ECLI:NL:RBROT:2024:9240

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
10-3335753-23 vordering TUL VV: 09-088900-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 27 november 2023 in Rotterdam, waarbij de verdachte de aangever in zijn bovenbeen schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op zoek waren naar het slachtoffer om hem een 'waarschuwing' te geven. De verdachte heeft verklaard dat hij de intentie had om het slachtoffer niet te doden, maar enkel te verwonden. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van zware mishandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de voorbereiding en de uitvoering van de daad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en moet een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-3335753-23
Parketnummer vordering TUL VV: 09-088900-22
Datum uitspraak: 11 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. R.C. Jagesar, advocaat in Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord en van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 primair
Opzet op de dood van het slachtoffer?
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is geweest van vol opzet.
In de gevoerde gesprekken in relatie tot de camerabeelden is te lezen dat de aangever dood moest, dat de verdachte en de medeverdachte dat doel voor ogen hadden en dat dit ook de opdracht voor het schietincident was. Daarmee is in juridische zin van sprake van opzet op de dood van de aangever.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De kogels hadden namelijk een beenslagader kunnen raken. Bovendien zat het slachtoffer in een positie waarbij zijn bovenbenen zich dichtbij zijn romp en dus ook dichtbij zijn vitale organen en buikslagaders bevonden. Als dergelijke aders en/of organen waren geraakt was de kans groot geweest dat het slachtoffer was overleden.
4.2.2.
Beoordeling : vol opzet ?
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar primaire standpunt gewezen op een afgeluisterd gesprek tussen de verdachte en de medeverdachte, waarin erover wordt gesproken dat:
- het slachtoffer dood moet;
- het slachtoffer keek alsof hij wist dat hij dood zou gaan;
- het slachtoffer dood zou gaan;
- het slachtoffer alsnog dood zal gaan.
De rechtbank acht dit alles onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Immers hebben de verdachten ook verschillende keren (eveneens in afgeluisterde gesprekken) verklaard dat het niet de bedoeling was dat het slachtoffer zou overlijden maar dat het ‘slechts’ de bedoeling was om een waarschuwing af te geven. Bovendien hebben de verdachten ter zitting verklaard dat het betreffende gesprek grootspraak is geweest, hetgeen niet valt uit te sluiten. Tot slot zijn bepaalde delen van de afgeluisterde gesprekken voor meerdere interpretaties vatbaar. Zo heeft de officier van justitie bijvoorbeeld gewezen op de zin “ze willen echt iemand dood maken”. Wanneer die zin echter wordt bezien in de context van het gesprek volgt daaruit dat de verdachten vinden dat de politie en het OM met een poging tot moord te hoog inzetten, oftewel, dat de politie en het OM hen nu ‘dood’ probeert te maken. Dit blijkt uit de zinnen: “Die jongen moest gewoon eentje in de been krijgen. Ze maken het weer erger dan het is, broer. Terwijl je gewoon richt naar die kanker been, he broer”.
4.2.3.
Beoordeling voorwaardelijk opzet
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – kan sprake zijn wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Voor wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld of van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Met betrekking tot de aard van de gedragingen kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Het slachtoffer zat op de bijrijdersstoel in een auto, toen de verdachte het portier aan de bestuurderszijde van de auto opentrok en hem direct, voor de bestuurder langs, met een vuurwapen twee keer in zijn bovenbeen schoot. Op het moment van schieten zat het slachtoffer in een onderuitgezakte positie en met opgetrokken knieën tegen het dashboard.
De rechtbank is, anders dan door de officier van justitie is betoogd, van oordeel dat verdachte door het schieten in een bovenbeen van het slachtoffer niet een reële kans op het toebrengen van dodelijk letsel in het leven heeft geroepen.
Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Het dossier biedt hier onvoldoende aanknopingspunten voor. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de kans dat het slachtoffer zou overlijden willens en weten heeft aanvaard, Hierbij betrekt de rechtbank opnieuw de verklaringen van de verdachten dat het niet de bedoeling was dat het slachtoffer zou overlijden maar dat hij ‘gewoon’ in zijn been geschoten moest worden. Oftewel, zij zijn ervan uitgegaan dat het slachtoffer niet zou overlijden, ook al was daar wel een kans op. Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1221) kan in dergelijke gevallen geen voorwaardelijk opzet worden aangenomen.
4.2.4.
Conclusie
Dit betekent dat het opzet op levensberoving ontbreekt en dat niet bewezen is dat verdachte zich aan het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord dan wel poging tot doodslag schuldig heeft gemaakt. De verdachte zal daarom van het hem onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair:
Is het toegebrachte letsel te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel?
Standpunt van de verdediging:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het letsel van het slachtoffer niet is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Niet duidelijk is of de in het been van het slachtoffer geplaatste pin permanent is. De FARR-verklaring van het slachtoffer vermeldt bovendien een genezingsduur van circa 6 weken. Omdat onduidelijk is of de breuk in het dijbeen daadwerkelijk is opgelopen door het schot, ontbreekt ook de causaliteit.
Beoordeling
De verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen twee keer in zijn bovenbeen geschoten. Het slachtoffer heeft daardoor blijkens de FARR-verklaring een complexe breuk in het dijbeen opgelopen, met een losliggend deel van het bot en een volledige verplaatsing van de breuk. In het been bevond zich een stuk metaal. Het slachtoffer is op 27 november 2023 opgenomen in het ziekenhuis en is korte tijd daarna geopereerd aan dit bovenbeen om de wonden schoon te maken, het metalen stuk uit het been te verwijderen en om een pen in het dijbeen te plaatsen om de breuk te kunnen behandelen.
Ter beoordeling van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Nu medisch ingrijpen op de wijze als hiervoor omschreven noodzakelijk is geweest concludeert de rechtbank dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Vast staat naar het oordeel van de rechtbank ook dat, anders dan betoogd door de verdediging, de bij het slachtoffer in het ziekenhuis geconstateerde complexe beenbreuk is ontstaan als gevolg van de door de verdachte op hem afgevuurde patronen. Dat het slachtoffer, nadat hij door de verdachte beschoten was, uit de auto is gestapt en (tevergeefs) heeft geprobeerd om op zijn been te staan, staat hieraan niet in de weg.
Het opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel/medeplegen
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat er sprake was van een ruzie/vete en dat hij en de medeverdachte een waarschuwing wilden afgeven. Hij heeft verklaard dat het klopt dat hij die bewuste avond in een door de medeverdachte bestuurde auto op zoek is gegaan het slachtoffer, dat zij de auto van het slachtoffer op enig moment aantroffen, dat de medeverdachte in de auto achterbleef en dat hij is uitgestapt en in de richting van de auto met daarin het slachtoffer is gelopen. Hij heeft verklaard dat hij van die auto het portier aan de bestuurderszijde heeft opengetrokken en dat hij twee keer heeft geschoten op de benen van het slachtoffer, dat zich op de bijrijdersstoel bevond. Hij is daarna teruggelopen naar de Opel Astra en samen zijn zij vervolgens weggereden.
Voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte hebben gehandeld met voorbedachte raad. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn mededader de nacht tevoren al gezamenlijk in de auto van de medeverdachte op zoek waren naar het slachtoffer en naar de auto waarin deze zich bevond. Dit impliceert dat zij bijna een etmaal de tijd hebben gehad om de door hen gemaakte plannen te heroverwegen. Op het moment dat de auto met daarin het slachtoffer daadwerkelijk werd aangetroffen, ging verdachte gericht op zijn doel, het slachtoffer, af en schoot hij deze gericht tot twee keer toe in het bovenbeen.
De rechtbank acht op grond van al het vorenstaande en op grond van de onder bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade.
De OVC-gesprekken
De verdediging heeft bij pleidooi het standpunt ingenomen dat het huidige proces-verbaal van de OVC-opname onjuistheden bevat en daarom onbetrouwbaar is. De verdediging heeft daarmee kennelijk willen betogen dat deze gesprekken buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
De rechtbank zal, gelet op de direct na aanvang van de terechtzitting gedane mededeling van de raadsvrouw dat zij het verzoek tot het nader uitluisteren van de OVC-gesprekken niet langer handhaaft, zodat dit als ingetrokken kan worden beschouwd, voor het bewijs uitgaan van de - al dan niet nogmaals uitgewerkte – OVC-gesprekken zoals die zich thans in het dossier bevinden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1 (subsidiair)
hij op 27 november 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten een complexe breuk in het bovenbeen, heeft
toegebracht door
meermaals op die [slachtoffer] te schieten.
2
hij op 18 december 2023 te 's-Gravenhage
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 4º van de Wet wapens en
munitie,
te weten een alarm- c.q. startpistool Bruni SRL, merk BBM, model GAP, kaliber
8mm knal
en
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II,
te weten 23 knalpatronen van het merk Fiocchi, kaliber 8mm knal
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 (subsidiair):
Medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is samen met de medeverdachte op twee achtereenvolgende dagen op zoek gegaan naar het slachtoffer om hem in zijn been te schieten bij wijze van ‘waarschuwing’. Nadat het slachtoffer was gevonden is dit ook daadwerkelijk gebeurd. Hierbij heeft de verdachte een uiterst gevaarlijke situatie doen ontstaan. De enorme fysieke en psychische gevolgen die het handelen van verdachte bij het slachtoffer teweeg hebben gebracht, blijken uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring.
De rechtbank acht dit een zeer ernstig strafbaar feit. Een zware mishandeling met gebruik van een vuurwapen, gepleegd op de openbare weg, schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Ook is tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte een wapen met munitie aangetroffen. Het voorhanden hebben van een wapen met bijbehorende munitie is volstrekt onaanvaardbaar, omdat de beschikbaarheid van wapens een groot risico van het gebruik van deze wapens met zich mee brengt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 februari 2024.
In dit rapport is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in welk kader wordt geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij reclassering, een verplichte ambulante behandeling, een contactverbod, een verplichting tot het volgen van een opleiding, een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van een dagbesteding en een verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
Psycholoog [naam] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 juni 2024. In dit rapport is vermeld dat de verdachte niet met de psycholoog in gesprek is gegaan over de hem ten laste gelegde feiten, waardoor een beschrijving van de doorwerking van eventueel aanwezige problematiek op de feiten niet kan worden gegeven en waardoor -in het verlengde daarvan - ook geen advies over de mate van toerekenbaarheid kan worden gegeven.
Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.
Deze straf maakt, gelet op het bepaalde in artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, en daarmee het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden, niet mogelijk.
De met de geadviseerde voorwaarden beoogde resocialisatie van de verdachte kan te zijner tijd mogelijk vorm worden gegeven in het kader van (de voorwaarden bij) een voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.
De op te leggen straf is (aanzienlijk) lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de poging tot moord dan wel doodslag, waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.804,41 aan materiële schade, bestaande uit:
kosten fysiotherapie: € 647,43
eigen risico 2023: € 271,98
eigen risico 2024: € 52,51
voorschot eigen risico 2024: € 332,49
voorschot te verwachten toekomstige kosten: € 2.500,00.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een vergoeding van € 35.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de kosten voor fysiotherapie, en de kosten van eigen risico 2023 en 2024. De officier van justitie acht de gevorderde voorschotten niet eenvoudig vast te stellen en zij heeft ten aanzien van die kosten geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag de maatregel van schadevergoeding zal worden opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake de kosten voor de ondergane fysiotherapie in Irak dient te worden afgewezen, omdat niet vaststaat dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en ook niet blijkt of deze kosten al dan niet door een zorgverzekeraar voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de gevorderde kosten voor eigen risico 2023 dienen te worden afgewezen, omdat niet duidelijk is of deze medicatie is verkregen vanwege het incident. De gevorderde kosten voorschot eigen risico en voorschot te verwachten kosten zijn niet toewijsbaar, omdat de actuele stand van zaken niet bekend is en de vorm van schade niet voldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit ter zake kosten fysiotherapie, kosten eigen risico 2023 en kosten eigen risico
rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering ter zake deze kosten, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in de overige gevorderde kosten niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is voorts komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal, nu nog geen medische eindsituatie is bereikt, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 november 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (ten dele) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.971,92, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de aan de aan de verdachte bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag opgelegde deels voorwaardelijke werkstraf af. Gelet op de straf die aan de verdachte wordt opgelegd acht de rechtbank, met de officier van justitie, die ter terechtzitting ook tot afwijzing heeft geconcludeerd, de tenuitvoerlegging van deze werkstraf niet opportuun.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36, 47, 57, 302, 303 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van € 5.971,92 (zegge: vijfduizend negenhonderdeenenzeventig euro en tweeënnegentig eurocent), bestaande uit € 971,92 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen € 5.971,92 (hoofdsom, zegge: vijfduizend negenhonderdeenenzeventig euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.971,92 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 64 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 3 juli 2023 in de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde (deels voorwaardelijk) opgelegde werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 september 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 november 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven,
(meermaals) op, althans in de richting van, die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten een complexe breuk in het bovenbeen, heeft
toegebracht door
(meermaals) op, althans in de richting van, die [slachtoffer] te schieten;
2
hij op of omstreeks 18 december 2023 te 's-Gravenhage
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 4º van de Wet wapens en
munitie,
te weten een alarm- c.q. startpistool Bruni SRL, merk BBM, model GAP, kaliber
8mm knal
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II,
te weten 23 knalpatronen van het merk Fiocchi, kaliber 8mm knal
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )