drie maanden vindt de kinderrechter ook niet passend. Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheid tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en kan daarover in de komende maanden hopelijk duidelijkheid worden verkregen, mede aan de hand van inzet van ASVZ.
5.5.
De kinderrechter verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot
6 december 2024 en houdt de beslissing op het verzoek voor het overige aan tot de zitting van 28 november 2024 om 09.30 uur. De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor deze zittingsdatum te rapporteren (met afschrift aan de belanghebbenden) over de dan huidige stand van zaken en of het verzoek voor het overig verzochte al dan niet wordt gehandhaafd. Daarbij dient ook een toetsingsrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:256j, derde lid, BW te worden verstrekt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 6 september 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de zus, tot 6 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan en roept de GI, de moeder en de zus op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Rotterdam,
locatie Rotterdam, in het gerechtsgebouw aan
Wilhelminaplein 100/ 125 te Rotterdam, op 28 november 2024 te 09:30 uur, teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
6.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.L. Pöll, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de moeder en de zus;
6.7.
gelast dat de vader tegen voornoemde zitting als informant wordt opgeroepen;
6.8.
Verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder en de zus) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2024 door mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A.L. Bottse als griffier, en op schrift gesteld op
2 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.