ECLI:NL:RBROT:2024:9160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
C/10/668575 / HA ZA 23-972
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontslag bestuurder en concurrentiebeding in visrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [Holding A] en [persoon A] als eisers in conventie en [V.O.F. A] als gedaagde in conventie. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers in conventie afgewezen, waaronder de vernietiging van het ontslag van [Holding A] als bestuurder van [V.O.F. A] en de verklaring voor recht dat aan [persoon A] het vrije gebruik van visrechten toekomt. De rechtbank oordeelde dat het ontslag van [Holding A] rechtsgeldig was en dat de managementovereenkomst met [V.O.F. A] was beëindigd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de visrechten, die door [persoon A] werden geclaimd, niet aan hem toekwamen, omdat deze rechtsgeldig waren ingebracht in [V.O.F. A]. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van [V.O.F. A] toegewezen, waarbij [persoon A] c.s. werd verboden om in concurrentie te treden met [V.O.F. A] door het bevissen van de viswateren. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [V.O.F. A] toegewezen, waarbij de eisers in conventie en gedaagde in reconventie in de kosten zijn veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/668575 / HA ZA 23-972
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Holding A],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. B. van Leeuwen te Goes,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[V.O.F. A],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [persoon A] c.s., of elk afzonderlijk respectievelijk [Holding A] en [persoon A] worden genoemd. Gedaagde zal hierna [V.O.F. A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 18 januari 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de akte overleggen producties met producties 49 tot en met 52 van [V.O.F. A] ;
  • de akte overleggen producties met producties 53 tot en met 56 van [V.O.F. A] ;
  • de mondelinge behandeling van 8 mei 2024 en de daar overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 30 november 2005 is [Holding A] opgericht. [persoon A] en zijn echtgenote waren ieder voor 50% aandeelhouder van deze vennootschap.
2.2.
In de akte van oprichting van [Holding A] is, onder meer, vermeld:

1. Wijze van storting:
a. Namens de bij deze akte opgerichte vennootschap is met de oprichter overeengekomen dat de oprichter de door hem genomen aandelen zal volstorten door inbreng in de vennootschap van de gehele door hem voor eigen rekening onder de naam [V.O.F. A] Voorheen [firma A] te [vestigingsplaats] gedreven onderneming (…), welke inbreng derhalve omvat alle activa van deze onderneming onder de verplichting voor de vennootschap alle passiva van die onderneming voor haar rekening te nemen, zoals deze vermeld zijn op de hierna sub 3.a gemelde inbrengbalans (…)
De inbreng zal nader bij afzonderlijke akte worden geëffectueerd.”
2.3.
Op 30 november 2005 is ook [V.O.F. A] opgericht. Bij oprichting van [V.O.F. A] was [Holding A] enig aandeelhouder en enig bestuurder van [V.O.F. A] . [Holding A] heeft bij de oprichting de daarvoor bestaande vof, [firma A] (hierna: de vof), in [V.O.F. A] ingebracht.
2.4.
Tot de activa van de vof behoorden ten tijde van de oprichting van [V.O.F. A] , onder meer:
- de rechten van visserij in de Lek voor Vianen beginnende aan de jurisdictie van Hagestein tot Lexmond tegenover Keizersoever toe, alsmede de visserij in de oude haven van Vianen (kilometerraai 949 tot 955, 200);
- de huur van het recht van visserij in de rivier de Lek behorende tot de Heerlijkheid Hagestein en zich uitstrekkende van de limietpaal tussen Everdingen en Hagestein tot aan de limietpaal tussen Hagestein en Vianen (kilometerraai 944, 250 tot 949);
- de huur van het visrecht met betrekking tot het kantwater van de Deeneplaat en Catharinapolder (Werkendam/Made en Drimmelen).
2.5.
In de akte van oprichting van [V.O.F. A] is, onder meer, vermeld:

1. Wijze van storting:
Namens de bij deze akte opgerichte vennootschap (hierna te noemen de vennootschap) [ [V.O.F. A] : toevoeging rechtbank] is met de oprichter-vennootschap (hierna te noemen de oprichter of de inbrenger) [ [Holding A] : toevoeging rechtbank] overeengekomen dat de oprichter op de voet van artikel 14 Wet op de Vennootschapsbelasting de door haar genomen aandelen zal volstorten door inbreng in de vennootschap van een zelfstandig deel van haar voor eigen rekening onder de naam [V.O.F. A] Voorheen [firma A] te [vestigingsplaats] gedreven onderneming, (…) welke inbreng derhalve omvat alle activa van dat zelfstandige deel van deze onderneming onder de verplichting voor de vennootschap alle passiva van die onderneming voor haar rekening te nemen, zoals deze vermeld zijn op de hierna sub 3.a gemelde inbrengbalans”
2.6.
In de notariële akte van inbreng van 30 november 2005 met zaaknummer 20005S62127WV – waarbij [Holding A] de inbrenger is – is, onder meer, vermeld:
“De hiervoor aangehaalde inbrengovereenkomst is in de akte van oprichting verbindend verklaard tussen de oprichter en de vennootschap.
De comparanten verklaarde bij deze akte te willen overgaan tot de inbreng en tot de juridische levering aan de vennootschap van de in te brengen activa.
De comparanten verklaarde dat in verband daarmee bij deze door de inbrenger haar aandeel in de onderneming (…) per 1 juli tweeduizend vijf ten titel van inbreng wordt overgedragen aan de vennootschap, onder de hiervoor aangehaalde bepalingen en bedingen, welke inbreng en overdracht door de comparant voor de vennootschap worden aanvaard.
Het ingebrachte is voor de inbrenger en de vennootschap afdoende omschreven op een aan deze akte gehechte balans van de onderneming (…)
Nadere bedingen
Partijen zijn overeengekomen:
1. De vennootschap zal de ondernemingsactiviteiten van de inbrenger voortzetten. Daartoe verplicht de inbrenger zich alle in het kader van bedoeld ondernemen aangegane overeenkomsten, alsmede alle in dat kader ontstane rechten, relaties en goodwill ten bate van de vennootschap te doen strekken, waartegenover de vennootschap zich verbindt tot nakoming van alle in het kader van vorenbedoeld ondernemen ontstane verplichtingen.”
2.7.
Op de bij de notariële akte van inbreng van 30 november 2005 met kenmerk [kenmerknummer] bijgevoegde inbrengbalans is “viswater” opgenomen.
2.8.
Op 30 november 2005 zijn ook [bedrijf B] . en [bedrijf C] . opgericht. Enig aandeelhouder en enig bestuurder van [bedrijf B] is [persoon D] , de zoon van [persoon A] . Enig aandeelhouder en enig bestuurder van [persoon E] Holding is [persoon E] , de zoon van [persoon D] (en dus de kleinzoon van [persoon A] ).
2.9.
Tussen [V.O.F. A] en [Holding A] werd op 1 december 2005 een managementovereenkomst gesloten.
2.10.
Op 10 juli 2018 is tussen [Holding A] , [bedrijf B] en [bedrijf C] ten aanzien van [V.O.F. A] een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. In sub D daarvan is bepaald:

D. GESCHILLENREGELING
1. Indien naar de mening van een of meer van partijen tussen hen een ernstig geschil ontstaat (bijvoorbeeld indien één van hen handelt in strijd met de belangen van een of meer der
anderen in de werkmaatschappij of indien één van hen zich zodanig gedraagt, dat gezien ook de strekking van deze overeenkomst in redelijkheid niet gevergd kan worden, dat de samenwerking gecontinueerd wordt), heeft ieder van hen het recht dit geschil in de vorm van een bindend advies te doen beslechten door ten minste twee en ten hoogste drie adviseurs, van wie één notaris en één accountant, bij gebreke van onderlinge overeenstemming te benoemen door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB).”
2.11.
Op 18 november 2009 respectievelijk 19 mei 2022 zijn [bedrijf B] en [bedrijf C] toegetreden als bestuurders van [V.O.F. A] .
2.12.
Op 21 februari 2022 is tussen [Holding A] , [bedrijf B] en [bedrijf C] ten aanzien van [V.O.F. A] een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, waarin, onder meer, is bepaald:
“de ondergetekenden wensen hun verhouding als aandeelhouders in de Vennootschap, naast wat is vastgelegd en bepaald in de statuten van de Vennootschap, als volgt vast te leggen”
en
“In aanvulling op de bepalingen uit de statuten van de Vennootschap komen de Persoonlijke houdsters overeen dat het bestuur voor bepaalde besluiten, voorafgaand schriftelijke
goedkeuring nodig hebben van de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA). Die besluiten hebben zowel betrekking op de Vennootschap als eventuele dochtervennootschappen. Voor de navolgende besluiten dient het besluit door de AVA met unanimiteit te worden genoten, te weten (o.a.):
- Het benoemen van haar bestuurder(s)”
2.13.
Bij besluit van 17 april 2023 heeft de aandeelhoudersvergadering van [V.O.F. A] [Holding A] ontslagen als bestuurder en is de managementovereenkomst met [Holding A] opgezegd.
2.14.
De aandelen van [V.O.F. A] worden nu gehouden door [Holding A] (voor 10%), [bedrijf B] (voor 30%), [bedrijf C] (voor 30%) en [holding B] (voor 30%). Enig bestuurder en enig aandeelhouder van [holding B] is [persoon F] , zoon van [persoon D] (en dus kleinzoon van [persoon A] ).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het aandeelhoudersbesluit van 17 april 2023 van [V.O.F. A] tot ontslag van [Holding A] als statutair bestuurder van [V.O.F. A] vernietigt en bepaalt dat [persoon A] dient te worden toegelaten tot het statutair bestuur van [V.O.F. A] ;
verklaart voor recht dat de managementovereenkomst tussen [V.O.F. A] en [Holding A] in stand is gebleven en verklaart voor recht dat [V.O.F. A] is gehouden ten titel van de managementovereenkomst tot betaling aan [Holding A] van € 29.040,00, inclusief btw, te verhogen met een bedrag van € 5.808,00 inclusief btw voor iedere maand dat [V.O.F. A] vanaf oktober 2023 tot aan rechtsgeldige opzegging van de managementovereenkomst niet aan haar betalingsverplichting voldoet, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
[V.O.F. A] veroordeelt tot betaling aan [persoon A] c.s. van de buitengerechtelijke incassokosten van € 949,24;
verklaart voor recht dat aan [persoon A] het vrije gebruik van de drie visrechten als genoemd onder nrs. 32 tot en met 34 van de dagvaarding zal toekomen en te bepalen dat [V.O.F. A] die drie visrechten niet langer mag exploiteren, althans het visrecht onder nr. 34 van de dagvaarding niet langer mag exploiteren nadat het vruchtgebruik daarop is geëindigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding en voor iedere dag dat deze overtreding tot een maximum van € 100.000,00;
[V.O.F. A] veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke handelsrente.
3.2.
[V.O.F. A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [persoon A] c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
in reconventie
3.3.
[V.O.F. A] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [persoon A] c.s. verbiedt om direct of indirect in concurrentie te treden met [V.O.F. A] door het bevissen van de viswateren genoemd in nrs. 32, 33 en 34 van de dagvaarding, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, vermeerderd met € 500,00 voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom en maximum.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[V.O.F. A] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voorwaardelijk, voor het geval vordering 4 in conventie zou worden toegewezen, [persoon A] , althans [Holding A] gebiedt de visrechten en/of de huurrechten in nrs. 32, 33 en 34 van de dagvaarding waarvan de rechtbank oordeelt dat deze toekomen aan [persoon A] , althans aan [Holding A] over te dragen aan [V.O.F. A] , door 1) de visrechten binnen 14 dagen na betekening van het vonnis over te dragen aan [V.O.F. A] en door 2) binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de partijen die genoemd staan als verhuurders in de huurovereenkomsten te verzoeken hun instemming te verlenen aan overname van het huurrecht door [V.O.F. A] , en door 3) binnen 14 dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen om de goedkeuring te verkrijgen van de Kamer voor Binnenvisserij voor de overdracht van voornoemde vis- en huurrechten, althans voornoemde vis- en huurrechten ter beschikking te (blijven) stellen aan [V.O.F. A] zolang [persoon A] (Holding) aandeelhouder is van [V.O.F. A] , telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, vermeerderd met € 500,00 voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom en maximum.
3.5.
[persoon A] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie, met hoofdelijke veroordeling van [V.O.F. A] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de (na)kosten van de procedure.

4.De beoordeling

in conventie

Het besluit tot ontslag van [Holding A] als bestuurder is geldig
4.1.
[persoon A] c.s. vorderen vernietiging van het besluit tot ontslag van [Holding A] als bestuurder van [V.O.F. A] op grond van artikel 2:15 BW. De vordering wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het ontslagbesluit rechtsgeldig is genomen en overweegt daartoe het volgende.
4.2.
[persoon A] c.s. stellen dat de algemene vergadering van aandeelhouders van 17 april 2023 (hierna: de vergadering) heeft plaatsgevonden met schending van de hoorplicht en het adviesrecht (de raadgevende stem van de bestuurders), zodat aan de besluitvorming geen rechtskracht kan toekomen. Volgens hen heeft tijdens de vergadering geen inhoudelijke uitwisseling van gedachten plaatsgevonden, zodat van het horen en het inwinnen van een raadgevende stem als bedoeld in artikel 2:227 lid 7 BW geen sprake is. De rechtbank is van oordeel, zoals ook door [V.O.F. A] is aangevoerd, dat [Holding A] voldoende gelegenheid heeft gehad om van haar advies- en hoorrecht gebruik te maken. Dit blijkt uit het feit dat de advocaat van [Holding A] tijdens de vergadering uitgebreid verweer heeft gevoerd op de voorgedragen motieven om tot ontslag van [Holding A] over te gaan, welke reactie voor de besluitvorming met de algemene vergadering is gedeeld. Dit blijkt uit de door [persoon A] c.s. overgelegde notulen van die vergadering. Dat de andere bestuurders van hun raadgevende stem geen gebruik hebben gemaakt, maakt niet dat het ontslagbesluit niet rechtsgeldig is genomen, nu zij niet verplicht zijn van hun raadgevende stem gebruik te maken.
4.3.
Daarnaast stellen [persoon A] c.s. dat de toepassing van de geschillenregeling, zoals hiervoor weergegeven onder 2.10, niet is gevolgd. De verwijzing door [V.O.F. A] naar andere afwijkende bepalingen in de aanvullende aandeelhoudersovereenkomst van 21 februari 2022 maakt volgens [persoon A] c.s. niet dat de geschillenregeling uit 2018 geen gelding meer heeft. [V.O.F. A] heeft hiertegen aangevoerd dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de toenmalige aandeelhouders was om nieuwe aandeelhoudersovereenkomsten aan te gaan die op elkaar aansloten. Dat de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst de oude vervangt en geen aanvulling is, blijkt volgens haar onder meer uit het feit dat in de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst is vermeld: “de ondergetekenden wensen hun verhouding als aandeelhouders in de Vennootschap, naast wat is vastgelegd en bepaald in de statuten van de Vennootschap, als volgt vast te leggen”. Daar wordt dus niet verwezen naar de oude aandeelhoudersovereenkomst. Ook wijst [V.O.F. A] op een aantal in de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst gemaakte afwijkende afspraken ten opzichte van de oude aandeelhoudersovereenkomst.
4.4.
Er staat weliswaar in de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst niet dat de oude is komen te vervallen, maar als de bedoeling van partijen was geweest om sommige bepalingen uit de oude aandeelhoudersovereenkomst nog te laten gelden, had het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand gelegen dat in de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst naar die bepalingen zou zijn verwezen en dat is niet gebeurd. Gelet hierop en op het gemotiveerde verweer van [V.O.F. A] , hebben [persoon A] c.s. onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd dat de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst een aanvulling is op de oude in plaats van een vervanging van de oude.
4.5.
Volgens [persoon A] c.s. brengt een redelijke uitleg van de aandeelhoudersovereenkomst van 21 februari 2022 (zie 2.12) mee dat niet alleen voor het benoemen van een bestuurder, maar ook voor diens schorsing en ontslag een unaniem besluit is vereist. Dit gaat niet op, omdat dit niet in overeenstemming is met artikel 2:244 lid 2 BW, zoals ook door [V.O.F. A] aangevoerd. De wettelijke regeling van art 2:244 BW dient ertoe ervoor te waken dat ontslag van een bestuurder te zeer wordt bemoeilijkt dan wel onmogelijk wordt gemaakt. Deze regeling dient het belang van de vennootschap. In de statuten kan hier niet van worden afgeweken. De gedachte die uit de wettelijke regeling spreekt is dat het handhaven van een bestuurder tegen de wens van aandeelhouders in die tezamen meer dan twee derden van de uitgebrachte stemmen en meer dan de helft van het kapitaal vertegenwoordigen, in het algemeen op gespannen voet zal komen te staan met het vennootschapsbelang en dat deze situatie dient te worden voorkomen. Tegen die achtergrond gaat de door [persoon A] c.s. gegeven uitleg van de aandeelhoudersovereenkomst niet op.
Opzegging managementovereenkomst
4.6.
De tweede vordering van [persoon A] c.s. is gebaseerd op de stelling dat de opzegging van de managementovereenkomst niet rechtsgeldig is, omdat de managementovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en geen opzegbepaling kent, behoudens wanprestatie. Zij voeren daartoe – samengevat – het volgende aan. De bepalingen van de managementovereenkomst zijn niet gevolgd, waardoor geen wanprestatie is vastgesteld en dus deze opzeggingsgrond ontbreekt. De opzegging van de managementovereenkomst is in voorkomend geval geen besluit van de aandeelhouders, maar van de directie van [V.O.F. A] , die de overeenkomst is aangegaan. De directie heeft het besluit niet genomen. Ten slotte kan er volgens [persoon A] c.s. geen beroep worden gedaan op de 15 april- arresten – waarin is bepaald dat een rechtsgeldig ontslag als statutair bestuurder ook gevolgen heeft voor de contractuele band met de vennootschap als werknemer/manager – omdat het ontslag niet rechtsgeldig is. Ook menen [persoon A] c.s. dat de feiten in deze zaak ertoe leiden dat de 15-april arresten niet analoog kunnen worden toegepast.
4.7.
Dat, anders dan [persoon A] c.s. stellen, wel sprake is van een rechtsgeldig ontslag, is hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 al geoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat de 15 april-arresten wel van toepassing zijn en overweegt daartoe als volgt. Volgens [persoon A] c.s. betreffen de verwijten de persoon van [persoon A] , terwijl [Holding A] partij is bij de managementovereenkomst, kan de managementovereenkomst los worden gezien van het statutair bestuurderschap – omdat de opdracht aan [Holding A] ruimer is dan enkel de taken uit hoofde van bestuurderschap – en is [persoon A] als aangewezen manager inwisselbaar. Ook uit hetgeen [persoon A] c.s. zelf hebben aangevoerd, blijkt echter dat [persoon A] en [Holding A] vereenzelvigd kunnen worden. [persoon A] heeft ter zitting gesteld dat hij met [V.O.F. A] heeft afgesproken dat hij aan boord mag blijven zolang hij wil en dat hij dan “in het harnas” zou sterven. Daaruit volgt dat [persoon A] als manager niet inwisselbaar was. [V.O.F. A] heeft onbetwist aangevoerd dat [persoon A] de enige was die de holding feitelijk vertegenwoordigde en dat van het inzetten van anderen nooit sprake is geweest. De conclusie is dus dat de managementovereenkomst, tegelijk met het ontslag van [Holding A] als bestuurder, is beëindigd. Dit brengt mee dat het overige door [persoon A] c.s. in dit verband aangevoerde geen doel treft.
Visrechten
4.8.
De vierde vordering, een verklaring voor recht dat aan [persoon A] het vrije gebruik van de drie visrechten als genoemd onder nrs. 32 tot en met 34 van de dagvaarding zal toekomen en dat [V.O.F. A] die drie visrechten niet langer mag exploiteren, althans het visrecht onder nr. 34 van de dagvaarding niet langer mag exploiteren nadat het vruchtgebruik daarop is geëindigd, is gebaseerd op de volgende stellingen.
4.9.
De (huur van de) visrechten komen toe aan [persoon A] . Visrechten zijn persoonlijke rechten die alleen onder goedkeuring van de Kamer voor de Binnenvisserij kunnen worden overgedragen of met beperkte rechten kunnen worden belast. Zonder die goedkeuring is de overdracht of het gevestigde beperkt recht nietig, althans niet rechtsgeldig. Voor gehuurde visrechten geldt nog aanvullend als voorwaarde dat de verhuurder uitdrukkelijk met overdracht moet instemmen. Van beide is geen sprake. Ook eist artikel 27 van de Visserijwet dat bij het vissen steeds een schriftelijke door de Kamer goedgekeurde overeenkomst aan boord moet zijn, samen met de rechthebbende. Ook hieraan wordt niet langer voldaan nu [persoon A] niet aan boord wordt toegelaten. In de akte van oprichting van [Holding A] is bepaald dat enkel de overeenkomst tot storting, en derhalve slechts een verplichting tot inbreng van alle activa van de vof in [Holding A] , bestaat. Dit is niet de voor levering van de activa vereiste akte. Er blijkt dus niet van een juridisch deugdelijke inbreng in en levering met de goederenrechtelijke gevolgen van dien. Dus de visrechten zijn eigendom van [persoon A] gebleven. Als de visrechten wel rechtsgeldig zijn ingebracht in [Holding A] en zij deze op haar beurt rechtsgeldig kon inbrengen in [V.O.F. A] , is onvoldoende duidelijk welke rechten en plichten vallen onder ‘viswater’.
4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de oprichting van [V.O.F. A] alle activa van de vof, waaronder viswater, over zou gaan op [V.O.F. A] . [persoon A] heeft daarover ter zitting desgevraagd verklaard dat hij op advies van zijn boekhouder van de vof een besloten vennootschap had gemaakt. [persoon A] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat niet duidelijk is welk viswater zou worden overgedragen, maar op de vraag of het de bedoeling was dat “alles wat in de vof zat” naar de besloten vennootschap zou gaan en dat het enkel de bedoeling was om van een vof naar een besloten vennootschap over te gaan, antwoordde [persoon A] bevestigend. Dit wordt onder meer bevestigd door de door [V.O.F. A] als productie 17a overgelegde brief aan de Belastingdienst. Ook heeft de advocaat van [V.O.F. A] ter zitting terecht aangevoerd dat partijen uiting hebben gegeven aan artikel 5 onder “nadere bedingen” in de akte van inbreng in [V.O.F. A] , waarin staat: “Partijen verbinden zich jegens elkaar de inbreng van de onderneming door middel van een gezamenlijk schrijven of anderszins ter kennis te brengen van allen die naar de mening van een of beide van partijen daarvan op de hoogte dienen te worden gesteld”. Dit blijkt uit de brieven, zoals overgelegd door [V.O.F. A] (productie 53). Bovendien is door [V.O.F. A] onbetwist aangevoerd dat de huurpenningen door [V.O.F. A] worden betaald. Ook hieruit blijkt dat partijen na 2005 ernaar gehandeld hebben het viswater in te brengen in [V.O.F. A] .
4.12.
Partijen hebben de overdracht weliswaar kennelijk niet geformaliseerd in die zin dat daar ook de noodzakelijke aktes voor zijn opgemaakt, maar dat neemt niet weg dat de bedoeling van partijen is geweest dat het viswater zou worden ingebracht in [V.O.F. A] . Partijen hebben daar vervolgens ook altijd naar gehandeld: door [V.O.F. A] is onbetwist gesteld dat door [V.O.F. A] vanaf 2005 is gevist op de gronden die daarvoor door de vof mochten worden bevist. Als de rechtbank deze vordering van [persoon A] c.s. zou toewijzen, betekent dit dat [persoon A] c.s. zouden profiteren van het feit dat ( [persoon A] jegens [Holding A] en) [Holding A] jegens [V.O.F. A] ten aanzien van de overeengekomen inbreng haar verplichtingen niet deugdelijk is nagekomen. Een dergelijk profiteren van de eigen wanprestatie is naar het oordeel van de rechtbank onbehoorlijk en onacceptabel en, in wat meer juridische terminologie, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat derden (het gebrek aan) eventuele rechten kunnen inroepen met betrekking tot de vergunningen doet daar niet aan af.
4.13.
Gelet op wat is overwogen onder 4.11 en 4.12 wordt ook deze vordering afgewezen. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. [persoon A] c.s. hebben ook gevorderd een verklaring voor recht dat [V.O.F. A] het visrecht onder nr. 34 van de dagvaarding niet langer mag exploiteren nadat het vruchtgebruik daarop is geëindigd. Nr. 34 van de dagvaarding betreft het kantwater van de Deeneplaat en Catharinapolder (Werkendam/Made en Drimmelen). Of hierop een vruchtgebruik rust, valt uit de processtukken niet op te maken. [persoon A] c.s. stellen wel dat hierop een (nietig) vruchtgebruik is gevestigd ten gunste van [V.O.F. A] , eindigend op 31 december 2025, maar [V.O.F. A] heeft aangevoerd dat dit onjuist is. Volgens [V.O.F. A] heeft zij wel een recht van vruchtgebruik eindigend op 30 december 2025, maar dan op het perceel [naam perceel] te Werkendam sectie [sectie] , nummer [perceelnummer] . [persoon A] c.s. hebben dit niet weersproken, anders dan dat zij in de conclusie van antwoord in reconventie hebben aangevoerd dat het [V.O.F. A] niet is toegestaan deze wateren te bevissen, aangezien van de goedkeuring van de Kamer voor Binnenvisserij over het vruchtgebruik ten gunste van het [V.O.F. A] niet is gebleken. Nu zij hun stelling dat sprake is van een vruchtgebruik op het kantwater van de Deeneplaat en Catharinapolder onvoldoende hebben gehandhaafd, wordt dit gedeelte van de vordering ook afgewezen. Als [persoon A] c.s. met nr. 34 hadden bedoeld het vruchtgebruik op het perceel [naam perceel] , hadden zij hiertoe hun eis moeten wijzigen en dat hebben zij niet gedaan.
in reconventie
4.14.
Ten aanzien van vordering in reconventie oordeelt de rechtbank als volgt. In de afwijzing van de vorderingen van [persoon A] c.s. tot het (exclusief) gebruik van de viswateren genoemd in de randnummers 32, 33 en 34 van de dagvaarding (zie hiervoor onder 4.11 tot en met 4.13) ligt besloten dat [persoon A] c.s. [V.O.F. A] in deze viswateren niet mag beconcurreren. Het verweer van [persoon A] c.s. dat geen sprake zou zijn van enige vorm van concurrentie, wordt door de rechtbank verworpen. Dat het slechts zou gaan om een gering deel van de aan [V.O.F. A] ter beschikking staande wateren, maakt niet dat [V.O.F. A] geen omzet mis kan lopen als [persoon A] hier ook vist. Bovendien heeft [persoon A] gesteld zijn visactiviteiten te gaan intensiveren, waarmee hij zelf zijn in de vorige volzin weergegeven verweer ontkracht. De vordering wordt dan ook toegewezen. Een ander oordeel zou betekenen dat de inbreng waartoe [persoon A] c.s. zich hebben verbonden, teniet wordt gedaan. Ook dit is in de onderlinge verhouding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De rechtbank wijst het gevorderde gebod toe met dien verstande dat in het dictum de in nr. 32 tot en met 34 van de dagvaarding genoemde viswateren nader worden omschreven om executieproblemen te voorkomen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
Tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring ten aanzien van de in 4.14 toegewezen vordering is geen verweer gevoerd, terwijl [V.O.F. A] geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
proceskosten
4.16.
[persoon A] c.s. worden als de, zowel in conventie als in reconventie, in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld. De samenhang tussen conventie en reconventie is zodanig dat dit moet leiden tot toepassing van factor 0,5. De kosten aan de zijde van [V.O.F. A] worden begroot op:
Conventie:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 1.572,00 (2,0 punten × tarief € 786,00)
Reconventie:
- salaris advocaat € 786 (2,0 punten × tarief € 786,00 × factor 0,5)
Conventie en reconventie:
- nakosten
€ 278,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.473,00
in voorwaardelijke reconventie
4.17.
De rechtbank constateert dat de voorwaarde die [V.O.F. A] aan het voorwaardelijke deel van haar vordering in reconventie heeft verbonden, niet is vervuld, zodat de rechtbank aan de beoordeling van die vordering niet toekomt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in (voorwaardelijke) reconventie
5.2.
gebiedt [persoon A] c.s. om direct of indirect in concurrentie te treden met [V.O.F. A] door het bevissen van de viswateren:
- in de rivier Lek voor Vianen beginnende aan de jurisdictie van Hagestein tot Lexmond tegenover Keizersoever toe, alsmede de visserij in de oude haven van Vianen (kilometerraai 949 tot 955, 200);
- in de Lek behorende tot de Heerlijkheid Hagestein en zich uitstrekkende van de limietpaal tussen Everdingen en Hagestein tot aan de limietpaal tussen Hagestein en Vianen (kilometerraai 944, 250 tot 949);
- de huur van het visrecht met betrekking tot het kantwater van de Deeneplaat en Catharinapolder (Werkendam/Made en Drimmelen).
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, vermeerderd met € 500,00 voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,00, welke dwangsom aan [V.O.F. A] verschuldigd zal zijn,
5.3.
verstaat dat niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder de voorwaardelijke vordering in reconventie is ingesteld,
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [persoon A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [V.O.F. A] tot op heden begroot op € 5.473,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [persoon A] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [persoon A] c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.
[3242/3195]