ECLI:NL:RBROT:2024:9179

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/5352
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag en overschrijding redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, een moeder uit [plaatsnaam], verzocht om compensatie van kinderopvangtoeslag op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank Rotterdam heeft op 19 september 2024 uitspraak gedaan in de meervoudige kamer. Eiseres had eerder compensatie aangevraagd voor de jaren 2012, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017. De Dienst Toeslagen had compensatie voor de jaren 2013 en 2014 toegekend, maar de aanvragen voor de jaren 2012, 2015, 2016 en 2017 waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van institutionele vooringenomenheid en dat eiseres voor de jaren 2012, 2015, 2016 en 2017 niet in aanmerking kwam voor compensatie. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar erkende dat er fouten waren gemaakt door de Dienst Toeslagen in de jaren 2013 en 2014, waarvoor eiseres al compensatie had ontvangen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Dienst Toeslagen om zorgvuldig om te gaan met aanvragen en de gevolgen van hun besluiten voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5352

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Krari en mr. I. Kayhan).

Inleiding

1. Eiseres heeft verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Met een besluit van 7 februari 2022 is de compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2015 en 2016 afgewezen.
Met een besluit van 9 mei 2022 is compensatie kinderopvangtoeslag van € 30.000,- toegekend voor de jaren 2013 en 2014.
Met drie besluiten van 19 juli 2022 is de compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2017 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 juni 2023 op de bezwaren van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012, 2015, 2016 en 2017 gebleven en is de hoogte van de compensatie voor de jaren 2013 en 2014 gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft met brieven van 17 juni 2024 vragen aan partijen gesteld waarbij de gelegenheid is gegeven om tot 27 juni 2024 schriftelijk te reageren of uiterlijk op de zitting.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en [naam], LLB. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
1.6.
Met een e-mailbericht van 26 juni 2024, ontvangen op 27 juni 2024, heeft eiseres de vragen van de rechtbank beantwoord. Met dit e-mailbericht heeft eiseres ook een aanvullend beroepschrift met nieuwe stukken ingediend. Dit is buiten de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde 10-dagen termijn. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , kunnen ook na afloop van de beroepstermijn nadere argumenten worden aangevoerd en stukken worden ingediend ter motivering van een eerdere beroepsgrond, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. De rechtbank ziet geen aanleiding om het aanvullend beroepschrift en de nieuwe stukken buiten beschouwing te laten omdat deze op de zitting zijn besproken en verweerder op de zitting adequaat en inhoudelijk erop heeft kunnen reageren.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft kinderopvangtoeslag aangevraagd en toegekend gekregen voor de opvang van haar twee kinderen (geboortedata 23 juli 2001 en 1 juli 2004) over de perioden van 1 januari 2012 tot en met 15 september 2012, 1 oktober 2013 tot 31 december 2013 en van 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2014.
3. Aan de afwijzing van compensatie kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 ligt ten grondslag dat het voorschot kinderopvangtoeslag is gewijzigd omdat eiseres het aantal opvanguren had gewijzigd, de kinderopvangtoeslag met ingang van 16 september 2012 had stopgezet en sprake was van een verhoging van het toetsingsinkomen.
Aan de afwijzing van compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2015, 2016 en 2017 ligt ten grondslag dat eiseres geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en er ook geen reguliere kinderopvang heeft plaatsgevonden.
Over de jaren 2012, 2015, 2016 en 2017 was er daarom geen sprake van handelen met institutionele vooringenomenheid. Over de jaren 2012 en 2017 komt eiseres ook niet in aanmerking voor compensatie op grond van de hardheidsregeling.
Aan de hoogte van de compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 ligt een berekening van het compensatiebedrag ten grondslag van € 14.021,-. Omdat eiseres al eerder bij besluit van 20 december 2021 een voorlopig bedrag van € 30.000,- toegekend had gekregen dat ze niet terug hoefde te betalen, werd er geen extra bedrag uitbetaald.
De Bezwaarschriftenadviescommissie, wiens advies ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, heeft ten aanzien van het verzoek van eiseres om haar totale persoonlijke dossier te overleggen, geconcludeerd dat uit het debat tussen partijen niet is gebleken dat verweerder zich op andere stukken zou hebben kunnen baseren dan de in het geding gebrachte producties.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012, 2015, 2016 en 2017 en de hoogte van de toegekende compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Persoonlijk dossier
6. Eiseres stelt dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Eiseres heeft al met een brief van 21 augustus 2021 verzocht om haar volledige dossier en op de hoorzitting bij de Bezwaarschriftenadviescommissie is toegezegd dat het persoonlijke dossier aan haar zou worden verstrekt. Volgens eiseres ontbreken de benodigde (meta)gegevens, zoals welke bronnen er door verweerder zijn geraadpleegd, telefoonnotities en zoekmomenten in alle systemen, om te kunnen beoordelen of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Eiseres stelt volledige inzage in de informatie die verweerder heeft, nodig te hebben om tot herstel van vertrouwen te komen en om te kunnen controleren of het bestreden besluit juist is.
6.1.
Verweerder heeft ter zitting benadrukt dat het persoonlijke dossier van eiseres op zich laat wachten wegens drukte bij verschillende afdelingen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag over haar persoonlijke dossier wil beschikken, moet verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb in deze procedure ‘alleen’ de op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit. Het volledige dossier van eiseres is veel omvangrijker en valt niet samen met het begrip ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’. Hetzelfde geldt voor mogelijk aanwezige telefoonnotities en zoekmomenten in alle systemen. Voor de beoordeling of eiseres recht heeft op compensatie heeft de rechtbank het persoonlijke dossier niet nodig. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding gebracht en het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken. De beroepsgrond slaagt niet.
Compensatie voor het jaar 2012
7. Eiseres voert geen beroepsgrond aan ten aanzien van de wijziging als gevolg van de gewijzigde opvanguren en het gewijzigde toetsingsinkomen in het jaar 2012. Met betrekking tot de stopzetting van de kinderopvangtoeslag per 16 september 2012 voert eiseres aan dat zij dat niet zelf heeft gedaan en stelt eiseres kort samengevat - vraagtekens bij de betekenis van het zogenaamde xml-bestand. Volgens verweerder blijkt uit het xml-bestand dat het eiseres moet zijn geweest die de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet.
7.1.
Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder.
De rechtbank overweegt dat uit de Memorie van Toelichting bij de Wht [2] volgt dat de bewijslast voor het recht op compensatie bij de aanvrager van de compensatie ligt. Als aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op compensatie, wordt deze toegekend. Eiseres moet dus meer doen dan alleen zeggen dat zij de kinderopvangtoeslag per
16 september 2012 niet heeft stopgezet. Aannemelijk maken betekent dat eiseres aan de hand van verklaringen en stukken duidelijk moet maken dat haar stellingen juist zijn. Dit betekent niet dat van eiseres wordt gevergd al de ingenomen stellingen te bewijzen met
objectief verifieerbare bewijsstukken, maar wel dat de stellingen van eiseres worden ondersteund door of passen bij de overige aanwezige informatie. Eiseres heeft daartoe niets aangevoerd. Ook vindt de rechtbank hierbij van belang dat niet is gebleken dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 februari 2014 waarin het recht op kinderopvangtoeslag over 2012 definitief is vastgesteld. Eiseres voldoet voor het jaar 2012 niet aan de vereisten voor compensatie en het verzoek om compensatie voor het jaar 2012 is daarom terecht afgewezen.
Compensatie voor de jaren 2013 en 2014
8. Over de jaren 2013 en 2014 is een definitief compensatiebedrag van € 14.021,- vastgesteld en eiseres heeft hiertegen geen beroepsgronden aangevoerd.
Compensatie voor de jaren 2015 en 2016
9. Over de jaren 2015 en 2016 heeft eiseres geen kinderopvangtoeslag aangevraagd omdat ze, gelet op terugvorderingen over voorgaande jaren, bang was geworden. Opvang van haar kinderen heeft toen plaatsgevonden door een buurvrouw die ze hiervoor een vergoeding betaalde. Eiseres heeft op de zitting het beroep tegen de afwijzing van compensatie over deze jaren ingetrokken.
Compensatie voor het jaar 2017
10. Eiseres stelde in eerste instantie dat ze voor het jaar 2017 geen aanvraag heeft ingediend maar uit de informatie van verweerder blijkt dat ze een aanvraag voor kinderopvangtoeslag heeft ingediend per 1 juni 2017. Volgens eiseres heeft ze in 2017 geen verzoeken om informatie van verweerder ontvangen. Daarom is er volgens eiseres sprake van institutionele vooringenomenheid en heeft ze recht op compensatie. Verweerder stelt dat eiseres niet heeft gereageerd op de verzoeken om informatie, dat het jongste kind op het moment van de aanvraag al 13 jaar was en er geen sprake is geweest van het gebruik van geregistreerde kinderopvang.
10.1.
Recht op kinderopvangtoeslag bestaat voor de kosten van opvang van kinderen tot de 1e dag van de maand waarop ze naar het voortgezet onderwijs gaan. Tevens moet er sprake zijn van geregistreerde kinderopvang. Eiseres heeft niet aangetoond dat aan beide voorwaarden is voldaan. Er bestond daarom geen recht op kinderopvangtoeslag. Daardoor kan er ook geen sprake zijn van door eiseres geleden schade zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Uit de handelwijze van Dienst Toeslagen kan de rechtbank ook geen vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in deze bepaling opmaken. Dat betekent dat het verzoek om compensatie voor het jaar 2017 terecht is afgewezen.
Overschrijding redelijke termijn
11. Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
11.1.
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het eerste bezwaarschrift door verweerder, te weten 16 maart 2022. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn (afgerond naar boven) 31 maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling in bezwaar door verweerder vanaf de ontvangst van het eerste bezwaarschrift op 16 maart 2022 tot het bestreden besluit van 26 juni 2023 naar boven afgerond 16 maanden geduurd. De duur van een half jaar die voor de behandeling van het bezwaar redelijk wordt geacht is daarmee met 10 maanden overschreden. Bij de rechtbank is geen sprake van een behandeling die langer dan anderhalf jaar duurt.
Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan eiseres toe te kennen bedrag € 1.000,-. Omdat de overschrijding aan verweerder is toe te rekenen, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot een schadevergoeding van
€ 1.000,-.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep moet ongegrond wordt verklaard. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank wil met dit oordeel niets afdoen aan het gegeven dat er in de jaren 2013 en 2014 fouten zijn gemaakt door verweerder. Het staat buiten twijfel dat dit grote gevolgen heeft gehad voor eiseres. Zij is voor deze jaren ook door verweerder gecompenseerd. Dit maakt de conclusie van de rechtbank voor wat betreft de jaren 2012, 2015, 2016 en 2017 echter niet anders.
13. Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
14. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er in zoverre voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding. Wel is er reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in verband met haar schadeverzoek. De rechtbank stelt de kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand van de gemachtigde van eiseres vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het schadeverzoek, met een waarde per punt van
€ 875, en een wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 1.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot betaling van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, voorzitter, en mr. N. Boonstra en
mr. L.A.C. van Nifterick, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
Artikel 2.1. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a .voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Artikel 2.6. van de Wht, voor zover hier van belang luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een O/GS-tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
Op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht, voor zover hier van belang, kan de Dienst Toeslagen bij een besluit over toekenning van compensatie of een tegemoetkoming afwijken van 2.6 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.

Voetnoten

1.Uitspraak van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:838
2.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, pagina 72.