ECLI:NL:RBROT:2024:931

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/10/642359 / FA RK 22-5317
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderalimentatie bij samenloop van onderhoudsverplichtingen in een samengesteld gezin met draagkrachtvergelijking

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 6 februari 2024, is de vader verplicht om kinderalimentatie te betalen voor zijn kind, geboren in 2013, met een bedrag van € 177,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2022. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, had verzocht om een bijdrage van € 207,- per maand, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind € 177,- per maand bedraagt. De vader heeft voldoende draagkracht om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen, ondanks dat hij ook onderhoudsplichtig is voor een ander kind uit een eerdere relatie. De rechtbank heeft de draagkracht van de vader berekend op € 275,- per maand, wat voldoende is om zowel aan de verplichtingen voor zijn kind als voor het kind uit de eerdere relatie te voldoen. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met een zorgkorting, omdat het contact tussen de vader en het kind minimaal is. De alimentatie wordt jaarlijks geïndexeerd en de vader moet de betalingen steeds vóór de eerste van de maand vooraf doen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/642359 / FA RK 22-5317
Kinderalimentatie
Beschikking van 6 februari 2024
in de zaak van:
[moeder01],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz,
e n
[vader01],
wonende in [woonplaats01] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J. Zennipman.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met producties 1 tot en met 6, binnengekomen op 1 augustus 2022;
het verweerschrift van de vader;
het bericht namens de moeder van 18 oktober 2022;
het bericht namens de vader van 16 januari 2023 met (ongenummerde) bijlagen;
de vermeerdering van het verzoek van de moeder met producties 8 tot en met 11, en
het bericht namens de moeder van 18 december 2023 met producties 12 en 13.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 9 januari 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2013 in [geboorteplaats01] .
2.2.
[voornaam minderjarige01] staat ingeschreven op het adres van de moeder en de moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over hem.
2.3.
De moeder is ook de moeder van:
  • [minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2010;
  • [minderjarige03], geboren op [geboortedatum03] 2017, en
  • [minderjarige04], geboren op [geboortedatum04] 2019.
2.4.
De vader is ook de vader van
[minderjarige05], geboren op [geboortedatum05] 2015.
Wat ligt voor?
2.5.
De moeder wil (na vermeerdering van haar verzoek) dat de vader een bedrag van € 207,- per maand aan kinderalimentatie aan haar gaat betalen, met ingang van 1 juli 2022. Zij is van mening het verzochte bedrag nodig te hebben voor de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] en dat de vader dit bedrag kan betalen.
2.6.
De vader is het niet mee eens met het verzoek. Hij wil dat het verzoek wordt afgewezen en stelt dat hij, gelet op zijn onderhoudsplicht jegens [minderjarige06] (zijn zoon uit een eerdere relatie) en [minderjarige05] , geen draagkracht heeft om een onderhoudsbijdrage te voldoen ten behoeve van [voornaam minderjarige01] .

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader vanaf 1 augustus 2022 een kinderalimentatie van € 177,- per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ingangsdatum
3.2.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [1] De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.3.
Hier hanteert de rechtbank 1 augustus 2022 als ingangsdatum. Dit is de dag waarop het verzoekschrift van de moeder is binnengekomen bij de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank had de vader vanaf dat moment rekening kunnen en moeten houden met een door hem te betalen onderhoudsbijdrage voor [voornaam minderjarige01] .
3.4.
Een eerdere ingangsdatum is niet aan de orde, omdat de vader niet wist en ook niet kon weten welk bedrag hij had moeten reserveren voor een betaling met terugwerkende kracht.
behoefte van [voornaam minderjarige01]
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Kinderen raken namelijk gewend aan het uitgavenpatroon van en de welstand in hun gezin: hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
3.6.
De behoefte van [voornaam minderjarige01] is niet eerder vastgesteld. De ouders zijn het erover eens dat het inkomen van de vader in de afgelopen jaren het toenmalig netto besteedbaar gezinsinkomen heeft overstegen en dat voor de behoefte van [voornaam minderjarige01] aangesloten moet worden bij dat inkomen. [voornaam minderjarige01] mag immers profiteren van de inkomensstijging aan de zijde van één van zijn ouders.
3.7.
Voor de hoogte van het inkomen van de vader houdt de rechtbank rekening met een belastbaar loon van € 28.118,-, zoals vermeld op zijn loonstrook van de maand december 2022. De vader heeft niet (voldoende) aangetoond dat hij dit inkomen niet meer verwerft of dat van hem niet kan worden verwacht dat hij dit verwerft. Het netto inkomen van de vader is dan € 2.018,- per maand. [2]
3.8.
De vraag of de ouders gedurende hun relatie samen hebben gewoond is van belang bij de behoefteberekening en deze vraag wordt door de ouders verschillend beantwoord. De moeder heeft aangevoerd dat sprake was van een samenwoning vanaf 2012 totdat [voornaam minderjarige01] 5 maanden oud was. De vader stond alleen maar ingeschreven op een ander adres, te weten dat van het Leger des Heils, om zodoende een briefadres te hebben. Feitelijk woonde de vader bij de moeder. Hoewel de vader een en ander heeft weersproken, heeft hij zijn betwisting niet onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de ouders hebben samengewoond.
3.9.
[voornaam minderjarige01] is geboren in het gezin van de vader, de moeder en [minderjarige02] . Na het uiteengaan van de ouders heeft de moeder nog twee kinderen gekregen. Hier doet zich daarom een atypische situatie voor, waarin de aanbevelingen van de expertgroep alimentatie die zien op de behoefteberekening in het geval er meerdere kinderen aanwezig zijn, niet recht doen aan de feitelijke situatie. Als de rechtbank bij het berekenen van de behoefte van [voornaam minderjarige01] rekening houdt met de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld voor vier kinderen, het aantal kinderen dat nu opgroeit bij de moeder, dan zou het voordeel van het rekenen met het huidig inkomen van de vader wegvallen voor [voornaam minderjarige01] . Er wordt dan, ten koste van [voornaam minderjarige01] , rekening gehouden met de kinderen van de moeder die zij heeft gekregen met een andere vader. Voor de berekening van de behoefte van [voornaam minderjarige01] houdt de rechtbank om die reden rekening met de fictieve situatie dat er twee kinderen in het gezin zijn, zoals ook het geval was toen [voornaam minderjarige01] werd geboren en toen de ouders uit elkaar gingen.
3.10.
Uit de tabellen die het Nibud heeft ontwikkeld volgt dat bij een netto inkomen van € 2.018,- per maand, gemiddeld € 354,- per maand wordt uitgegeven voor [voornaam minderjarige01] en [minderjarige02] in 2022, dus € 177,- per kind per maand. [3]
draagkracht ouders
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [4]
3.12.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er – gebruikmakend van de formule die geldt voor 2022 – als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
draagkracht vader
3.13.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank ook hier met het belastbaar loon van € 28.118,- en het netto inkomen van € 2.018,- per maand. Hoewel de vader op zitting heeft verklaard sinds juni 2023 geen werk meer te hebben, en ook geen uitkering te hebben aangevraagd, heeft de vader daarvan geen enkel bewijsstuk overgelegd. De rechtbank zal daarom daarmee geen rekening houden.
3.14.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 275,- per maand. [5]
draagkracht moeder
3.15.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 0,- per maand. De Expertgroep alimentatie beveelt aan dat bij de verzorgende ouder die een bijstandsuitkering (al dan niet samen met een kindgebonden budget) ontvangt geen draagkracht aangenomen wordt. Als bij een verzorgende ouder met bijstand draagkracht wordt aangenomen, zou dat ertoe kunnen leiden dat de gemeente voor een deel van de kosten van het kind opdraait, terwijl de ouders als eerste financieel verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. De rechtbank volgt deze aanbeveling van de Expertgroep.
3.16.
Ter zitting heeft de moeder desgevraagd toegelicht dat zij bezig is met een opleiding tot verzorgende IG en haar diploma binnenkort zal behalen. De moeder is voornemens om parttime te gaan werken, omdat zij daarnaast nog de zorg heeft voor vier kinderen. Naar verwachting zal zij in de toekomst nog een beroep moeten doen op aanvullende bijstand.
verdeling kosten
3.17.
Vervolgens berekent de rechtbank wat het aandeel van de vader in de kosten van [voornaam minderjarige01] is. Zoals hiervoor is overwogen heeft de moeder geen draagkracht. Daarom komen de kosten van [voornaam minderjarige01] volledig voor rekening van de vader. Zijn draagkracht (€ 275,- per maand) overstijgt ook de behoefte van € 177,- per maand. Daarmee komt het aandeel van de vader in de kosten van [voornaam minderjarige01] op € 177,- per maand.
samenloop van onderhoudsverplichtingen
3.18.
Aan de kant van de vader is echter sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. Hij is samen met zijn ex-partner namelijk ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige05] . Zijn onderhoudsplicht voor haar is van gelijke rang met die voor [voornaam minderjarige01] . Ook heeft de vader gesteld onderhoudsplichtig te zijn voor [minderjarige06] , maar daarin volgt de rechtbank de vader niet. Van die stelling heeft hij geen bewijzen overgelegd en [minderjarige06] staat ook niet als kind vermeld op het uittreksel van de Basisregistratie Personen van de vader. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vader alleen onderhoudsplichtig is voor [minderjarige05] en [voornaam minderjarige01] .
3.19.
Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of de vader wel in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. [6] Als sprake is van een tekort, dan moet zijn draagkracht over de kinderen worden verdeeld en wel in beginsel gelijkelijk. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een tekort, moet de rechtbank ook beoordelen welk aandeel de vader moet leveren in de kosten van [minderjarige05] . Om dat aandeel vast te kunnen stellen, is enerzijds van belang om te weten wat de behoefte van [minderjarige05] is, maar moet anderzijds ook rekening worden gehouden met het feit dat ook de ex-partner (de moeder van [minderjarige05] ) gehouden is om naar rato van draagkracht in die kosten bij te dragen. [7]
3.20.
Om te kunnen beoordelen wat de behoefte van [minderjarige05] is, moet de rechtbank vaststellen wat haar ouders (de vader en [naam01]) te besteden hadden voordat zij uit elkaar gingen. Daarvan heeft de rechtbank echter geen informatie. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de behoefte van [minderjarige05] hetzelfde is als die van [voornaam minderjarige01] , dus € 177,- per maand. Van de moeder van [minderjarige05] heeft de rechtbank evenmin gegevens. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat in de onderlinge verhouding tussen de vader en de moeder van [minderjarige05] ieder van hen de helft van de kosten van [minderjarige05] moet dragen. Het aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige05] bedraagt daarmee € 89,- per maand.
3.21.
Gelet op het voorgaande is de vader gehouden voor [voornaam minderjarige01] € 177,- per maand bij te dragen en voor [minderjarige05] € 89,- per maand. Dat is samen € 266,- per maand. De draagkracht van de vader (€ 275,- per maand) is dus voldoende om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen, zodat er geen verdere verdeling over de kinderen hoeft plaats te vinden.
zorgkorting
3.22.
Als de vader contact heeft met [voornaam minderjarige01] , dan voldoet hij onder andere kosten voor eten en drinken. Daarmee kan hij – deels – voldoen aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de moeder staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.23.
Het contact tussen [voornaam minderjarige01] en de vader is minimaal, want de vader brengt hem alleen een paar keer per jaar een cadeautje. Om die reden houdt de rechtbank geen rekening met een zorgkorting.
indexering
3.24.
Omdat voormelde bijdrage met terugwerkende kracht ingaat, verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2023 met de wettelijke indexering van 3,4% en per 1 januari 2024 met 6,2%.
alimentatie vooruitbetalen
3.25.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.26.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.27.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vader met ingang van 1 augustus 2022 een bedrag van € 177,- per maand, vanaf 1 januari 2023 een bedrag van € 183,- per maand en vanaf 1 januari 2024 € 194,- per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] ;
4.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. C. Koopman, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: het netto besteedbaar inkomen van de vader
Bijlage 2: berekening van de behoefte van [voornaam minderjarige01]
Bijlage 3: draagkracht van de vader

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
2.Bijlage 1: het netto besteedbaar inkomen van de vader.
3.Bijlage 2: berekening behoefte van [voornaam minderjarige01] .
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Bijlage 3: draagkracht van de vader.
6.Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451
7.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:BX1295