Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoeker die een gedwongen schuldregeling wilde aanvragen. De verzoeker had op 4 juni 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet, waarbij hij een aantal schuldeisers, waaronder ANWB en Esso, een schuldregeling had aangeboden. De rechtbank oordeelde dat het voorstel van de verzoeker niet het uiterste was waartoe hij in staat moest worden geacht. De rechtbank stelde vast dat het aanbod, dat gebaseerd was op een saneringskrediet en de huidige inkomsten uit een PW-uitkering, onvoldoende aannemelijk maakte dat de verzoeker niet in staat was om minimaal 36 uur per week te werken.
Tijdens de zitting op 4 september 2024 waren de schuldeisers, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de vorderingen van ANWB en Esso een klein percentage van de totale schuldenlast vormden en dat hun belangen zwaarder wogen dan die van de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat zijn afloscapaciteit blijvend en het maximaal haalbare was. Daarom werd het verzoek om ANWB en Esso te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.