ECLI:NL:RBROT:2024:9325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
C/10/684118 / KG ZA 24-780
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over nakoming koopovereenkomst van used cooking oil met afwijzing van machtiging en indeplaatsstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen BIO OIL DEVELOPMENT GMBH (hierna: Bio Oil) en GREENCHARGE (MJS) TRADING LTD (hierna: Greencharge). Bio Oil heeft 260,69 ton used cooking oil (UCO) gekocht van Greencharge, maar beschikt niet over de benodigde documenten om de lading af te halen. Bio Oil vordert in kort geding onder andere een machtiging om de UCO te kunnen afhalen, maar de voorzieningenrechter wijst deze vordering af. De rechter oordeelt dat de gevorderde machtiging en indeplaatsstelling niet verenigbaar zijn met het belang dat in het internationale handelsverkeer toekomt aan een cognossement. De vordering tot levering van de lading wordt echter toegewezen, omdat Greencharge erkent dat Bio Oil recht heeft op de levering van de UCO, maar tot op heden in gebreke is gebleven om de juiste documenten te overhandigen. De voorzieningenrechter legt een dwangsom op aan Greencharge voor het geval zij niet aan de veroordeling tot levering voldoet. Daarnaast worden de beslagkosten en proceskosten aan Greencharge opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/684118 / KG ZA 24-780
Vonnis in kort geding van 6 september 2024
in de zaak van
BIO OIL DEVELOPMENT GMBH,
gevestigd te Markthof (Oostenrijk),
eiseres,
advocaten mrs. R. Bisschop en A.H. Gaastra te Amsterdam,
tegen
GREENCHARGE (MJS) TRADING LTD,
gevestigd te Walton On Thames (Verenigd Koninkrijk),
gedaagde.
Partijen worden hierna Bio Oil en Greencharge genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 12;
  • de aanvullende producties 13 tot en met 18 van Bio Oil;
  • de aanvullende productie 19 van Bio Oil;
  • het schriftelijke verweer van Greencharge, met één bijlage;
  • de spreekaantekeningen van mr. Bisschop.
1.2.
Op 30 augustus 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Bio Oil zijn de heren [naam 1] (managing director) en [naam 2] (second director) verschenen, vergezeld door mrs. Bisschop en Gaastra. Namens Greencharge is [naam 3] (managing director) verschenen via een online verbinding.

2.De feiten

2.1.
Bio Oil heeft 260,69 ton UCO (used cooking oil) gekocht van Greencharge voor een prijs van USD 915,- per ton. In de Broker Confirmation Note van 3 juni 2024 is – voor zover van belang – het volgende bepaald:

Lifting/loading/delivery:
--------------------------
CIF Rotterdam in Flexis T1,
Loading June 2024
Demurrage & Detention: 19 days (5 max storage included)
(…)
Payment Terms:
--------------------------
90% CAD scanned documents, 10% after quality check and confirmation of the agreed quality.
(…)
Law and Jurisdiction:
--------------------------
Dutch Law”
2.2.
Bio Oil heeft op 6 juni 2024 90% van de volledige koopsom aan Greencharge voldaan, te weten een bedrag van USD 214.678,21.
2.3.
De 260,69 ton UCO is door rederij Yang Ming Marine Transport Corp. (hierna: Yang Ming) in 12 containers vanuit China naar de Rotterdamse haven getransporteerd. Uit de packing list van Yang Ming blijkt dat het gaat om de volgende 12 containers:
2.4.
De hiervoor onder 2.3 bedoelde 12 containers met daarin de 260,69 ton UCO zijn op dit moment opgeslagen bij de Hutchison Ports Delta I in Rotterdam.
2.5.
Met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Bio Oil op 1 augustus 2024 ten laste van Greencharge conservatoir leveringsbeslag gelegd op de 260,69 ton UCO.

3.Het geschil

3.1.
Bio Oil vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om:
Primair:
I. Bio Oil te machtigen om datgene te bewerken benodigd om de UCO geleverd te krijgen, inclusief een machtiging om namens Greencharge een verklaring af te geven, die in de plaats treedt van en dezelfde kracht heeft als de oorspronkelijke Bill of Lading, die ertoe strekt dat Bio Oil gerechtigd is om de 260,69 ton UCO opgeslagen in de containers vermeld op de packing list van Yang Ming zoals weergegeven in 2.3 af te halen;
Subsidiair:
II. te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een door Greencharge in wettige vorm opgemaakte akte, die in de plaats treedt van en dezelfde kracht heeft als de oorspronkelijke Bill of Lading, op grond waarvan en waarmee Bio Oil gerechtigd is om de 260,69 ton UCO opgeslagen in de containers vermeld op de packing list van Yang Ming zoals weergegeven in 2.3 af te halen.
Primair en subsidiair:
III. Greencharge te veroordelen om de 260,69 ton UCO opgeslagen in de containers vermeld op de packing list van Yang Ming zoals weergegeven in 2.3 te leveren aan Bio Oil, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat Greencharge daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 400.000,-;
IV. Greencharge te veroordelen in de volledige beslagkosten, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis en voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de beslagkosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
V. Greencharge te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening;
3.2.
Greencharge voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Dit is een internationale zaak, omdat zowel Bio Oil als Greencharge buiten Nederland gevestigd is. Daarom moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Volgens Bio Oil moet de keuze voor de Nederlandse jurisdictie in het contract ook worden uitgelegd als een forumkeuze voor de Nederlandse rechter. Greencharge is in de procedure verschenen en heeft de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet betwist. De voorzieningenrechter is dan ook bevoegd van het geschil kennis te nemen.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vorderingen.
Nakoming van de overeenkomst
4.3.
Bio Oil vordert nakoming van de overeenkomst met Greencharge en voert in dat kader het volgende aan. Bio Oil heeft de 260,69 ton UCO gekocht op basis van het principe van ‘Cash Against Documents’. Bio Oil heeft 90% van de koopsom voldaan, maar Greencharge blijft tot op heden in gebreke om de documenten te overhandigen op basis waarvan Bio Oil de gekochte UCO kan afhalen bij Yang Ming. Dit kan de oorspronkelijke Bill of Lading zijn of een ‘telex release’. Bio Oil beschikt over een kopie van de Bill of Lading waarop zij als consignee staat vermeld, maar Yang Ming heeft te kennen gegeven dat zij over een Bill of Lading beschikt waarop Greencharge zelf de consignee is. Volgens Bio Oil zijn er indicaties van fraude. Het gevolg van dit alles is dat Bio Oil niet over de juiste documenten beschikt om de UCO bij Yang Ming af te halen en Yang Ming daarom weigert om de containers aan Bio Oil mee te geven.
4.4.
Greencharge erkent dat Bio Oil recht heeft op levering van de 260,69 ton UCO. Greencharge erkent ook dat zij tot op heden in gebreke is gebleven om de juiste documenten aan Bio Oil te overhandigen waarmee Bio Oil de UCO bij Yang Ming kan afhalen. Volgens Greencharge betreft de Bill of Lading met haar eigen naam een ‘in-house’ Bill of Lading en heeft die geen externe werking. Greencharge verwerpt dan ook de stelling van Bio Oil dat op dit punt sprake is van fraude. Volgens Greencharge heeft zij tot nu toe niet de benodigde documenten kunnen overhandigen onder meer vanwege problemen met een andere lading. Deze problemen hebben invloed gehad op de planning en de cashflow van het bedrijf. Greencharge doet nog een verzoek tot nader uitstel van 10 werkdagen zodat zij in tussentijd aan haar verplichtingen jegens Bio Oil kan voldoen zodat de UCO kan worden afgegeven.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat vorderingen I en II moeten worden afgewezen. Vordering III wordt toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.6.
Bio Oil vordert onder I en II een machtiging ex artikel 3:299 BW dan wel een indeplaatsstelling ex artikel 3:300 BW, waarmee Bio Oil uiteindelijk wil bewerkstelligen dat Yang Ming wordt gedwongen de UCO aan haar af te geven. De vordering op grond van artikel 3:299 BW is niet toewijsbaar, omdat het hier niet gaat om een prestatie die zich leent voor reële executie. Bovendien verdraagt geen van beide vorderingen zich met het belang dat, mede in het licht van het verdragsrechtelijke kader op het gebied van internationaal vervoer over zee, toekomt aan de Bill of Lading (of het cognossement). De Bill of Lading speelt in het internationale goederenvervoer over zee een cruciale rol en bevat essentiële informatie over het vervoer. Het origineel van een cognossement moet door de recht- en regelmatige houder van dit document aan de vervoerder worden overhandigd om vrijstelling van de vervoerde goederen te krijgen (vergelijk ook artikel 8:441 BW). Tegenover een ander dan die recht- en regelmatige houder kan de vervoerder niet worden verplicht de lading af te geven. Hierbij past niet dat Yang Ming als de vervoerder op basis van een vonnis in kort geding wordt gedwongen tot afgifte van de UCO aan Bio Oil zonder een daartoe strekkende originele Bill of Lading waarop die partij als beoogde ontvanger staat vermeld. In dit verband is van belang dat Yang Ming buiten het geschil tussen Bio Oil en Greencharge staat en ook niet in dit kort geding is betrokken. Van haar kan niet worden gevergd op basis van een uitspraak in een procedure waarin zij geen rol heeft gespeeld de regels omtrent de afgifte van lading terzijde te schuiven. Nu dit wel de strekking is van de door Bio Oil tegen Greencharge ingestelde primaire en subsidiaire vordering, acht de voorzieningenrechter het niet verantwoord om een voorziening in die zin te treffen, ook al staat tussen Bio Oil en Greencharge vast dat Bio Oil recht heeft op afgifte van de containers.
4.7.
Bio Oil vordert onder III Greencharge te veroordelen om de UCO aan haar te leveren. Nu Greencharge erkent dat Bio Oil recht heeft op levering van de 260,69 ton UCO en dat Greencharge tot op heden nog niet de juiste documenten aan Bio Oil heeft overhandigd, ligt de vordering voor toewijzing gereed. De vraag of sprake is van fraude kan in het midden blijven. Greencharge heeft weliswaar aangevoerd dat zij vertraging heeft opgelopen vanwege problemen met een andere lading, maar dat komt voor haar eigen rekening en risico. Dat betekent ook dat Greencharge geen nader uitstel wordt verleend. Greencharge had op basis van het principe van ‘Cash Against Documents’ begin juni 2024 al aan haar verplichting moeten voldoen. Door hiermee in gebreke te blijven kunnen de containers nog altijd niet door Bio Oil worden afgehaald. Dit heeft ook tot gevolg dat voor Bio Oil de opslagkosten oplopen. Bio Oil heeft dus voldoende belang bij een voorlopige voorziening. De vordering onder III wordt dan ook toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen.
Beslagkosten
4.8.
De onder IV gevorderde beslagkosten zijn op grond van artikel 706 Rv toewijsbaar, met dien verstande dat het griffierecht voor het beslagrekest in mindering is gebracht op het aan Bio Oil berekende griffierecht in dit kort geding. Ter voorkoming van dubbeltelling wordt het griffierecht voor het beslagrekest dus niet meegenomen in de beslagkosten. De beslagkosten tot en met heden worden begroot op € 554,00 aan salaris advocaat en € 394,56 aan betekeningskosten (€ 233,28 voor het exploot van 1 augustus 2024 (productie 10), € 80,64 voor het exploot van 8 augustus 2024 en
€ 80,64 voor het exploot van 16 augustus 2024 (beiden productie 13)), dus in totaal een bedrag van € 948,56.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
4.10.
Greencharge wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bio Oil worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00
4.11.
Het exploot van de dagvaarding is door Bio Oil niet in het geding gebracht. De betekeningskosten voor dit exploot zijn daarmee niet aangetoond. Het op dat punt gevorderde bedrag wordt daarom afgewezen.
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Greencharge om de 260,69 ton UCO opgeslagen in de 12 containers vermeld op de packing list van Yang Ming zoals weergegeven in 2.3 te leveren aan Bio Oil, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel na betekening van dit vonnis dat Greencharge daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 400.000,-;
5.2.
veroordeelt Greencharge in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 948,56,
5.3.
veroordeelt Greencharge in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de beslagkosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
veroordeelt Greencharge in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Bio Oil begroot op € 1.795,00 te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening als Greencharge niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en dit vonnis moet worden betekend,
5.5.
veroordeelt Greencharge in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.
[3070/1980/106]