ECLI:NL:RBROT:2024:9182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/3557
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag 2010 en institutionele vooringenomenheid

In deze zaak heeft eiseres, een kinderopvanginstelling, verzocht om compensatie van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft in een besluit van 24 juni 2021 bepaald dat eiseres geen recht heeft op compensatie, wat door eiseres is bestreden. De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 4 november 2010 zelf de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht heeft stopgezet, wat blijkt uit een xml-bestand. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er in 2010 daadwerkelijk kinderopvang heeft plaatsgevonden, wat essentieel is voor het recht op toeslag. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid of onbillijkheden die compensatie rechtvaardigen. Het verzoek om compensatie is daarom afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 19 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3557

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. L.A. Alderlieste),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Kuiper en mr. M. Krari).

Inleiding

1. Eiseres heeft verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag voor het
jaar 2010 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 24 juni 2021 bepaald dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor het jaar 2010. Met het bestreden besluit van 11 april 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag om compensatie gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft met brieven van 13 juni 2024 vragen aan partijen gesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres bijgestaan door haar echtgenoot [naam] en haar gemachtigde, en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 7 oktober 2010 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor het jaar 2010 voor de opvang van haar twee kinderen (geboortedata [geboortedatum 1] en
[geboortedatum 2]). Met het besluit van 28 oktober 2010 is aan eiseres een voorschot toegekend van € 20.121,- voor het jaar 2010. Nadat er op 4 november 2010 een bericht van wijziging was ontvangen dat de kinderopvangtoeslag met ingang van 1 januari 2010 moest worden stopgezet, werd het voorschot kinderopvangtoeslag met het besluit van
23 november 2010 op nihil vastgesteld. Met het besluit van 15 juli 2011 werd de definitieve kinderopvangtoeslag over 2010 berekend en vastgesteld op € 0,-. De ontvangen kinderopvangtoeslag is vervolgens van eiseres teruggevorderd en is voldaan, grotendeels middels verrekening met andere toeslagen. Verweerder heeft in een brief van
5 februari 2021 laten weten dat er op 12 februari 2021 geen openstaande schulden meer zijn.
3. Eiseres heeft op 17 maart 2020 verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010, waarbij zij zich op het standpunt heeft gesteld dat zij de kinderopvangtoeslag niet zelf heeft stopgezet. Met het besluit van 24 juni 2021 heeft verweerder het verzoek om compensatie afgewezen omdat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.
4. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard omdat uit een zogenaamd xml-bestand of zogeheten wijzigingsstamboom zou blijken dat eiseres zelf op 4 november 2010 de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht tot
1 januari 2010 heeft stopgezet. Ten aanzien van de daardoor ontstane terugvordering is daarom volgens verweerder geen sprake van institutioneel vooringenomen handelen of van onbillijkheden als gevolg van hardheid van het stelsel. Verder heeft eiseres, na daartoe na de hoorzitting in bezwaar in de gelegenheid te zijn gesteld, niet aannemelijk gemaakt dat haar kinderen in 2010 kinderopvang hadden genoten. Dat leidt tot de conclusie dat er evident geen recht op kinderopvangtoeslag over 2010 is. Dat maakt dat er evenmin recht bestaat op compensatie op grond van de Wht. Nu genoten kinderopvang niet aannemelijk is gemaakt, kan de vraag of belanghebbende en haar partner in 2010 arbeid hebben verricht, verder onbesproken blijven.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om compensatie kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.2.
Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. In de memorie van toelichting bij artikel 2.1 van de Wht [1] worden vijf aspecten van institutionele vooringenomenheid benoemd: (1) collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde; (2) het breed uitvragen van bewijsstukken over een of meerdere jaren; (3) zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbreken bewijsstukken, al dan niet met een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden; (4) het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkomingen in de door de ouder verstrekte bewijsstukken; (5) het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken. Ieder aspect afzonderlijk hoeft niet noodzakelijkerwijs te duiden op institutionele vooringenomenheid, net zomin als het ontbreken van een van deze aspecten wijst op de afwezigheid daarvan. Er kunnen ook nog aanvullende aanwijzingen zijn van institutionele vooringenomenheid, zo blijkt uit de memorie van toelichting.
7. Eiseres stelt dat zij de kinderopvangtoeslag niet zelf heeft stopgezet en indien dat wel het geval was, ze dat niet met terugwerkende kracht zou hebben gedaan. Uit de wijzigingenstamboom blijkt volgens eiseres niet dat zij de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet. Omdat verweerder ambtshalve bekend is met haar BSN-nummer, ligt het in de rede dat een medewerker van Dienst Toeslagen dit heeft gedaan.
Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij haar BSN-nummer en inloggegevens aan de kinderopvanginstelling heeft gegeven en dat de kinderopvanginstelling de aanvraag van de kinderopvangtoeslag heeft gedaan. Volgens eiseres is het logisch dat de kinderopvanginstelling de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet. Eiseres was geschrokken van het hoge bedrag dat zij aan kinderopvangtoeslag ontving en zou daarover contact met de Belastingdienst (thans Dienst Toeslagen) hebben gehad. Deze zou hebben gezegd dat er recht bestond op dat bedrag. Eiseres stelt bezwaarschriften te hebben ingediend maar heeft geen bewijzen daarvan. Eiseres beschikt ook niet meer over brieven die ze van de kinderopvanginstelling heeft opvangen over de kinderopvangtoeslag. De gevolgen van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag waren groot voor eiseres en haar echtgenoot. Er was onder andere geprobeerd om beslag op hun auto te leggen.
8.1.
Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet dat het systeem automatisch een zogeheten xml-bestand aanmaakt als er door een ouder of een ambtenaar een digitale wijziging wordt doorgevoerd. Deze digitale registratie vraagt om een inloghandeling in combinatie met het Burgerservicenummer (BSN) van de toeslaggerechtigde. Uit de metagegevens in het xml-bestand blijkt dat de stopzetting van de toeslag op naam en met gegevens van de ouder is ingediend. Voor verweerder is deze informatie voldoende om ervan uit te gaan dat de stopzetting met terugwerkende kracht de wilsuiting van de ouder zelf is geweest. Verweerder heeft toegelicht dat alleen in de situatie dat een digitale wijziging door een ambtenaar wordt doorgevoerd, bovenaan het daarvan aangemaakte bestand een username wordt opgemaakt. Dat bestand kan niet worden gewijzigd.
8.2.
De rechtbank vindt het aannemelijk op grond van de in het dossier beschikbare informatie dat het eiseres zelf is geweest die de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet per
1 januari 2010. Bepalend daarvoor is dat dit uit het xml-bestand blijkt, in samenhang met het feit dat niet is gebleken dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 november 2010 waarin het voorschot kinderopvangtoeslag 2010 is gewijzigd en op nihil is gezet naar aanleiding van een doorgegeven wijziging met als ingangsdatum 1 januari 2010. Ook van belang is dat eiseres in een brief van 18 juni 2012 heeft erkend dat ze een terug te vorderen bedrag van € 15.388,- verschuldigd is waarvoor ze om uitstel van betaling en een betalingsregeling heeft verzocht. Dit verzoek is door eiseres herhaald in een brief van
23 juni 2011. Uit deze brieven blijkt niet dat eiseres de stopzetting van de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2010 in twijfel heeft getrokken.
8.3.
Indien het niet eiseres is geweest die de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet maar de kinderopvanginstelling, dan is de rechtbank van oordeel dat dit in beginsel toch voor rekening en risico van eiseres moet blijven. Eiseres heeft immers haar BSN-nummer en haar inloggegevens aan de kinderopvanginstelling verstrekt en dat betekent dat zij verantwoordelijk blijft voor wijzigingen die de kinderopvanginstelling heeft doorgegeven.
8.4.
Eiseres heeft verder, ondanks dat ze daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet aangetoond dat er in het jaar 2010 opvang heeft plaatsgevonden door (geregistreerde) kinderopvang. Als er geen opvang is genoten, bestaat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag. Dat betekent dat er geen sprake kan zijn van door eiseres geleden schade als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.. Om voor compensatie in aanmerking te komen, dient er sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder. Dat is hier niet het geval.

Conclusie en gevolgen

9. Eiseres voldoet voor het jaar 2010 niet aan de vereisten voor compensatie. Dat over dit jaar een terugvordering van kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden, is niet een gevolg van institutionele vooringenomenheid of van hardheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Het verzoek om compensatie over het jaar 2010 is daarom terecht afgewezen. Dienst Toeslagen heeft in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing kunnen laten.
10. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, voorzitter, en mr. N. Boonstra en
mr. L.A.C. van Nifterick, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
Artikel 2.1. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a .voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht, voor zover hier van belang, kan de Dienst Toeslagen bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om de toekenning.

Voetnoten

1.(Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 70-71)