ECLI:NL:RBROT:2024:9209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
ROT 24/7982
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake uitschrijving uit de basisregistratie personen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die per 7 mei 2024 uitgeschreven was uit de basisregistratie personen (brp) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het college had dit besluit genomen op basis van een huisbezoek op 9 april 2024, waarbij werd vastgesteld dat de verzoeker niet op het geregistreerde adres woonde. Tijdens het huisbezoek waren er vijf Roemeense personen aanwezig, en een van hen verklaarde dat de hoofdbewoner elders woonde. Verzoeker maakte bezwaar tegen de uitschrijving en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij meende nog steeds op het adres te wonen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat het college voldoende bewijs had geleverd dat verzoeker niet feitelijk op het adres woonde. De voorzieningenrechter concludeerde dat het onderzoek door het college gedegen was en dat er geen reden was om aan de verklaringen van de aanwezigen tijdens het huisbezoek te twijfelen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitschrijving uit de brp een belastend besluit is en dat het college de bewijslast draagt. De uitspraak houdt in dat verzoeker zich opnieuw kan inschrijven op het adres als aan de voorwaarden is voldaan, maar dat de uitschrijving vooralsnog blijft staan. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7982

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J. Michielsen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, het college
(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1.1.
Met het bestreden besluit van 5 augustus 2024 heeft het college verzoeker per 7 mei 2024 uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, [persoon A] , de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker heeft ingeschreven gestaan op het adres [adres] te Rotterdam (het adres). Op 9 april 2024 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden op het adres. Hierbij zijn vijf personen met de Roemeense nationaliteit aangetroffen. Een van hen verklaarde dat de hoofdbewoner elders woont met zijn vrouw. Op het adres zijn alleen spullen aangetroffen van diegenen die op dat moment aanwezig waren, en niet van de hoofdbewoner. Vervolgens heeft het college per brief aan verzoeker laten weten dat het vermoeden bestaat dat hij niet meer woont op het adres en is aan verzoeker gevraagd om het juiste adres door te geven. Omdat verzoeker dit niet heeft gedaan, heeft het college met het besluit van 5 augustus 2024 verzoeker per 7 mei 2024 uitgeschreven uit de brp.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Verzoeker is het er niet mee eens dat hij is uitgeschreven uit de brp, omdat hij nog steeds woont op het adres. Verzoeker wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat het bestreden besluit wordt geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
5.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.2.
De uitschrijving uit de brp heeft tot gevolg dat de bijstandsuitkering, de toeslagen en de zorgverzekering van verzoeker worden stopgezet. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Wat zijn de toepasselijke regels?
6.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het besluit iemand uit te schrijven uit de brp een belastend besluit is. Op het college rust daarom de bewijslast om aan te tonen dat verzoeker niet feitelijk woonachtig is op het adres.
6.2.
In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven uit de brp als ingezetene. Er zijn drie voorwaarden: i) een ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland.
6.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2020 [1] , volgt dat de eerste voorwaarde inhoudt dat die ingezetene niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de brp geregistreerde woonadres. Het adresonderzoek strekt er onder meer toe te onderzoeken of aan dit vereiste is voldaan. Artikel 2.22, eerste lid, vereist dat dit onderzoek gedegen is (derde voorwaarde).
Was het onderzoek gedegen en heeft het college voldoende aangetoond dat verzoeker niet feitelijk woonachtig is op het adres?
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderzoek naar het woonadres van verzoeker voldoende gedegen was en het college voldoende heeft onderbouwd dat verzoeker niet feitelijk woont op het adres. Het college heeft zijn standpunt allereerst gebaseerd op het feit dat tijdens het huisbezoek van 9 april 2024 verzoeker niet op het adres is aangetroffen, maar dat op het adres vijf Roemeense mensen verbleven. Een van hen heeft verklaard dat hij hier sinds kort woont met zijn partner, dat de andere man en zijn partner nog niet weten of ze hier blijven wonen (afhankelijk van werk) en dat de andere man tijdelijk op bezoek is. Verder heeft hij verklaard dat de hoofdbewoner elders woont bij zijn vrouw. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Blijkens het verslag van het huisbezoek is, in weerwil van wat verzoeker ter zitting heeft betoogd, gebruik gemaakt van een Roemeense tolk. Dat de namen zijn weggelakt, maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin dat niet van die verklaring kan worden uitgegaan. Hierbij komt dat verder geen spullen van verzoeker zijn aangetroffen op het adres. Daarnaast werd bij een huisbezoek op het vermoedelijke woonadres van verzoeker aan de [straatnaam] op 26 juni 2024 niet open gedaan, terwijl verzoeker vijf minuten later alsnog de woning verliet om met de auto naar de Mathenesserdijk te rijden. In de stelling van verzoeker ter zitting dat hij daar slechts even was om iets op te halen, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond om tot een ander oordeel te komen, te meer daar uit de pintransacties blijkt dat verzoeker voornamelijk pint in Hoogvliet en niet in de buurt van het adres. Dat hij eerder jaren in Hoogvliet heeft gewoond en hij daar nog steeds heel veel komt, zoals toegelicht, acht de voorzieningenrechter in het licht van alle bekende feiten en omstandigheden voorshands onvoldoende verklarend. De voorzieningenrechter hecht daarbij ook belang aan de door het college ingebrachte verklaring van buren in de [straatnaam] , waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker op het adres in de [straatnaam] zou wonen. Het college heeft er verder op kunnen wijzen dat verzoeker gedurende het onderzoek de tenaamstelling van zijn auto heeft veranderd van zijn naam naar de naam van [persoon A] , die aan de [straatnaam] in Hoogvliet woont en dat verzoeker geen parkeervergunning (alleen een bezoekersvergunning) voor de omgeving van de Mathenesserdijk had. Op de zitting heeft verzoeker hierover verklaard dat hij zijn auto in Hoogvliet parkeert, waarna hij met de metro naar de Mathenesserdijk gaat. Uit de opgevraagde OV-reishistorie blijkt echter niet van reisbewegingen met het openbaar vervoer; verzoeker heeft in dat kader eerder verklaard dat hij geen gebruik maakt van het openbaar vervoer. Dit is daarom tegenstrijdig met elkaar. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter, in wat verzoeker tegen de onderzoeksresultaten heeft aangevoerd, onvoldoende reden om aan het onderbouwde standpunt van het college dat verzoeker niet op het adres woont te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college de uitschrijving vooralsnog niet ongedaan hoeft te maken. Zoals ter zitting is besproken, kan verzoeker zich eventueel opnieuw inschrijven op het adres, als aan de voorwaarden daartoe is voldaan. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.