ECLI:NL:RBROT:2024:9328

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
C/10/683524 / KG ZA 24-750
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van motoren in kort geding tussen voormalige partners

In deze zaak, die op 13 september 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert eiseres, die in een affectieve relatie met gedaagde heeft gestaan, de afgifte van drie motoren die gedaagde volgens haar onterecht uit haar stalling heeft meegenomen. De relatie tussen partijen is medio 2023 beëindigd en gedaagde heeft in februari 2024 de woning van eiseres verlaten. Eiseres stelt eigenaar te zijn van de motoren, maar gedaagde betwist dit en stelt dat er geen sprake is van complete motoren. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen tot afgifte van de BMW S1000 RR en de rode Suzuki GSX-R1000 toegewezen, maar de vordering tot afgifte van de oranje Suzuki GSX-R1000 afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van eiseres, omdat zij stelt dat zij eigenaar is van de motoren en financiële hinder ondervindt door het ontbreken ervan. De vorderingen zijn in kort geding toewijsbaar, omdat met grote mate van waarschijnlijkheid kan worden verwacht dat eiseres in een bodemprocedure in het gelijk wordt gesteld. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.741,72, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/683524 / KG ZA 24-750
Vonnis in kort geding van 13 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 augustus 2024, met producties 1 tot en met 11;
  • de aanvullende producties 12 en 13 van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
  • de akte wijziging van eis tevens akte overlegging producties van [eiseres] ,
met aanvullende producties 14 tot en met 17.
1.2.
Op 30 augustus 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Partijen hebben samengewoond in de woning van [eiseres] . De relatie is medio 2023 beëindigd. [gedaagde] is in februari 2024 uit de woning van [eiseres] vertrokken. Volgens [eiseres] is zij eigenaar van drie motoren, maar heeft [gedaagde] deze drie motoren onterecht uit haar stalling in Moordrecht meegenomen. Partijen hebben elkaar op 26 maart 2024 ontmoet in Barendrecht, waar [gedaagde] op dat moment een garage in gebruik had. Volgens [eiseres] heeft zij tijdens die afspraak de drie motoren in de garage zien staan, maar weigerde [gedaagde] om deze aan haar mee te geven. Het betreft volgens [eiseres] de volgende drie motoren:
  • BMW S1000 RR (kleuren wit en blauw), met chassisnummer: [chassisnummer] ;
  • Suzuki (kleuren rood met zwart), met kenteken: [kentekennummer 1] ;
  • Suzuki (kleuren oranje met zwart), met kenteken: [kentekennummer 2] .
2.2.
[eiseres] vordert in deze zaak – kort gezegd –
primairdat [gedaagde] wordt veroordeeld tot afgifte van de drie motoren (inclusief alle toebehorende onderdelen), onder druk van een dwangsom,
subsidiairdat [gedaagde] wordt veroordeeld tot afgifte van de drie frames van deze motoren, eveneens onder druk van een dwangsom, en
meer subsidiairdat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de waarde van deze drie motoren van € 20.650,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiseres] vordert ten slotte dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres] , omdat volgens hem [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij de vorderingen. [gedaagde] betwist daarnaast dat [eiseres] eigenaar is van de drie motoren en bovendien is volgens hem van complete motoren geen sprake (geweest). Volgens [gedaagde] hebben partijen samen geïnvesteerd in een drietal frames van motoren, waarvan [eiseres] op 26 maart 2024 één frame heeft meegenomen, één frame heeft [gedaagde] zelf betaald en is daarom zijn eigendom en het derde frame is door partijen samen betaald. Voor de geldvordering is bovendien in kort geding geen plaats, omdat teveel onduidelijkheid bestaat over de waarde van de motoren, aldus [gedaagde] . [gedaagde] concludeert ten slotte dat [eiseres] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.
2.4.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen tot afgifte van de BMW en de rode Suzuki toe en de rest van de vorderingen af. Dit wordt hierna uitgelegd.
Spoedeisend belang
2.5.
[eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat zij eigenaar van de motoren is. Volgens haar is de kans groot dat als zij een bodemprocedure start [gedaagde] tegen die tijd niet langer meer de houder is van de motoren. [gedaagde] betwist dat de zaak spoedeisend is. Volgens [gedaagde] had [eiseres] een bodemprocedure moeten starten, omdat nader uitgezocht moet worden wie de eigenaar is en waar de motoren zijn.
2.6.
Er is sprake van een spoedeisende zaak. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stelling van [eiseres] dat zij eigenaar van de motoren is. Een eigenaar van een zaak is immers bevoegd haar van eenieder die haar zonder recht houdt, op te eisen (artikel 5:2 BW). Daar komt bij dat [eiseres] stelt dat zij de motoren heeft gekocht als investering en zij financiële hinder ondervindt als de motoren weg zijn. [gedaagde] heeft die stelling niet betwist.
Primair en subsidiair: afgifte motoren en frames
2.7.
Een vordering is in kort geding slechts toewijsbaar als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de vordering in een eventuele bodemprocedure wordt toegewezen. In dat kader is van belang of voldoende aannemelijk is dat [eiseres] eigenaar is van de motoren. Dat wordt hierna per motor beoordeeld.
Blauwwitte BMW
2.8.
[eiseres] stelt dat zij de BMW in Duitsland heeft gekocht en vervolgens heeft geïmporteerd. [eiseres] heeft ter onderbouwing van deze stelling de Duitse kentekenpapieren van de BMW overgelegd. Volgens [eiseres] stond de BMW in februari 2024 ter reparatie bij een kennis in Lelystad. [gedaagde] zou deze motor voor [eiseres] ophalen uit Lelystad en terugbrengen naar de opslag van [eiseres] in Moordrecht, maar daar heeft zij de motor niet aangetroffen. Op 26 maart 2024 heeft zij de BMW wel gezien in de garage in Barendrecht.
2.9.
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord betwist dat de drie motoren het eigendom zijn van [eiseres] . Over de BMW heeft [gedaagde] in de conclusie van antwoord verder niets specifieks aangevoerd. [gedaagde] heeft echter niet betwist dat [eiseres] de BMW uit Duitsland heeft geïmporteerd. Het is daarnaast gebleken dat de BMW als complete motor op enig moment bij hem in de garage in Barendrecht heeft gestaan. Dat blijkt immers uit de door [gedaagde] aan [eiseres] op 1 maart 2024 verzonden foto via Whatsapp (zie productie 12 van [eiseres] ). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] op de vraag van de voorzieningenrechter waar de BMW op dit moment is, geantwoord dat de BMW inmiddels bij [eiseres] terug is. Hiermee erkent [gedaagde] impliciet dat de BMW aan [eiseres] toebehoort. [gedaagde] heeft echter niet onderbouwd dat de BMW inmiddels bij [eiseres] terug is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] zijn betwisting in het licht van de gemotiveerde stelling van [eiseres] op dit punt dan ook onvoldoende inhoud en onderbouwing gegeven.
2.10.
Gelet op het vorenstaande valt met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat in een eventuele bodemprocedure wordt geoordeeld dat [eiseres] eigenaar van de BMW is en [gedaagde] die nog onder zich houdt. Dit leidt er in dit kort geding toe dat de vordering tot afgifte van de blauwwitte BMW wordt toegewezen.
Rode Suzuki
2.11.
[eiseres] stelt dat zij ook de eigenaar is van de rode Suzuki en heeft ter onderbouwing het kentekenbewijs van het kenteken [kentekennummer 1] overgelegd. Het kenteken stond sinds 20 december 2023 op haar naam. Volgens [eiseres] stond de motor in de stalling in Moordrecht, maar heeft [gedaagde] die meegenomen. Op 26 maart 2024 heeft zij de rode Suzuki gezien in de garage in Barendrecht.
2.12.
[gedaagde] betwist dat het eigendom van de rode Suzuki bij [eiseres] rust. Volgens [gedaagde] is een kentekenbewijs geen bewijs van eigendom. [gedaagde] erkent dat hij een rode Suzuki GSX-R1000 in zijn garage had, maar die heeft hij gekocht van een Arubaanse connectie.
2.13.
Het is gebleken dat [gedaagde] op 18 februari 2024 aan [eiseres] via Whatsapp een foto heeft verzonden van een rode Suzuki GSX-R1000 bij hem in de garage in Barendrecht (zie productie 12 van [eiseres] ). Het is daarbij opvallend dat achterop de rode Suzuki een kentekenplaat met [kentekennummer 1] ligt. Blijkens de RDW-gegevens stond dat kenteken op dat moment op naam van [eiseres] . Op 24 maart 2024 appen partijen vervolgens als volgt over een ‘k5’, waarvan tussen partijen niet in geschil is dat daarmee een Suzuki GSX-R1000 wordt bedoeld. [eiseres] :
“Komt die man nog kijken voor die k5?”.[gedaagde] :
“Hij heeft niks gezecht”.[eiseres] :
“Kan je anders zorgen dat die rijklaar is dan rij ik die woensdag naar gouda dan haal ik morgen dat kenteken van die rode af en zet ik die even om die is toch verzekerd enzo”.Uit het voorgaande volgt dus in ieder geval dat [gedaagde] een rode Suzuki GSX-R1000 met een kenteken op naam van [eiseres] onder zich heeft gehouden. De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat het kentekenbewijs op zichzelf geen bewijs is van eigendom, maar een kenteken op naam is wel een (sterke) onderbouwing van de gestelde eigendom. In dat kader is ook van belang wat [gedaagde] daar tegenin brengt.
2.14.
Voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij de rode Suzuki - zoals die op de foto van 18 februari 2024 staat - heeft gekocht van een Arubaanse connectie. In zowel de correspondentie tussen (de advocaten van) partijen voorafgaand aan deze procedure als in de conclusie van antwoord is hierover niets gezegd. [gedaagde] heeft het verweer ook niet feitelijk onderbouwd. [gedaagde] heeft ook niet toegelicht of de rode Suzuki nog bij hem in de garage staat of dat hij die inmiddels heeft weggedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] zijn betwisting in het licht van wat in 2.13 is overwogen voor wat betreft de rode Suzuki dan ook onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
2.15.
Gelet op het vorenstaande valt met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat in een eventuele bodemprocedure wordt geoordeeld dat [eiseres] eigenaar van de rode Suzuki is en [gedaagde] die nog onder zich houdt. Dit leidt er in dit kort geding toe dat de vordering tot afgifte van de rode Suzuki wordt toegewezen.
Oranje Suzuki
2.16.
[eiseres] stelt dat zij ook de eigenaar is van de oranje Suzuki en heeft ter onderbouwing het kentekenbewijs van het kenteken [kentekennummer 2] overgelegd. Het kenteken stond sinds 14 januari 2024 op haar naam. Volgens [eiseres] stond ook deze motor in de stalling in Moordrecht, maar heeft [gedaagde] die meegenomen. Op 26 maart 2024 heeft zij de oranje Suzuki gezien in de garage in Barendrecht, aldus [eiseres] .
2.17.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] eigenaar is van de oranje Suzuki. Volgens [gedaagde] heeft hij zelf op 13 januari 2024 een frame van een Suzuki GSX-R1000 gekocht en het kenteken is vervolgens op 14 januari 2024 naam van [eiseres] gezet. Hij heeft ter onderbouwing van de koop een betaalbewijs overgelegd (productie 3 van [gedaagde] ).
2.18.
Dat [eiseres] eigenaar is van een oranje Suzuki GSX-R1000 met het kenteken [kentekennummer 2] en dat [gedaagde] deze motor onder zich heeft gehouden, is in het licht van het verweer van [gedaagde] niet voldoende aannemelijk geworden. [eiseres] heeft een foto van een oranje Suzuki GSX-R1000 overgelegd (productie 2 van [eiseres] ), maar op de foto is geen kenteken te zien. De foto is bovendien in de buitenlucht genomen en dus niet in de garage van [gedaagde] in Barendrecht. Er kan op basis van die foto dus geen koppeling worden gelegd tussen de motor op de foto en het kenteken(bewijs). [gedaagde] heeft daarentegen gemotiveerd dat hij op 13 januari 2024 zelf een frame heeft gekocht, terwijl een dag later [eiseres] het kenteken [kentekennummer 2] op haar naam heeft gezet. [gedaagde] heeft ook nog een foto van een ingepakt frame met daarop het kenteken [kentekennummer 2] overgelegd (productie 1 van [gedaagde] ). Niet uitgesloten kan worden dat dit het door [gedaagde] bedoelde frame is. Het betoog van partijen roept dus nog de nodige vragen op. Die vragen moeten nader worden uitgezocht, maar daarvoor is in dit kort geding geen plaats. Tegen deze achtergrond heeft [eiseres] dus onvoldoende aangetoond dat zij eigenaar is geworden van de oranje Suzuki of van het frame van deze motor.
2.19.
Gelet op het vorenstaande moet de vordering tot afgifte van de oranje Suzuki wordt afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering tot afgifte van het frame, zoals subsidiair is gevorderd.
Meer subsidiair: schadevergoeding
2.20.
Voor de vraag of [eiseres] voor de oranje Suzuki nog een schadevergoeding toekomt, zoals meer subsidiair is gevorderd, geldt het volgende. Volgens [eiseres] is de huidige waarde van deze motor € 4.950,-.
2.21.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
2.22.
De vordering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk om in kort geding te kunnen worden toegewezen. [eiseres] baseert de waarde van de motor op een eigen verwijzing van [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord. [eiseres] heeft echter in het geheel niet gemotiveerd en onderbouwd op basis van welke kenmerken het een vergelijkbare model betreft. In dat kader ontbreekt ook een nadere toelichting en onderbouwing van de status van haar eigen motor. Nu van een voldoende aannemelijke vordering geen sprake is, kan in het midden blijven of sprake is van een voldoende spoedeisend belang en/of een restitutierisico.
Conclusie
2.23.
Dit alles leidt er in dit kort geding toe dat de primaire vorderingen tot afgifte van de BMW S1000 RR (kleuren wit en blauw), met chassisnummer: [chassisnummer] en de Suzuki GSX-R1000 (kleuren rood met zwart), met kenteken [kentekennummer 1] worden toegewezen. De voor deze afgifte gevorderde dwangsommen worden beperkt en gemaximeerd toegewezen. De overige vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
2.24.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 136,72
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.741,72
2.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.26.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen één week na betekening van dit vonnis de BMW S1000 RR (kleuren wit en blauw), met chassisnummer: [chassisnummer] en de Suzuki GSX-R1000 (kleuren rood met zwart), met kenteken [kentekennummer 1] inclusief alle toebehorende onderdelen (waaronder de frames), aan [eiseres] af te geven c.q. aan [eiseres] terug te geven, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [gedaagde] in strijd met deze veroordeling handelt, een en ander met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.741,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024.
[3070/1980]