4.1.1.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is geweest van vol opzet.
In de gevoerde gesprekken in relatie tot de camerabeelden is te lezen dat de aangever dood moest, dat de verdachte en de medeverdachte dat doel voor ogen hadden en dat dit ook de opdracht voor het schietincident was. Daarmee is in juridische zin van sprake van opzet op de dood van de aangever.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De kogels hadden namelijk een beenslagader kunnen raken. Bovendien zat het slachtoffer in een positie waarbij zijn bovenbenen zich dichtbij zijn romp en dus ook dichtbij zijn vitale organen en buikslagaders bevonden. Als dergelijke aders en/of organen waren geraakt was de kans groot geweest dat het slachtoffer was overleden.
4.1.2Beoordeling
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar primaire standpunt gewezen op een afgeluisterd gesprek tussen de verdachte en de medeverdachte, waarin erover wordt gesproken dat:
- het slachtoffer dood moet;
- het slachtoffer keek alsof hij wist dat hij dood zou gaan;
- het slachtoffer dood zou gaan;
- het slachtoffer alsnog dood zal gaan.
De rechtbank acht dit alles onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Immers hebben de verdachten ook verschillende keren (eveneens in afgeluisterde gesprekken) verklaard dat het niet de bedoeling was dat het slachtoffer zou overlijden maar dat het ‘slechts’ de bedoeling was om een waarschuwing af te geven. Bovendien hebben de verdachten ter zitting verklaard dat het betreffende gesprek grootspraak is geweest, hetgeen niet valt uit te sluiten. Tot slot zijn bepaalde delen van de afgeluisterde gesprekken voor meerdere interpretaties vatbaar. Zo heeft de officier van justitie bijvoorbeeld gewezen op de zin “ze willen echt iemand dood maken”. Wanneer die zin echter wordt bezien in de context van het gesprek volgt daaruit dat de verdachten vinden dat de politie en het OM met een poging tot moord te hoog inzetten, oftewel, dat de politie en het OM hen nu ‘dood’ probeert te maken. Dit blijkt uit de zinnen: “Die jongen moest gewoon eentje in de been krijgen. Ze maken het weer erger dan het is, broer. Terwijl je gewoon richt naar die kanker been, he broer”.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat door het schieten in een bovenbeen van het slachtoffer door de medeverdachte [medeverdachte] niet, ook niet onder de omstandigheid dat het slachtoffer op dat moment in een onderuitgezakte positie en met opgetrokken knieën op de bijrijdersstoel in de auto zat, kan worden vastgesteld dat daarmee een reële kans op het toebrengen van dodelijk letsel in het leven is geroepen. Van opzet in de zin van voorwaardelijk opzet is naar het oordeel van de rechtbank dus evenmin sprake.
4.1.3Conclusie
Dit betekent dat niet bewezen is dat de verdachte zich aan het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag en aan de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan poging tot moord dan wel doodslag schuldig heeft gemaakt. De verdachte zal daarom van het hem onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewijswaardering feit 1 meer subsidiair:
Het opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het ten laste gelegde medeplegen.
Standpunt van de verdediging.
Aangevoerd is door de verdediging allereerst dat er geen opzet is geweest, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de verdachte daarom dient te worden vrijgesproken.
Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat de handelingen van de verdachte - het optreden als chauffeur voorafgaand, tijdens en na het door zijn medeverdachte te plegen delict - zijn te kwalificeren als medeplichtigheidsgedragingen en niet kan worden gezegd dat de verdachte daarmee een bijdrage van zodanig gewicht geleverd heeft dat er sprake is van medeplegen. De verdediging heeft ook om die reden vrijspraak bepleit.
Beoordeling van de gevoerde verweren.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte, gelet op zijn verklaring dat hij er van uitging dat er slachtoffer moest worden “gewaarschuwd”, het opzet in directe zin op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer bij de verdachte ontbrak.
Niettemin kan toch sprake zijn van opzet in de vorm van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel- wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Voor wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld of van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Met betrekking tot de aard van de gedragingen kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte is op 27 november 2023 in zijn auto samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de Katshoek in Rotterdam gereden. De verdachte heeft de auto daar geparkeerd. Medeverdachte [medeverdachte] is uit de auto van de verdachte gestapt en hij is naar de witte Volkswagen Polo, met daarin de aangever, gelopen. Hij heeft het portier van de auto opengetrokken en hij heeft de aangever twee keer in zijn dijbeen geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de aard van de (aan de verdachte mede toe te rekenen) gedragingen van de (mede) verdachte - zie ook hieronder - daarbij in het onderhavige geval zodanig dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van -minstens- het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust is aanvaard.
Uit zich in het dossier bevindende telefoongesprekken kan immers worden afgeleid dat de verdachte wist dat het de bedoeling was om aangever in zijn been te schieten. Dit blijkt allereerst uit de reeds besproken passage “Hij moest gewoon eentje in de been krijgen, broer. Hij heeft gewoon iets fout gedaan, broer. Hij moet gewoon eentje in zijn been krijgen.” Bovendien blijkt dit uit een gesprek tussen de verdachte en zijn oom, waarin de verdachte zegt dat hij kon kiezen tussen de auto rijden of een jongen op zijn been schieten en “dat hij aan hem heeft verteld wat hij wilde, dat zij (de verdachten) daarna zijn samengekomen, dat hij (de medeverdachte) dat heeft gedaan en dat hij (verdachte) een auto heeft gereden”.
Door onder die omstandigheden samen met degene die uiteindelijk de schoten op aangever heeft gelost op zoek te gaan naar de witte VW Polo met daarin de -latere- aangever heeft de verdachte er bewust rekening mee moeten houden dat er die avond op (een been van) de aangever met een vuurwapen zou worden geschoten en heeft hij de aanmerkelijke kans dat de aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust aanvaard.
De verdachte heeft dan ook gehandeld met opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Met betrekking tot het medeplegen geldt dat de verdachte niet alleen op de bewuste dag van het schietincident, maar ook al op de dag daaraan voorafgaand bewust samen met de medeverdachte op zoek is gegaan naar het slachtoffer. Bovendien blijkt uit een telefoongesprek met zijn oom dat aan de verdachte de keuze is voorgelegd om te rijden of te schieten. Dit duidt op een inwisselbaarheid van rollen tussen de verdachten. Ten slotte wijst ook het feit dat de verdachte een en ander heeft willen verhullen door de lichten van zijn auto tijdens het schietincident zelf tijdelijk te doven op medeplegen. Dit alles kan worden beschouwd als veel verdergaande handelingen dan die van een medeplichtige.
Voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte hebben gehandeld met voorbedachte raad. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn mededader de nacht tevoren al gezamenlijk in de auto van de medeverdachte op zoek waren naar het slachtoffer en naar de auto waarin deze zich bevond. Dit impliceert dat zij bijna een etmaal de tijd hebben gehad om de door hen gemaakte plannen te heroverwegen. Op het moment dat de auto met daarin het slachtoffer daadwerkelijk werd aangetroffen, ging de medeverdachte gericht op zijn doel, het slachtoffer, af en schoot hij deze gericht tot twee keer toe in het bovenbeen.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen het opzet bij de verdachte in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig en de rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade aan de aangever.