ECLI:NL:RBROT:2024:9346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/10/677471 / FA RK 24-2925
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugverhuizing van minderjarige en nakoming zorgregeling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 10 september 2024, wordt een verzoek behandeld van de man, hierna aangeduid als de verzoeker, om de vrouw, hierna aangeduid als de verweerder, te veroordelen tot terugverhuizing met de minderjarige naar [plaatsnaam 1]. De zaak betreft de regeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige, die geboren is op [geboortedatum] 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw zonder toestemming van de man met de minderjarige is verhuisd naar [plaatsnaam 2], wat heeft geleid tot een gebrek aan contact tussen de man en de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat de verhuizing van de vrouw in strijd is met de verplichting om het contact tussen de minderjarige en de man te bevorderen. De rechtbank legt de vrouw een gebod op om uiterlijk 9 oktober 2024 terug te verhuizen naar [plaatsnaam 1] of een locatie binnen 30 autominuten van de man. Tevens wordt een dwangsom van € 1.000,- per dag opgelegd voor het geval de vrouw zich niet aan dit gebod houdt, met een maximum van € 25.000,-. Daarnaast wordt de vrouw verplicht om de voorlopige zorgregeling, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 8 september 2023, na te komen. De rechtbank heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, waarbij de behandeling van deze zaak wordt aangehouden in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/677471 / FA RK 24-2925
Beschikking van 10 september 2024 over de regeling van de terugverhuizing / nakoming van de zorg- en opvoedingstaken / de hoofdverblijfplaats van de minderjarige / de informatie- en consultatieregeling
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam 2] ,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 16 april 2024;
  • de aanvullende verzoeken van de man, ingekomen op respectievelijk 30 juli 2024 en 9 augustus 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek ingekomen op 8 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024
.Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door mr. M.C. Dors.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
2.2.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.3.
Bij kort geding vonnis van 13 april 2023 is het volgende beslist:
  • een voorlopige zorgregeling waarbij de minderjarige wekelijks op maandag 10.00 uur tot 12.00 uur en op donderdag 13.00 tot 15.00 uur bij de man is. Dit contact vindt plaats in Monkey Town, waarbij de vrouw op de achtergrond aanwezig is;
  • een verwijzing naar mediation,
2.4.
De mediation is geëindigd, er is geen overeenstemming bereikt.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2023 (zaaksnummer: 656760 FA RK 23-3082) is, voor zover van belang, het ouderlijk gezag over de minderjarige gewijzigd, in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarige vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen en zijn partijen door verwezen naar het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding.
Daarnaast heeft de rechtbank de onderlinge regeling die partijen over
de voorlopige zorgregelinghebben getroffen opgenomen, in afwachting van het hulpverleningstraject en eventueel nadere afspraken die partijen tijdens dit traject maken, te weten:
- Iedere maandag en donderdag heeft de minderjarige contact met de man van
10
uur tot 12.00 uur. De contacten vinden plaats dan wel in Monkeytown of bij een kinderboerderij. De minderjarige wordt gebracht door een familielid van de vrouw. Na overdracht draagt de man de volledige verantwoordelijkheid voor de minderjarige tijdens het contactmoment en is het familielid op de achtergrond aanwezig.

3.De beoordeling

3.1.
Inleiding
3.1.1.
Bij beschikking van 8 september 2023 zijn partijen doorverwezen naar het hulpverleningstraject voor omgangsbegeleiding. Dit traject heeft geen doorgang gevonden omdat na de doorverwijzing naar dit traject iets fout is gegaan en dit traject enorm is vertraagd. Inmiddels is de vrouw met de minderjarige verhuisd naar [plaatsnaam 2] (Limburg) waardoor het hulpverleningstraject in de regio Rotterdam is stopgezet. De omgang tussen de man en de minderjarige verliep moeizaam en sinds november 2023 heeft de man de minderjarige helemaal niet meer heeft gezien. De rechtbank acht het ontbreken van enig contact tussen de man en de minderjarige niet in het belang van de minderjarige en heeft partijen in de gelegenheid gesteld na de mondelinge behandeling (opnieuw) onderling afspraken te maken. Partijen is hiervoor een termijn van twee weken gegeven. De rechtbank heeft geen enkel bericht van partijen ontvangen. De rechtbank zal dan ook inhoudelijk op de verzoeken beslissen.
3.2.
Terugverhuizing
3.2.1.
Een ouder heeft de verplichting om omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Indien een ouder zich niet aan deze verplichting houdt is de rechter op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om met het kind te verhuizen, dan wel een bevel aan deze ouder om met het kind terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn.
3.2.2.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen om terstond na betekening van de in deze te geven beschikking, met de minderjarige terug te verhuizen naar [plaatsnaam 1] , althans naar een locatie met een straal van maximaal 30 autominuten vanaf de woning van de man,
zulks op uitvoerbaarheid van inschakeling van de sterke arm, althans zulks op straffe
van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat belanghebbende na betekening in gebreke blijft aan de uitspraak te voldoen.
3.2.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.4.
De rechtbank zal de vrouw gebieden terug te verhuizen naar [plaatsnaam 1] , althans naar een locatie met een straal van maximaal 30 autominuten vanaf de woning van de man. De rechtbank legt hierna uit waarom.
3.2.5.
Vaststaat dat de vrouw de man vooraf niet heeft geïnformeerd over en dus ook niet om toestemming heeft gevraagd voor haar verhuizing met de minderjarige naar [plaatsnaam 2] . De man is hiervan eerst op 11 juli 2024 op de hoogte gesteld door jeugdbescherming in het kader van de verwijzing van het Uniform HulpAanbod. De stelling van de vrouw dat de man sinds november 2023 al wist dat zij was verhuisd omdat post van haar ziektekostenverzekering nog op het adres van de man kwam, is door de man betwist en door de vrouw niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Ook overigens staat vast dat de vrouw de man nooit rechtstreeks heeft geïnformeerd over de verhuizing naar [plaatsnaam 2] .
3.2.6.
De rechtbank stelt vast dat partijen op dit moment nog steeds niet in staat zijn om op ouderniveau met elkaar te communiceren en afspraken te maken over de zorg voor de minderjarige. De verstandhouding tussen partijen is door het geheime vertrek van de vrouw naar [plaatsnaam 2] alleen maar verslechterd. De vrouw heeft gelet op het door de man overgelegde logboek bewust de man op een dwaalspoor gezet door steeds valse redenen op (te laten) geven voor het niet door kunnen gaan van de omgangsafspraken tussen de man en de minderjarige. Daardoor heeft de man de minderjarige al bijna 9 maanden niet meer gezien. Een grote afstand tussen woonplaatsen van ouders is in zijn algemeenheid een logistieke complicatie bij het uitvoeren van een zorgregeling maar de rechtbank oordeelt dat dit bij deze partijen een niet te nemen hobbel is gebleken, mogelijk mede vanwege de financiële situatie van beide partijen die van een minimuminkomen moeten leven. Hierdoor heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat het contact tussen de man en de minderjarige gewaarborgd zal zijn als de vrouw met de minderjarige in [plaatsnaam 2] blijft wonen. Ook is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de minderjarige de nieuwe partner van de vrouw papa noemt. Al deze gegevens bij elkaar brengt de rechtbank tot het oordeel dat de huidige geografische situatie van partijen ertoe zal leiden dat er geen contact meer zal zijn tussen de man en de minderjarige en dat de man letterlijk uit het leven van de minderjarige zal verdwijnen. Dit zou niet in het belang zijn van de minderjarige. Het is de vrouw die als verzorgende ouder een wettelijke verplichting heeft om het contact tussen de man en de minderjarige te bevorderen. De verhuizing naar [plaatsnaam 2] is in de context van partijen hiermee in strijd en de rechtbank is dan ook van oordeel dat een gebod aan de vrouw om uiterlijk 9 oktober 2024 na deze beschikking, mits de beschikking is betekend, met de minderjarige terug te verhuizen een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken.
3.2.7.
Het feit dat de vrouw inmiddels in verwachting is van een kind van haar huidige partner maakt dit oordeel niet anders. Ook neemt de rechtbank mee in haar oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht om met de minderjarige (opnieuw) onderdak te vinden in [plaatsnaam 1] , althans in een locatie met een straal van maximaal 30 autominuten vanaf de woning van de man. Dit kan lastig zijn voor de vrouw maar zeker met familie en een netwerk in de regio, is niet gebleken dat dit niet mogelijk is.
3.2.8.
Omdat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij niet van plan is met de minderjarige terug te verhuizen, ziet de rechtbank een noodzaak om een dwangsom op te leggen.
3.2.9.
De rechtbank acht een dwangsom van € 1000,- per dag passend voor iedere dag waarbij de dat de vrouw indien de vrouw zich niet houdt aan het gebod terug te verhuizen binnen vier weken passend en bepaalt het maximum aan te verbeuren bedrag op € 25.000,-.
3.3.
Nakoming zorgregeling
3.3.1.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen tot strikte nakoming/uitvoering van de in de beschikking van 8 september 2023 opgenomen zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarige, en verder te bepalen dat de man ieder omgangsmoment bindend zal mogen
bepalen of dit moment zal plaatsvinden in Monkeytown dan wel bij een door hem te bepalen
kinderboerderij, al het voorgaande op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat de vrouw na betekening van de beschikking in gebreke blijft.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Het uitgangspunt is dat een rechterlijke uitspraak over – in dit geval – de voorlopige zorgregeling moet worden nagekomen. Hierop zijn twee uitzonderingen. De eerste uitzondering is wanneer na de uitspraak de omstandigheden zo zijn gewijzigd, dat volledige nakoming van die uitspraak in strijd is met de belangen van de minderjarige. De tweede uitzondering is wanneer bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.4.
Op dit moment is er, ondanks de vastgelegde voorlopige zorgregeling, al maanden geen omgang tussen de man en de minderjarige. In aanmerking nemend de beslissing van de rechtbank dat de vrouw moet terugverhuizen naar -kort gezegd- de regio [plaatsnaam 1] , dient de vrouw de voorlopige zorgregeling na te komen, omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van de uitzonderingen zoals genoemd in rechtsoverweging 3.3.3.
Gelet op het voorgaande dient de zorgregeling zoals deze is opgenomen in de beschikking van 8 september 2023, uiterlijk 9 oktober 2024, te worden hervat.
3.3.5.
Omdat er tijdens de uitvoering regelmatig discussie was over waar de man de minderjarige elkaar konden ontmoeten is het verzoek van de man om tevens te bepalen dat hij de plek van het komende contactmoment kan bepalen, redelijk en in het belang van de minderjarige. De rechtbank zal ook dit verzoek daarom toewijzen.
3.3.6.
Omdat de man de minderjarige al sinds november 2023 niet meer heeft gezien en de vrouw ook voor haar verhuizing naar [plaatsnaam 2] de zorgregeling niet altijd nakwam, ziet de rechtbank reden om ook hier het verzoek een dwangsom op te leggen, toe te wijzen. De rechtbank acht een dwangsom van € 500,- per keer dat de vrouw zich niet houdt aan de voorlopige zorgregeling passend en bepaalt het maximum aan te verbeuren bedrag op € 10.000,-.
3.4.
Informatie- en consultatieregeling en nakomen medische verplichtingen
3.4.1.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen tot strikte nakoming/ uitvoering van haar informatie- en consultatieplicht jegens de man, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat de vrouw in gebreke blijft.
Daarnaast verzoekt de man de vrouw te veroordelen dat zij alle medische verplichtingen
ten aanzien van de minderjarige, alsmede alle oproepen van het consultatiebureau ten
aanzien van de minderjarige, strikt en nauwgezet na komt /uit te voeren, al het
voorgaande op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat de vrouw in gebreke blijft.
3.4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Omdat de man gezamenlijk met de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag, zijn partijen in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening verplicht elkaar te informeren en consulteren. Verder kan de man als ouder belast met het gezag rechtstreeks informatie bij school, artsen en andere instanties inwinnen. Het verzoek van de man tot vaststelling van een informatie- en consultatieregeling wordt daarom afgewezen.
3.4.4.
Wel acht de rechtbank het van belang van de minderjarige te bepalen dat de vrouw gehouden is alle medische verplichtingen ten aanzien van de minderjarige, alsmede alle oproepen van het consultatiebureau ten aanzien van de minderjarige, strikt en nauwgezet na komt dan wel uit te voeren. De rechtbank ziet vooralsnog geen gronden om hiervoor een dwangsom op te leggen.
3.5.
Hoofdverblijfplaats
3.5.1.
Zowel de man als de vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem/haar zal zijn.
3.5.2.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.5.3.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende ingelicht om een beslissing te nemen over het verzoek van de man en de vrouw met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Het verzoek van de man lijkt aanvankelijk ingegeven te zijn door de verhuizing van de vrouw naar [plaatsnaam 2] . De man heeft echter tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het feit dat hij al maanden geen contact heeft met de vrouw in combinatie met de heimelijke verhuizing van de vrouw met de minderjarige, bij hem de vraag oproept of de hoofdverblijfplaats van de minderjarige niet beter bij hem kan zijn. De rechtbank vindt alles wat er tussen partijen zich de afgelopen jaren heeft afgespeeld en het effect wat dat moet hebben gehad op de nog zo jonge minderjarige zeer zorgelijk. De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is dat er met betrekking tot de hoofdverblijf eerst wordt gekeken naar wat in het belang van de minderjarige is. De rechtbank zal de raad dan ook verzoeken hier onderzoek naar te doen en de rechtbank te adviseren ter beantwoording van de volgende vragen:
3.5.4. -
wat betekent het hoofdverblijf bij de vrouw dan wel de man voor de minderjarige?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
3.5.5.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden in afwachting van de uitkomsten van voornoemd raadsonderzoek.
3.6.
Procedure C/10/656760 / FA RK 23-3082
Daarnaast is bij deze rechtbank aanhangig de procedure bekend onder: C/10/656760 / FA RK 23-3082. In deze procedure zijn partijen verwezen naar het Uniform HulpAanbod met betrekking tot de communicatie en de definitieve zorgregeling. Het is aan de behandelend rechter in die zaak te beslissen welke consequenties de ontwikkelingen in de afgelopen periode met betrekking tot de minderjarige en partijen hebben voor deze zaak en wat voor beslissing(en) daaruit volgen. De rechtbank zal het behandelend koppel in die zaak informeren over deze beslissing.
3.7.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan, de beslissingen over het terugverhuisgebod, de voorlopige zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dat betekent dat deze beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen (één of meerdere van) die beslissingen.
3.8.
Proceskosten
Omdat ten aanzien van het hoofdverblijf nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt de vrouw om uiterlijk 9 oktober 2024, mits de beschikking is betekend, samen met de minderjarige [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaatsnaam 1] , althans naar een locatie met een straal van maximaal 30 autominuten vanaf de woning van de man;
4.2.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1000,- per dag indien de vrouw zich niet houdt aan het gebod terug te verhuizen zoals verwoord in 4.1. met een maximum van € 25.000,-;
4.3.
bepaalt dat de voorlopige zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2023 in stand blijft met de toevoeging dat de man bij ieder omgangsmoment bindend zal mogen bepalen of dit omgangsmoment zal plaatsvinden in Monkeytown dan wel bij een kinderboerderij;
4.4.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 9 oktober 2024 indien zij zich niet houdt aan de voorlopige zorgregeling, een dwangsom verbeurt van € 500,- per keer met een maximum van € 10.000,-;
4.5.
bepaalt dat de vrouw alle medische verplichtingen ten aanzien van de minderjarige, alsmede alle oproepen van het consultatiebureau ten aanzien van de minderjarige, strikt en nauwgezet na komt dan wel uitvoert;
4.6.
bepaalt dat de behandeling van de zaak met betrekking tot de hoofdverblijf van de minderjarige wordt aangehouden
1 januari 2025 PRO FORMA;
4.7.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om onderzoek of andere bemoeienis over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige in de procedure bekend onder zaaknummer C/10/656760 / FA RK 23-3082 aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
4.8.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in deze zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip;
4.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H. Philips, griffier, op 10 september 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.