ECLI:NL:RBROT:2024:9373

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
10/180436-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij onherstelbaar vormverzuim en veroordeling voor bezit van vuurwapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 mei 2024 in Rotterdam twee vuurwapens en negen kogelpatronen in zijn bezit had. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de doorzoeking van de auto van de verdachte onrechtmatig was. Ondanks dit vormverzuim heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van de vervolging en berechting van strafbare feiten zwaarder wegen dan het nadeel dat de verdachte door het vormverzuim heeft geleden. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling.

De verdediging had aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken moest worden vanwege het vormverzuim, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de opsporingsambtenaren bevoegd waren om de auto te doorzoeken, maar dat het enkele feit dat de verdachte eerder slachtoffer was van een schietincident niet voldoende was om een gerechtvaardigd vermoeden te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van de wapens en heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder dit jaar was beschoten in een familieruzie. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn psychosociale omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/180436-24
Datum uitspraak: 19 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] [postcode 1] [woonplaats] ,
thans verblijvende op het adres
[verblijfadres] , [postcode 2] [verblijfplaats] ,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 54 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich meldt bij de reclassering, meewerkt aan ambulante behandeling, meewerkt aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zich houdt aan het locatiegebod met elektronische monitoring voor de maximale duur van vier maanden en een dagbesteding heeft;
  • met opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Verweer op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting, in die zin dat het aantreffen van de wapens niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Het in het voorbereidend onderzoek ingezette dwangmiddel, te weten de doorzoeking van de auto waarin de verdachte is aangetroffen, is onrechtmatig geweest. Er was geen redelijk vermoeden van schuld dat de verdachte zich aan enig strafbaar feit schuldig had gemaakt. Het feit dat de verdachte slachtoffer is geweest van een schietpartij kan onmogelijk de grondslag vormen voor de uitgevoerde controle. De verdachte is door de handelswijze van de Koninklijke Marechaussee in zijn belangen en zijn recht op privéleven geschaad.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de Wet Wapens en Munitie zijn opsporingsambtenaren bevoegd een voertuig te onderzoeken als daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt of een gepleegde overtreding of een aanwijzing dat een strafbaar feit of overtreding zal worden gepleegd. Het gaat er daarbij dus om dat de daartoe bevoegde ambtenaren beschikken over gegevens of aanwijzingen, die het vermoeden kunnen rechtvaardigen dat op een bepaalde plaats wapentuig aanwezig is. In dit geval is in het proces-verbaal gerelateerd dat de aanleiding voor de doorzoeking van de auto van de verdachte is gelegen in het feit dat hij enige tijd daarvoor slachtoffer is geweest bij een schietincident. De rechtbank acht dit enkele gegeven onvoldoende om tot het gerechtvaardigd vermoeden te komen dat in de auto wapentuig aanwezig was. Hierdoor is sprake van een onrechtmatige doorzoeking in de auto van de verdachte en dat is een onherstelbaar vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a van het wetboek van Strafvordering (Sv). De vraag is vervolgens welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling daarvan moet rekening worden gehouden met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het vormverzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De rechtbank acht in deze de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten zoals het voorhanden hebben van wapens – zwaarder wegen dan het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering dat in deze een vormverzuim is begaan. Het verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting, wordt daarom verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 mei 2024 te Rotterdam,
twee wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de
vorm van revolvers van het merk Olympic, type 38, kaliber .22,
en
(voor die vuurwapens geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de
Categorie III, te weten 9 kogelpatronen, kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 31 mei 2024 wapens in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee geladen revolvers met in totaal negen kogelpatronen, voorhanden gehad. Deze wapens lagen in een tas in zijn auto onder de bijrijdersstoel. De verdachte heeft verklaard dat hij deze wapens al een week in zijn bezit had en altijd bij zich droeg, omdat hij zich bedreigd voelde door familieleden met wie hij ruzie heeft en die hem eerder dit jaar hebben beschoten. Hoewel de wapens volgens de verdachte slechts bedoeld waren om de betreffende familieleden af te schrikken, is het een feit van algemene bekendheid dat het ongecontroleerde bezit van wapens regelmatig leidt tot het daadwerkelijk gebruik ervan, met als gevolg het ontstaan van ernstige geweldsdelicten en het toebrengen van potentieel dodelijk letsel. De verdachte is hier zelf slachtoffer van geweest. Dit soort feiten brengt in de samenleving gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. De rechtbank acht het handelen van de verdachte volstrekt ontoelaatbaar en rekent hem dit zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 augustus 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is eerder dit jaar beschoten vanwege een langslepende familieruzie. De relatie met zijn familie is delictgerelateerd. Mogelijk speelde ook zijn psychosociaal functioneren een rol bij het maken van zijn keuze om tot het delict te komen. De kans op recidive wordt gemiddeld ingeschat. Positief is dat de verdachte een opleiding volgt en een bijbaantje heeft. Op het gebied van handelingsvaardigheden worden meerdere indicaties gezien voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Zo komt de verdachte wat kinderlijker over dan zijn kalenderleeftijd, lijkt hij de gevolgen van zijn handelen niet volledig te overzien en lijkt hij enigszins impulsief. Wat betreft de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden worden ook een aantal indicaties gezien voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Hij staat enigszins open voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Ook is continuering van de schoolgang van belang. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en een eventueel toezicht te laten uitvoeren door de volwassenenreclassering, omdat de verdachte daar al een goed lopend traject heeft.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatiegebod (met elektronische monitoring) en dagbesteding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportage, het gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen met de voorwaarden overeenkomstig het advies van de reclassering. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 100 (honderd) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
54 (vierenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de Reclassering Nederland, gevestigd te Rotterdam te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen dag(en) en tijdstip(pen) aanwezig zal zijn op zijn (verblijf)adres: [verblijfadres] , [postcode 2] [verblijfplaats] , waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde voor de maximale duur van vier maanden;
- zich gedurende de proeftijd zal inspannen voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. K.T.F. Chocolaad-de Bos en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2024.
De jongste rechte is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 mei 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
twee wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de
vorm van revolvers van het merk Olympic, type 38, kaliber .22,
en/of
(voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de
Categorie III, te weten 9 kogelpatronen, kaliber .22,
voorhanden heeft gehad.