4.2.1.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is geweest van vol opzet.
In de gevoerde gesprekken in relatie tot de camerabeelden is te lezen dat de aangever dood moest, dat de verdachte en de medeverdachte dat doel voor ogen hadden en dat dit ook de opdracht voor het schietincident was. Daarmee is in juridische zin van sprake van opzet op de dood van de aangever.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De kogels hadden namelijk een beenslagader kunnen raken. Bovendien zat het slachtoffer in een positie waarbij zijn bovenbenen zich dichtbij zijn romp en dus ook dichtbij zijn vitale organen en buikslagaders bevonden. Als dergelijke aders en/of organen waren geraakt was de kans groot geweest dat het slachtoffer was overleden.
4.2.2.Beoordeling : vol opzet ?
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar primaire standpunt gewezen op een afgeluisterd gesprek tussen de verdachte en de medeverdachte, waarin erover wordt gesproken dat:
- het slachtoffer dood moet;
- het slachtoffer keek alsof hij wist dat hij dood zou gaan;
- het slachtoffer dood zou gaan;
- het slachtoffer alsnog dood zal gaan.
De rechtbank acht dit alles onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Immers hebben de verdachten ook verschillende keren (eveneens in afgeluisterde gesprekken) verklaard dat het niet de bedoeling was dat het slachtoffer zou overlijden maar dat het ‘slechts’ de bedoeling was om een waarschuwing af te geven. Bovendien hebben de verdachten ter zitting verklaard dat het betreffende gesprek grootspraak is geweest, hetgeen niet valt uit te sluiten. Tot slot zijn bepaalde delen van de afgeluisterde gesprekken voor meerdere interpretaties vatbaar. Zo heeft de officier van justitie bijvoorbeeld gewezen op de zin “ze willen echt iemand dood maken”. Wanneer die zin echter wordt bezien in de context van het gesprek volgt daaruit dat de verdachten vinden dat de politie en het OM met een poging tot moord te hoog inzetten, oftewel, dat de politie en het OM hen nu ‘dood’ probeert te maken. Dit blijkt uit de zinnen: “Die jongen moest gewoon eentje in de been krijgen. Ze maken het weer erger dan het is, broer. Terwijl je gewoon richt naar die kanker been, he broer”.
4.2.3.Beoordeling voorwaardelijk opzet
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – kan sprake zijn wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Voor wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld of van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Met betrekking tot de aard van de gedragingen kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Het slachtoffer zat op de bijrijdersstoel in een auto, toen de verdachte het portier aan de bestuurderszijde van de auto opentrok en hem direct, voor de bestuurder langs, met een vuurwapen twee keer in zijn bovenbeen schoot. Op het moment van schieten zat het slachtoffer in een onderuitgezakte positie en met opgetrokken knieën tegen het dashboard.
De rechtbank is, anders dan door de officier van justitie is betoogd, van oordeel dat verdachte door het schieten in een bovenbeen van het slachtoffer niet een reële kans op het toebrengen van dodelijk letsel in het leven heeft geroepen.
Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Het dossier biedt hier onvoldoende aanknopingspunten voor. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de kans dat het slachtoffer zou overlijden willens en weten heeft aanvaard, Hierbij betrekt de rechtbank opnieuw de verklaringen van de verdachten dat het niet de bedoeling was dat het slachtoffer zou overlijden maar dat hij ‘gewoon’ in zijn been geschoten moest worden. Oftewel, zij zijn ervan uitgegaan dat het slachtoffer niet zou overlijden, ook al was daar wel een kans op. Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1221) kan in dergelijke gevallen geen voorwaardelijk opzet worden aangenomen. 4.2.4.Conclusie
Dit betekent dat het opzet op levensberoving ontbreekt en dat niet bewezen is dat verdachte zich aan het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord dan wel poging tot doodslag schuldig heeft gemaakt. De verdachte zal daarom van het hem onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair:
Is het toegebrachte letsel te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel?
Standpunt van de verdediging:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het letsel van het slachtoffer niet is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Niet duidelijk is of de in het been van het slachtoffer geplaatste pin permanent is. De FARR-verklaring van het slachtoffer vermeldt bovendien een genezingsduur van circa 6 weken. Omdat onduidelijk is of de breuk in het dijbeen daadwerkelijk is opgelopen door het schot, ontbreekt ook de causaliteit.
Beoordeling
De verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen twee keer in zijn bovenbeen geschoten. Het slachtoffer heeft daardoor blijkens de FARR-verklaring een complexe breuk in het dijbeen opgelopen, met een losliggend deel van het bot en een volledige verplaatsing van de breuk. In het been bevond zich een stuk metaal. Het slachtoffer is op 27 november 2023 opgenomen in het ziekenhuis en is korte tijd daarna geopereerd aan dit bovenbeen om de wonden schoon te maken, het metalen stuk uit het been te verwijderen en om een pen in het dijbeen te plaatsen om de breuk te kunnen behandelen.
Ter beoordeling van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Nu medisch ingrijpen op de wijze als hiervoor omschreven noodzakelijk is geweest concludeert de rechtbank dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Vast staat naar het oordeel van de rechtbank ook dat, anders dan betoogd door de verdediging, de bij het slachtoffer in het ziekenhuis geconstateerde complexe beenbreuk is ontstaan als gevolg van de door de verdachte op hem afgevuurde patronen. Dat het slachtoffer, nadat hij door de verdachte beschoten was, uit de auto is gestapt en (tevergeefs) heeft geprobeerd om op zijn been te staan, staat hieraan niet in de weg.
Het opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel/medeplegen
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat er sprake was van een ruzie/vete en dat hij en de medeverdachte een waarschuwing wilden afgeven. Hij heeft verklaard dat het klopt dat hij die bewuste avond in een door de medeverdachte bestuurde auto op zoek is gegaan het slachtoffer, dat zij de auto van het slachtoffer op enig moment aantroffen, dat de medeverdachte in de auto achterbleef en dat hij is uitgestapt en in de richting van de auto met daarin het slachtoffer is gelopen. Hij heeft verklaard dat hij van die auto het portier aan de bestuurderszijde heeft opengetrokken en dat hij twee keer heeft geschoten op de benen van het slachtoffer, dat zich op de bijrijdersstoel bevond. Hij is daarna teruggelopen naar de Opel Astra en samen zijn zij vervolgens weggereden.
Voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte hebben gehandeld met voorbedachte raad. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn mededader de nacht tevoren al gezamenlijk in de auto van de medeverdachte op zoek waren naar het slachtoffer en naar de auto waarin deze zich bevond. Dit impliceert dat zij bijna een etmaal de tijd hebben gehad om de door hen gemaakte plannen te heroverwegen. Op het moment dat de auto met daarin het slachtoffer daadwerkelijk werd aangetroffen, ging verdachte gericht op zijn doel, het slachtoffer, af en schoot hij deze gericht tot twee keer toe in het bovenbeen.
De rechtbank acht op grond van al het vorenstaande en op grond van de onder bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade.
De OVC-gesprekken
De verdediging heeft bij pleidooi het standpunt ingenomen dat het huidige proces-verbaal van de OVC-opname onjuistheden bevat en daarom onbetrouwbaar is. De verdediging heeft daarmee kennelijk willen betogen dat deze gesprekken buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
De rechtbank zal, gelet op de direct na aanvang van de terechtzitting gedane mededeling van de raadsvrouw dat zij het verzoek tot het nader uitluisteren van de OVC-gesprekken niet langer handhaaft, zodat dit als ingetrokken kan worden beschouwd, voor het bewijs uitgaan van de - al dan niet nogmaals uitgewerkte – OVC-gesprekken zoals die zich thans in het dossier bevinden.