ECLI:NL:RBROT:2024:9342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/10/673798 / FA RK 24-1186
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2024 een beschikking gegeven over de zorgregeling voor een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De vrouw verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat de minderjarige ook doordeweeks bij de man zou verblijven. De man, die als vrachtwagenchauffeur werkt, kon hier echter niet aan voldoen vanwege zijn werkverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is dat er een zorgregeling wordt vastgesteld die ook daadwerkelijk nageleefd kan worden. De rechtbank heeft de bestaande regeling aangepast, waarbij de minderjarige eenmaal in de twee weken van vrijdag uit school tot maandagochtend bij de man verblijft. De regeling voor schoolvakanties en feestdagen werd ook vastgesteld, waarbij de minderjarige de helft van de vakanties bij elke ouder doorbrengt. De rechtbank benadrukte het belang van een werkbare regeling voor beide ouders, om conflicten te voorkomen en de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/673798 / FA RK 24-1186
Beschikking van 6 september 2024 over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling)
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam] ,
advocaat mr. A.J.H.M. Hopmans te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 14 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 juni 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Th. Alkema;
  • de man;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 14 november 2023 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.1.1.
Deze beschikking op 20 maart 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van ‘s-Gravenhage.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te Curacao.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de vrouw.
2.5.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat zij hebben ondertekend, welk ouderschapsplan deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 14 november 2023.
2.5.1.
Partijen zijn met betrekking tot de zorgregeling in het ouderschapsplan het navolgende overeengekomen:
“…
Artikel 3 Verzorging en opvoeding
3.1
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.De ouders zijn de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen: Vader is vertrokken naar Curaçao en onduidelijk is of en wanneer hij terugkomt naar Nederland. Vader kan [minderjarige] in overleg bij zich hebben als hij weer in Nederland is. Ouders zullen daar dan samen afspraken over maken. Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de toekomst aangepast worden.
…”

3.De beoordeling

3.1.
Zorgregeling
3.1.1.
De vrouw verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, onder gelijktijdige wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2023 en het door partijen ondertekende ouderschapsplan op dit punt.
3.1.2.
Omdat de minderjarige inmiddels vier jaar is en naar de basisschool en de buitenschoolse opvang gaat heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek aangepast. Zij verzoekt – kort samengevat – thans te bepalen dat:
  • de minderjarige van dinsdag op woensdag bij de man verblijft, waarbij de man de minderjarige op dinsdagmiddag ophaalt uit school en hem op de woensdag naar school brengt;
  • de weekenden om en om worden verdeeld, waarbij de ouder bij wie de minderjarige dat weekend verblijft hem op vrijdag ophaalt uit school en op maandag naar school dan wel de buitenschoolse opvang brengt;
  • de minderjarige gedurende de helft van de schoolvakanties bij de vrouw en de helft van deze vakanties bij de man verblijft;
  • aansluitend op het weekend bij wie de minderjarige verblijft, blijft de minderjarige de helft van de vakanties die één week duren bij die ouder;
  • feestdagen, met uitzondering van feestdagen die in de vakantie vallen en met uitzondering van Kerst en Oud en Nieuw, komen toe aan de ouder bij wie de minderjarige verblijft volgens de reguliere verdeling.
  • Kersdagen en Oud en Nieuw wisselen de ouders jaarlijks. In het ene jaar is de minderjarige op Eerste en Tweede Kerstdag bij de ene ouder en met Oud en Nieuw bij de andere ouder;
  • In 2024 zal de minderjarige met Kerst bij de vrouw verblijven en met Oud en Nieuw bij de man.
3.1.3.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.4.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.1.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een wijziging van omstandigheden te weten dat ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan bekend dat de man naar Curaçao zou gaan en de door partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de zorgregeling waren hierop waren afgestemd. Inmiddels is de man terug in Nederland en heeft hier een baan als vrachtwagenchauffeur. De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar verzoek. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw inhoudelijk zal behandelen.
3.1.6.
Tussen partijen is niet in geschil de door de vrouw verzochte zorgregeling met betrekking tot de vakantieverdeling en de verdeling van de feestdagen. Deze regeling zal de rechtbank dan ook vastleggen, nu partijen hierover overeenstemming hebben en de rechtbank deze regeling in het belang van de minderjarige acht.
3.1.7.
Tussen partijen is in geschil de door de vrouw verzochte doordeweekse regeling en de weekendregeling. Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen getracht om hieromtrent tot overeenstemming te komen, hetgeen niet is gelukt. Beide partijen verzoeken de rechtbank daarom hierover een beslissing te nemen.
3.1.8.
Partijen zijn na de terugkeer van de man in Nederland samen in staat gebleken de zorgregeling op te pakken in die zin, dat de minderjarige in ieder geval twee weekenden in de maand van vrijdag vanuit de opvang tot zondag bij de man verblijft. Daarbij heeft de man, indien zijn werk dit toelaat, ook af en toe doordeweeks contact met de minderjarige.
Evenals de raad complimenteert de rechtbank partijen dat na zij de terugkeer van de man in Nederland hiertoe in staat zijn geweest.
De vrouw wil echter vaste afspraken die ook door de man worden nagekomen zodat er vastigheid zal ontstaan. Zij wenst daarbij ook dat de man meer zorgtaken voor de minderjarige op zich gaat nemen dan thans het geval is. De vrouw ziet dat de man als vrachtwagenchauffeur een drukke baan heeft en dat hij hierdoor te maken heeft met vroege werktijden en lange werkdagen, maar zij stelt dat ook zij een drukke baan heeft, veertig uur in de week werkt en daarnaast nog een studie doet. De vrouw voelt dat door de weeks alle verantwoordelijkheid voor de minderjarige op haar neerkomt. Zij stelt dat zij haar werktijden zo veel als mogelijk heeft aangepast op het schema van de minderjarige. De man is slechts twee weekenden in de maand verantwoordelijk voor de minderjarige en die weekenden bestaan voornamelijk uit het doen van leuke dingen samen. Doordat de zorgtaken zo zijn verdeeld krijgt de minderjarige een ander beeld van de man. Hij ziet de man alleen maar als vader waarmee hij leuke dingen doet en niet ook als opvoeder, hetgeen niet de bedoeling is volgens de vrouw.
De man stelt dat hij ziet hoe druk de vrouw het heeft met haar baan en studie en de zorg voor de minderjarige, maar stelt daarbij dat het voor hem een groot probleem is om ook op doordeweekse dagen iets van de zorg van de minderjarige op zich te nemen. Hij werkt als vrachtwagenchauffeur bij twee bazen, die ook de planning maken. De man begint om 6.00 uur in de ochtend. Het is voor het rijden op een vrachtwagen inherent dat de begintijden vroeg zijn. Dit heeft te maken met de files. Hij heeft met zijn werkgevers wel kunnen regelen dat hij in de schoolvakanties de helft van de zorgtaken van de minderjarige op zich kan nemen, maar het lukt hem niet om met zijn werkgevers afspraken te maken voor de door de vrouw verzochte twee vaste dagen in de week.
De familieleden van de man wonen op Curaçao en hij heeft niemand in zijn directe omgeving om de minderjarige naar school dan wel de buitenschoolse opvang te brengen.
3.1.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over het kunnen maken van een vaste afspraak voor de maandagochtend aansluitend op het weekend dat de minderjarige bij de man verblijft. Dit omdat de minderjarige op de maandagochtend naar de buitenschoolse opvang gaat en hij daar al vanaf 7.00 uur ’s-ochtends kan worden gebracht.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd hierover met zijn werkgever in gesprek te gaan en heeft de verwachting uitgesproken dat hem dit wel zal lukken om eenmaal in de twee weken op de maandag twee uurtjes later te beginnen.
De vrouw vindt dit te weinig en verzoekt de rechtbank dan te bepalen dat de man iedere maandag de minderjarige om 7.00 uur naar de buitenschoolse opvang zal brengen. In het weekend dat de man de minderjarige dan niet bij zich heeft zal hij dan op de zondag om 14.00 uur de minderjarige bij de vrouw op moeten halen en bij zich moeten houden tot de maandagochtend. De man stelt dat zijn baas hier zeker niet voor open zal staan en dat hij dit nooit voor elkaar gaat krijgen. De man zegt niet onwelwillend te zijn om bij te dragen aan de verzorging en opvoeding van de minderjarige door de week, maar ziet op dit moment geen mogelijkheid om meer dan een maandagochtend in de twee weken hieraan bij te dragen. Dit kan wellicht in de toekomst anders worden. Sinds kort heeft hij een vriendin in Antwerpen. Wellicht als deze relatie bestendig blijkt te zijn en zij gaan samenwonen ziet de man hier een mogelijkheid om de vrouw door de weeks te ontlasten.
3.1.10.
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling zal de rechtbank voor wat betreft de reguliere zorgregeling bepalen dat de minderjarige eenmaal in de twee weken van vrijdag uit school bij de man verblijft tot maandagochtend naar de bso. Deze regeling acht de rechtbank het meest in het belang van de minderjarige en zal hierna uitleggen waarom.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de vrouw en haar argumenten voor dat verzoek. Het zou voor de minderjarige goed zijn door de weeks meer dagen bij de man door te brengen. Echter naar het oordeel van de rechtbank eist het belang van de minderjarige nog meer dat er een zorgregeling wordt bepaald die door beide partijen kan worden nagekomen. De man heeft op dit moment geen mogelijkheid hieraan te voldoen, gezien zijn werktijden als vrachtwagenchauffeur en het gegeven dat hij op dit moment niemand in zijn directe omgeving heeft om hem hierbij te ondersteunen. De rechtbank is van oordeel dat niet van de man gevraagd kan worden zijn baan op het spel te zetten door bij zijn werkgever aangepaste werktijden, anders dan de maandagochtend in de 2 weken, te eisen. Ook zal het bepalen van een zorgregeling die niet kan/zal worden nagekomen alleen maar discussies en problemen tussen de man en de vrouw opleveren. Dit acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige. De minderjarige heeft op dit moment twee ouders die op ouderniveau goed met elkaar communiceren en met wie hij op dit moment een fijn en onbelast contact kan hebben. Dat is voor de ontwikkeling van de minderjarige heel belangrijk.
Het verzoek van de vrouw wordt daarom voor het meer of anders verzochte afgewezen.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2023 en het daarin opgenomen ouderschapsplan in die zin dat de tussen partijen overeengekomen regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld als volgt.
de reguliere zorgregeling
De minderjarige verblijft bij de man:
- eenmaal in de twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar de BSO/school.
de regeling voor wat betreft de schoolvakanties en feestdagen:
  • de minderjarige verblijft gedurende de helft van de schoolvakanties bij de vrouw en de helft van deze vakanties bij de man;
  • aansluitend op het weekend bij wie de minderjarige verblijft, blijft de minderjarige de helft van de vakanties die één week duren bij die ouder;
  • feestdagen, met uitzondering van feestdagen die in de vakantie vallen en met uitzondering van Kerst en Oud en Nieuw, komen toe aan de ouder bij wie de minderjarige verblijft volgens de reguliere verdeling.
  • Kersdagen en Oud en Nieuw wisselen de ouders jaarlijks. In het ene jaar is de minderjarige op Eerste en Tweede Kerstdag bij de ene ouder en met Oud en Nieuw bij de andere ouder;
  • in 2024 zal de minderjarige met Kerst bij de vrouw verblijven en met Oud en Nieuw bij de man;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 6 september 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.