ECLI:NL:RBROT:2024:9190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
10.167567.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van eendaadse samenloop poging zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling, alsmede verlaten plaats ongeval en gevaarzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling, bedreiging met zware mishandeling, verlaten van de plaats van een ongeval en gevaarzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 mei 2024 in Rotterdam met zijn auto twee keer van achteren tegen de motor van het slachtoffer is aangereden, waardoor het slachtoffer ten val kwam. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed omdat hij zich stoorde aan het te dicht achter hem rijden van de motorrijder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De bedreiging met zware mishandeling werd eveneens bewezen verklaard, omdat deze voortvloeide uit de eerdere feiten. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder te stoppen, wat ook bewezen werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische toestand, en heeft hem een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het risico dat de verdachte opnieuw een misdrijf zou begaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.167567.24
Datum uitspraak: 17 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding zoals die op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Vollebregt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd alsmede dat die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hieruit volgt dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging.
Ook van het ten laste gelegde onder 3, het verlaten van de plaats van een ongeval, moet de verdachte worden vrijgesproken. Hij is slechts een klein stukje doorgereden, heeft zijn auto geparkeerd en is blijven wachten op de inmiddels ingeschakelde politie.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1
Vast staat dat de verdachte rijdend op de Gerdesiaweg in Rotterdam twee keer met zijn auto van achter tegen de voor hem rijdende motor van de aangever is aangereden. Als gevolg van de tweede aanrijding is de aangever de controle over zijn motor verloren en ten val gekomen. Getuige [getuige] verklaart hierover dat hij achter de verdachte reed en zag dat de verdachte na de eerste aanrijding ‘stopte, om vervolgens ruimte te creëren en nog harder tegen de motorrijder aan te rijden.’ De getuige zag daarbij dat de motorrijder omhoog vloog.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte doelbewust uit was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De verdachte heeft verklaard dat hij met opzet tegen de motor is aangereden, omdat hij het zat was dat de aangever eerder zo dicht achter hem reed.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een motorrijder een kwetsbare verkeersdeelnemer is. Het van achter gericht tegen een motorrijder aanrijden met een personenauto brengt de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid mee dat de motorrijder omvalt, onder de motor of auto terechtkomt en daarbij ernstig gewond zou raken. Het rijgedrag van de verdachte (tweemaal tegen de voor hem rijdende motor van aangever aanrijden, de tweede keer nog harder dan de eerste) is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Met andere woorden, de rechtbank oordeelt dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en komt tot een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Feit 2
De bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling vloeit voort uit de bewezenverklaring van feit 1. Dit feit zal daarom zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
Feit 3
De verdachte is na de aanrijding niet gestopt, maar doorgereden. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij zag dat de aangever na diens val weer opstond en dat hij is doorgereden omdat hij geen confrontatie met de aangever wilde. Een stukje verderop heeft hij een geschikte plek gezocht om te stoppen.
Door één van de verbalisanten is verklaard dat de verdachte doorreed, ook nadat hem een stopteken was gegeven. De verdachte is uiteindelijk met zijn voertuig tot stilstand gekomen op de Oude Dijk ter hoogte van de Avenue Concordia. Anders dan de verdediging betoogt, bevindt deze kruising zich op aanzienlijke afstand van de plek van de aanrijding, volgens openbare bronnen namelijk ongeveer 750 meter, uit het zicht van de plek van de aanrijding.
De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat de verdachte de plaats van de aanrijding heeft verlaten, terwijl hij wist dat hij een ander schade en mogelijk ook letsel had toegebracht. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Feit 4
Op basis van de hiervoor beschreven gedragingen acht de rechtbank bovendien bewezen dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden waardoor er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aangever en andere weggebruikers te duchten was. Ook het onder 4 ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op 19 mei 2024 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen met zijn, verdachtes, auto tegen de motor van [slachtoffer] is gereden, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij
op 19 mei 2024 te Rotterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, doordat hij, meermalen met zijn, verdachtes, auto in de richting van en tegen de motor van [slachtoffer] is gereden;
3
hij,
als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Gerdesiaweg,
op 19 mei 2024 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
4
hij
op 19 mei 2024 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (een personenauto met kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Gerdesiaweg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- zeer dicht achter een ander voertuig (te weten de motor van [slachtoffer]) te rijden en vervolgens
- meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer] te sturen, en
- zijn snelheid niet te verminderen, zodat hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] twee maal van achteren aan heeft gereden, door welke verkeersgedragingen van verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.(primair) en 2

de eendaadse samenloop van poging zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling;

3.
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
4.
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Over de verdachte is op 5 juli 2024 gerapporteerd door een psychiater. Volgens dat rapport is de verdachte tijdens een eerder onderzoek (rapport van 12 december 2020) gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type. Toentertijd is geadviseerd de verdachte de hem toen ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en bedreiging niet toe te rekenen en te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kon worden afgegeven voor opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis en instelling op antipsychotische medicatie. Dit heeft in die zaak geleid tot ontslag van rechtsvervolging.
In het huidige onderzoek geeft de verdachte blijk van preoccupatie met hypochondere, achtervolgings- en betrekkingswaandenkbeelden, mogelijk verbonden met akoestische hallucinaties en/of waarnemingen. Hoewel dit ziektebeeld mogelijk wordt versterkt en in stand wordt gehouden door het cannabisgebruik van de verdachte, is het ook mogelijk dat de verdachte lijdt aan een onderliggende waanstoornis of schizofrenie, omdat sprake is van een terugkerend ziekteverloop. De psychiater stelt vast dat er verder in ieder geval een stoornis in cannabisgebruik is. Hij acht de stoornissen ten tijde van het in deze zaak ten laste gelegde aanwezig. Die stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ook beïnvloed. Op basis van de onderzoeksresultaten en de informatie uit de beschikbaar gestelde stukken komt de psychiater tot de conclusie dat de verdachte zich voorafgaand aan en ten tijde van het hem ten laste gelegde waarschijnlijk wel bewust was van het laakbare en het strafbare van zijn gedragingen, omdat dergelijke feiten hem al eens eerder zijn verweten. Om die reden wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 augustus 2024. Het professionele oordeel van de reclassering komt overeen met de conclusies van de psychiater.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de reclassering met betrekking tot de verminderde toerekenbaarheid van de over en maakt die tot de hare, omdat die conclusies gedragen worden door die bevindingen en door wat op de terechtzitting is gebleken. De verdachte wordt in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overwegingen
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
De feiten waarop de straf en de maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft met zijn auto tot twee keer de motor van het slachtoffer [slachtoffer] van achteren aangereden. Kennelijk deed hij dit met als doel [slachtoffer] te laten merken dat hij zich eraan stoorde dat die [slachtoffer] even daarvoor naar mening van de verdachte te dicht achter zijn auto bleef rijden. Met andere woorden: de verdachte wilde het slachtoffer een lesje te leren. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] met zijn motor ten val gekomen, waardoor hij letsel heeft opgelopen en zijn motorfiets is beschadigd. Dat het letsel beperkt is gebleven, is een gelukkig toeval. De verdachte is vervolgens zonder te stoppen doorgereden, waarbij hij een stopteken van een dienstdoende agent negeerde.
Het handelen van de verdachte heeft een zeer gevaarlijke situatie op de weg opgeleverd. De verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen frustraties.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte gezien van 6 augustus 2024. Daaruit blijkt dat aan hem eerder soortgelijke feiten ten laste zijn gelegd, maar dat hij uiteindelijk is ontslagen van rechtsvervolging. Deze omstandigheid wordt daarom in het voordeel noch in het nadeel van de verdachte meegewogen.
In zijn rapport adviseert de psychiater als interventies om het recidivegevaar te beperken een opname en behandeling in een FPA gedurende 6 maanden, met ambulante nazorg door een forensische polikliniek of forensische FACT en toezicht door reclassering in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Het toezicht kan wordt verlengd door oplegging van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat de reclassering anders dan de psychiater geen heil ziet in een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in het kader van reclasseringstoezicht. Wel ziet de reclassering mogelijkheden voor klinische behandeling met medicatie. De verwachting is dat daarmee het recidiverisico (nu gemiddeld tot hoog) kan worden beperkt. Verder acht de reclassering het risico, dat de verdachte zich aan de voorwaarden onttrekt, gemiddeld. Hoewel hij zegt mee te zullen werken aan behandeling en voorwaarden, heeft hij slechts een beperkt ziekte-inzicht. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf, met een langere proeftijd van drie jaren, zodat na afronding van de klinische opname reclasseringstoezicht mogelijk wordt. Dat toezicht zal zich richten op het (verder) stabiliseren van de verschillende leefgebieden, het structureren van een dagbesteding en het opzetten van een steunend sociaal netwerk. Daarnaast dient ambulante behandeling te worden ingezet om de psychische gesteldheid van de verdachte te monitoren. De reclassering adviseert om aan een eventuele voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende opname), dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
De reclassering heeft op 3 september 2024 aanvullend gerapporteerd dat de reclassering het advies van de psychiater tot een klinische opname gedurende zes maanden onderschrijft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de strafmodaliteiten en de duur ervan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat de bewezen feiten onder 1 primair en 2 op hetzelfde moment zijn begaan en dat feit 4 daarmee samenhangt. Dit dient in het voordeel van de verdachte tot uitdrukking te worden gebracht in de op te leggen straf.
De rechtbank heeft ook meegewogen dat de reclassering begeleiding met bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht. Daarom zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die door de reclassering zijn geformuleerd.
De rechtbank zal daarnaast een aanvullende bijzondere voorwaarde opleggen, inhoudende dat de verdachte zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen. De verdediging heeft hiermee ter terechtzitting ingestemd.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.4.1.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, zoals de reclassering heeft geadviseerd en de officier van justitie heeft gevorderd.
7.4.2.
Ontzegging van de rijbevoegdheid
De rechtbank zal (zoals door de officier van justitie gevorderd) als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen vanwege zowel het veroorzaken van gevaar op de weg als het verlaten van de plaats van een ongeval.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 55, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 5, 7, 176 en 177 van Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
vijf (5) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de/een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling dit noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en of urineonderzoek, gedurende de proeftijd. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
3. de veroordeelde laat zich voor de duur van zes maanden opnemen in een zorginstelling zoals het NIFP/IFZ, te bepalen door IFZ/DIZ. De opname start zodra er een indicatiestelling is afgegeven. De opname duurt zo lang de zorginstelling dit in overleg met de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de opname, of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van die instelling/reclassering verantwoord vindt. Hieronder kan ook het innemen van medicatie vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
4. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de forensische polikliniek De Waag of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afronding van de opname in een zorginstelling en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dat inhoudt het innemen van medicatie;
Bij een terugval in middelengebruik en/of een aanzienlijke verslechtering van de psychische toestand van de veroordeelde, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien een kortdurende klinische opname wordt geïndiceerd en de rechtbank deze goedkeurt, laat de veroordeelde zich gedurende zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicatie vallen als de zorginstelling dat nodig vindt;
5. de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
6. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen, of een soortgelijke instelling en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
achttien (18) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 17 september 2024.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 19 mei 2024 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( meermalen) met zijn, verdachtes, auto tegen de motor van [slachtoffer] is gereden, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 19 mei 2024 te Rotterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld doordat hij
(meermalen) met zijn, verdachtes, auto tegen de motor van [slachtoffer] is gereden, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij
op of omstreeks 19 mei 2024 te Rotterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, doordat hij,
(meermalen) met zijn, verdachtes, auto in de richting van en/of tegen de motor van [slachtoffer] is gereden;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij,
als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Gerdesiaweg,
op of omstreeks 19 mei 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 7 lid 1 ahf/ond b
Wegenverkeerswet 1994 )
4
hij
op of omstreeks 19 mei 2024 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (een personenauto met kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Gerdesiaweg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- zeer dicht achter een ander voertuig (te weten de motor van [slachtoffer]
) te rijden en/of (vervolgens)
- twee maal van achteren tegen de motor van die [slachtoffer] te rijden,
en/of
- meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer] te sturen, en/of
- zijn snelheid niet te verminderen, zodat hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] twee maal van achteren aan heeft gereden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )