ECLI:NL:RBROT:2024:9401

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/10/659203 / FA RK 23-4214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning minderjarige en regeling van ouderlijk gezag en zorgregeling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 juni 2024, is vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige toegewezen aan de man, die de verwekker is van het kind. De vrouw, de moeder van de minderjarige, heeft het verzoek van de man niet weersproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is en dat er geen noodzaak is voor DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de man erop gewezen dat hij, na de uitspraak in kracht van gewijsde, naar de ambtenaar van de burgerlijke stand moet gaan om de akte van erkenning op te maken. Daarnaast is er een verzoek gedaan om gezamenlijk ouderlijk gezag en een zorgregeling vast te stellen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om een informatie- en consultatieregeling. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid geboden om deel te nemen aan een hulpverleningstraject voor omgangsbegeleiding, waarbij ook aandacht is voor de statusvoorlichting aan de minderjarige. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden voor negen maanden in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject. Tevens is een onderhoudsbijdrage van € 100,- per maand vastgesteld, die de man aan de vrouw moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J. Veldthuis, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/659203 / FA RK 23-4214
Beschikking van 28 juni 2024 over vervangende toestemming voor erkenning, het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (omgangsregeling), de informatie- en consultatieregeling en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. W. Suttorp te Rotterdam.
In deze zaak is belanghebbend:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A.F.M. den Hollander te Rotterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
mr. M. Helmink, advocaat te Rotterdam, hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 08 juni 2023;
  • de beschikking van deze rechtbank van 17 juli 2023, waarbij mr. N. Helmink is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
  • het verslag van de bijzondere curator van 24 augustus 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw van 8 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 mei 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw;
  • de bijzondere curator;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
De rechtbank heeft partijen na afloop van de zitting in de gelegenheid gesteld om de erkenning van de minderjarige door de man in onderling overleg te regelen. De rechtbank heeft nadien geen bericht meer van partijen ontvangen en gaat er dan ook vanuit dat zij daarin niet geslaagd zijn.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op [geboortedatum 1] 2015 is in Rotterdam uit de vrouw geboren: [minderjarige] , hierna te noemen de minderjarige.
2.3.
De minderjarige is niet erkend.

3.De beoordeling

3.1.
Vervangende toestemming
3.1.1.
Het verzoek strekt tot het aan de man verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige.
3.1.2.
De vrouw weerspreekt het verzoek van de man niet.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarige. De rechtbank moet daarbij de belangen van de minderjarige, de man en de vrouw wegen. De vrouw heeft met name belang bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met de minderjarige. De man heeft belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hem en de minderjarige. De belangen van de minderjarige kunnen zowel zijn gelegen in een ongestoorde verhouding met de vrouw als in het ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de man. Die afweging mag niet leiden tot schade aan de belangen van de minderjarige of de vrouw. Van schade aan de belangen van de minderjarige is sprake als ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige een reëel risico ontstaat dat de minderjarige wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
3.1.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man de verwekker van de minderjarige is. Een DNA-onderzoek vindt de rechtbank in dit geval dan ook niet nodig.
3.1.5.
De rechtbank wijst het verzoek over de erkenning toe, omdat de vrouw zich hiertegen niet verzet.
3.1.6.
Het verzoek van de man de beslissing over de vervangende toestemming voor erkenning uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal worden afgewezen, omdat de persoon aan wie de vervangende toestemming tot erkenning is verleend, pas kan erkennen op het moment dat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.1.7.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank de man erop dat hij zelf met deze beschikking – nadat deze in kracht van gewijsde is gegaan – naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente, waar de minderjarige is geboren, dient te gaan om de akte van erkenning te laten opmaken.
3.1.8.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
3.2.
Ouderlijk gezag, omgangs- of zorgregeling en informatieregeling
3.2.1.
De man verzoekt om tezamen met de vrouw te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige en om de vaststelling van een zorg- of omgangsregeling, in die zin dat de minderjarige van vrijdagmiddag uit school tot zondag om 18.00 uur bij de man verblijft, waarbij hij de minderjarige ophaalt en terugbrengt.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, waarin zij de gewichtige aangelegenheden deelt met de man.
3.2.3.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding. De rechtbank zal hen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit hulpverleningstraject, zoals is genoemd in het proces-verbaal dat partijen hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal ook deze beschikking versturen naar het routeringspunt.
3.2.4.
Daarbij is het volgende aandachtspunt van belang. Zoals ter zitting is besproken zal nog afstammings- en statusvoorlichting moet plaatsvinden, omdat de minderjarige de man niet (meer) kent. Zij hebben elkaar voor het laatst gezien toen de minderjarige een aantal maanden oud was. Het is aan de vrouw om de minderjarige hierover passend en leeftijdsadequaat te informeren. De rechtbank meent dat ondersteuning vanuit de hulpverlening hierin geboden zou kunnen zijn. De vrouw kan zich hiervoor wenden tot het wijkteam en de rechtbank gaat er ook graag vanuit dat binnen het hulpverleningstraject ouderschapsbegeleiding hiervoor ook (aanvullende) hulp en ondersteuning wordt aangeboden.
3.2.5.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, het eindverslag over het verloop van het hulpverleningstraject in te dienen op de hierna vermelde manier.
3.2.6.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak (in eerste instantie) in afwachting van de resultaten van dit hulpverleningstraject pro forma aanhouden voor de duur van negen maanden.
3.2.7.
Als het hulpverleningstraject is beëindigd, zal de hulpverleningsinstantie het eindverslag versturen naar het routeringspunt. Het routeringspunt zal zorgen voor verzending van dit eindverslag aan de rechtbank. De rechtbank zal, als het hulpverleningstraject is geslaagd, partijen en hun advocaten in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het eindverslag. Na ontvangst van de reactie van (de advocaten van) partijen geeft de rechtbank, zonder verdere mondelinge behandeling, een eindbeschikking.
3.2.8.
Als het hulpverleningstraject voortijdig is beëindigd of de doelen niet (geheel) zijn behaald, zal het routeringspunt het eindverslag ook sturen aan de raad. De raad zal aan de hand van het eindverslag van de hulpverleningsinstantie bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. De raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van het eindverslag de rechtbank te informeren of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht.
3.2.9.
Een raadsonderzoek blijft achterwege als de rechter meent voldoende ingelicht te zijn om een eindbeschikking te geven. De rechtbank zal de raad hierover berichten binnen uiterlijk een week nadat de raad de rechtbank heeft geïnformeerd over de noodzakelijkheid van een raadsonderzoek. De rechtbank bericht de raad slechts als zij geen raadsonderzoek nodig acht.
3.2.10.
Als de rechtbank met de raad een onderzoek noodzakelijk acht, geldt deze beschikking als een voorwaardelijke opdracht aan de raad om onderzoek te verrichten, als het hulpverleningstraject (deels) niet is geslaagd. De raad wordt verzocht dit onderzoek te verrichten en daarvan bij de rechtbank, uiterlijk binnen vier maanden, een raadsrapport in te dienen. In dat geval volgt dus een verdere aanhouding van de zaak.
3.2.11.
Gelet op het vorenstaande wordt de raad voorwaardelijk verzocht om, als het eindverslag van de hulpverleningsinstantie daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
Verzoek van de juridische ouder om met het gezag belast te worden
  • Zijn er feiten en/of omstandigheden die – bij toewijzing van het gezag aan de juridische ouder – gegronde vrees voor het klem en verloren raken of voor schending van de belangen van de minderjarige zouden opleveren?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
Verzoek tot vaststellen van de zorgregeling of omgangsregeling
  • Welke zorgregeling /omgangsregeling komt het meest tegemoet aan het belang/de belangen van de minderjarige?
  • Hoe moet de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
3.2.12.
Na ontvangst van het raadsrapport zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren en zich uit te laten of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
3.2.13.
Gelet op de omstandigheid dat al jaren geen contact meer is tussen de minderjarige en de man en hij de man dus niet (meer) kent, acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarige om op dit moment – nog voordat het hulpverleningstraject is gestart – een voorlopige omgangsregeling te bepalen.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 100,- per maand vast te stellen.
3.3.2.
De man stemt in met het verzoek van de vrouw.
3.3.3.
De rechtbank beslist volgens het verzoek beslissen, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Zij zal, zoals ter zitting besproken, bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking als kinderbijdrage € 100,- per maand zal voldoen.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Omdat ten aanzien van het gezag, de omgangs- dan wel zorgregeling en de informatieregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent [naam man] , geboren op [geboortedatum 2] 1990, [geboorteplaats] vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats] ;
4.2.
draagt de man op de rechtbank schriftelijk te berichten zodra de erkenning tot stand is gekomen, waarbij de akte van erkenning aan de rechtbank wordt meegezonden;
4.3.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing over de erkenning – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van heden als beëindigd;
4.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomstige termijnen, steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 100,- per maand;
4.5.
stelt vast dat partijen, te weten:
[naam man] ,
wonende te [postcode 1] [woonplaats 1] , [adres 1] ,
en
[naam vrouw] ,
wonende te [postcode 2] [woonplaats 2] , [adres 2] ;
bij proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding en dat het routeringspunt zorgt voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
4.6.
bepaalt dat partijen met behulp van dit hulpverleningstraject zullen bewerkstelligen dat de omgang tussen de man en de minderjarige wordt hersteld en dat zij afspraken zullen maken aan de hand waarvan de minderjarige onbelast omgang kan hebben met beide partijen;
4.7.
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond
t.a.v. het routeringspunt
Dynamostraat 16, 3083 AK Rotterdam
e-mailadres: zorgbemiddeling@jbrr.nl;
4.8.
bepaalt dat het routeringspunt vóór na te melden pro-formadatum het eindverslag van de hulpverleningsinstantie aan de rechtbank verzendt en daarvan gelijktijdig een kopie aan de raad voor de kinderbescherming verzendt, als het hulpverleningstraject niet of deels is geslaagd;
4.9.
beveelt de griffier na ontvangst van het eindverslag een kopie daarvan aan beide partijen en hun advocaten te versturen;
4.10.
verzoekt partijen, na ontvangst van het eindverslag van een geslaagd hulpverleningstraject, binnen een termijn van twee weken schriftelijk hierop te reageren;
4.11.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming bij een geheel of gedeeltelijk niet geslaagd hulpverleningstraject:
- te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen;
- de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren; en
- als dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel; en
- daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen,
met dien verstande dat de rechtbank kan beslissen, mits voldoende ingelicht, om zonder hiervoor genoemd raadsonderzoek een eindbeschikking te geven;
4.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar tot zover bij voorraad, behalve ten aanzien van de vervangende toestemming voor erkenning;
4.13.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, zorgregeling of omgangsregeling en de informatieregeling aan tot
1 februari 2025 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. Veldthuis, griffier, op 28 juni 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.