ECLI:NL:RBROT:2024:9343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/10/677699 / FA RK 24-3017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige in het belang van de minderjarige

Op 23 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarige, geboren uit een inmiddels verbroken relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. G.M.H. Vriesde, verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dit een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige met zich meebracht. De man, die niet verschenen was tijdens de mondelinge behandeling, verweerden zich niet tegen het verzoek van de vrouw.

De rechtbank oordeelde dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige was. De communicatie tussen de ouders was zo slecht dat de minderjarige klem kwam te zitten tussen hen. De man had bovendien niet tijdig toestemming gegeven voor noodzakelijke hulpverlening en schoolzaken, wat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar bracht. De rechtbank concludeerde dat het beëindigen van het gezamenlijk gezag noodzakelijk was om de veiligheid en het welzijn van de minderjarige te waarborgen.

De rechtbank besloot het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag voortaan alleen aan de vrouw toe te kennen. Tevens werd bepaald dat deze beslissing in het openbare gezagsregister zou worden vastgelegd. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/677699 / FA RK 24-3017
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van 23 augustus 2024 over het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam] ,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 18 april 2024;
  • het F9 formulier van de zijde van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 21 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024.
Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam 3] .
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is geboren de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.5.
Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 15 juli 2020 is – voor zover thans van belang – een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat de minderjarige bij de man verblijft:
  • één weekend in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • één keer in de veertien dagen van dinsdag uit crèche/school tot woensdag naar crèche school in de week volgend op het weekend waarop de minderjarige niet bij de man heeft verbleven;
  • op Vaderdag;
  • in de even jaren op de verjaardag van de minderjarige,
waarbij de man de minderjarige ophaalt en terugbrengt.
Vanaf het moment dat de minderjarige naar school gaat verblijft de minderjarige daarnaast bij de man:
- de helft van de vakanties, tussen partijen in onderling overleg te bepalen,
waarbij de man de minderjarige ophaalt en terugbrengt.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2022 is - voor zover thans van belang - :
  • de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek ten aanzien van het ouderlijk gezag;
  • de bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 15 juli 2020 vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin dat de zorgregeling wordt opgeschort.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.1.3.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen en dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.1.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel volgens vaste jurisprudentie alleen het ontbreken van een goede communicatie in beginsel geen grond voor het beëindigen van gezamenlijk gezag, is de communicatie en verstandhouding tussen partijen zodanig verstoord dat een situatie is ontstaan dat de minderjarige klem en verloren raakt tussen haar ouders. De communicatie vanuit de man naar de vrouw is zonder enig respect naar de vrouw. Ook vindt de man dat de vrouw hem zonder reden lastig valt als zij de man op grond van het gezamenlijk gezag een vraag stelt. Deze verstoorde communicatie en verstandhouding houdt al langere tijd aan. Het is dan ook niet te verwachten dat daarin binnen afzienbare tijd (voldoende) verbetering zal komen. Door gebrek aan contact met de minderjarige, is de man niet in staat beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. De vrouw heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de man haar in de uitoefening van het gezag belemmert door het niet dan wel op een zeer laat tijdstip ondertekenen van toestemmingsverklaringen met betrekking tot hulpverlening en school. Zo heeft de man pas op 15 augustus 2024 een formulier ondertekend met betrekking tot een pinda-allergie van de minderjarige. Deze late ondertekening heeft tot gevolg gehad dat de minderjarige pas met ingang van 26 augustus 2024 kan aansluiten bij de groep in plaats van 5 augustus 2024 indien de man op tijd het formulier had ondertekend. Ook het IQ-onderzoek van de minderjarige bij Yulius heeft niet plaats kunnen vinden omdat de man de toestemmingsformulieren hiervoor niet tekende. De man handelt hiermee niet in het belang van de minderjarige.
3.1.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook, met de raad, van oordeel dat partijen niet in staat zijn tot gezamenlijke uitoefening van het gezag op een wijze die niet belastend is voor de minderjarige en de veiligheid niet in gevaar brengt. Er is een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Ook is het beëindigen van het gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is op 23 augustus 2024 mondeling gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, en op 6 september 2024 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.