ECLI:NL:RBROT:2024:9134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
10/165334-20 en 10/296997-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging doodslag en mishandeling met vuurwapens en pan

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten. In de eerste zaak, met parketnummer 10/165334-20, is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van poging doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vuurwapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, overtuigend betrokken was bij het beschieten van een woning op 25 juni 2020, waarbij getuigen en schotrestenonderzoeken zijn gebruikt als bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

In de tweede zaak, met parketnummer 10/296997-20, was de verdachte betrokken bij een vechtpartij bij de woning van zijn ex-partner, waar hij twee personen heeft mishandeld met een pan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van huisvredebreuk, maar verklaarde de mishandeling bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat zijn handelen niet proportioneel was. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, gezien de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/165334-20 en 10/296997-20
Datum uitspraak: 18 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De dagvaarding met parketnummer 10/165334-20 is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 4 primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/296997-20;
  • bewezenverklaring van:
- het onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/165334-20;
- het onder 1, 2, 3 primair en 4 subsidiair (met uitzondering van zwaar lichamelijk letsel) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/296997-20;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering in de zaak met parketnummer 10/165334-20
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft – ook bij monde van zijn raadsman – stellig ontkend dat hij betrokken was bij het beschieten van de woning op het adres [adres 2] op 25 juni 2020.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 25 juni 2020 is de woning aan [adres 2] meermalen beschoten, waarbij twee vuurwapens zijn gebruikt. De verdachte is kort na de schietpartij in de omgeving van de schietpartij aangehouden, terwijl hij als bestuurder zat in een grijze Ford Mondeo stationwagen met het kenteken [kenteken 1]. De verdachte heeft verklaard dat die auto van zijn nicht was en dat hij hem die avond had geleend. Een getuige heeft kort voor en ten tijde van de schietpartij in de omgeving van de [straatnaam] een stationwagen gezien met kenteken [kenteken 1] of [kenteken 2]. Nu dit laatste kenteken is gekoppeld aan een auto die geen stationwagen is en de eigenaar daarvan in Limburg woont, staat voor de rechtbank vast dat deze getuige de auto heeft gezien waar de verdachte die nacht in reed. De getuige heeft verder gezien dat er twee mannen uit de auto stapten. Kort daarna hoorde zij schoten, waarna zij zag dat de mannen terugkwamen, weer instapten en wegreden. Buurtbewoners hebben ook schoten gehoord en gezien dat er twee mannen waren bij de beschoten woning.
Na de aanhouding zijn bij de verdachte schiethanden afgenomen en is zijn kleding in beslag genomen. Het NFI en het Belgische NICC hebben gerapporteerd over de uitkomsten van het schotrestenonderzoek dat daarna heeft plaatsgevonden. De rechtbank maakt uit deze rapporten op dat op de handen, de schiethandhoezen en het t-shirt van de verdachte deeltjes zijn gevonden die karakteristiek zijn voor een schietproces. Het aantal deeltjes op het t-shirt is zo groot, dat het – aldus de deskundigen – onwaarschijnlijk is dat zij daarop zijn gekomen door contaminatie (secundaire overdracht). De reden die de verdachte heeft gegeven voor de aanwezigheid van deze deeltjes (namelijk dat hij bij een feest was geweest waar een vuurwerkfontein was afgestoken) verklaart volgens de deskundigen niet het aangetroffen sporenbeeld. In dit scenario zou men namelijk verwachten deeltjes aan te treffen die typisch zijn voor afgestoken vuurwerk, en die deeltjes zijn niet gevonden. Verder zou men juist niet de loodhoudende deeltjes verwachten die op het t-shirt, de handen en de schiethandhoezen zijn aangetroffen; vuurwerk mag namelijk geen lood bevatten.
De verdachte heeft geen andere verklaring gegeven voor de aanwezigheid van schotresten. Hij heeft ook niet verklaard hoe het kan dat de auto die hij die nacht gebruikte, kort voor, tijdens en na de schietpartij in de naaste omgeving van de beschoten woning is gezien en dat twee mannen kort voor de schietpartij uit de auto waren gestapt, ten tijde van de schietpartij bij die woning waren en kort daarna weer in de auto waren gestapt. Juist die combinatie (de schotresten en de aanwezigheid van de bij de verdachte in gebruik zijnde auto met twee mannen bij de woning ten tijde van de aanslag) maakt dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte betrokken was bij de schietpartij. Nu er twee mannen bij de woning zijn gezien, er met twee wapens is geschoten en de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid schotrestdeeltjes op zijn t-shirt had, staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte één van de schutters is geweest.
4.1.3.
Conclusie
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewijswaardering in de zaak met parketnummer 10/296997-20
4.2.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk binnendringen in de woning aan de Velgersdijk niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Onvoldoende is komen vast te staan hoe de verdachte de woning is binnengekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij door het duwen en trekken met het slachtoffer in de woning is beland. De aangever heeft enkel verklaard dat hij de verdachte de woning zag binnenkomen. De rechtbank kan op basis van deze verklaringen niet vaststellen of de verdachte de bedoeling heeft gehad om de woning binnen te dringen. Het onder 1 ten laste gelegde is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
4.2.2.
Bewezenverklaring van feit 2 zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair
4.2.3.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft het slachtoffer geslagen met een pan, waarbij het handvat is losgekomen van de pan. Dit geeft aan dat de verdachte met kracht heeft geslagen en het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Het slachtoffer heeft lang op herstel moeten wachten en lange tijd niet kunnen werken. Gelet hierop is het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.3.2.
Beoordeling
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de vordering benadeelde partij volgt dat het slachtoffer nog steeds hinder van zijn letsel ondervindt. Er zijn echter geen (medische) stukken voorhanden waaruit dit blijkt. Daarom moet worden uitgegaan van de informatie van de forensisch arts. Deze stelt dat het slachtoffer letsel heeft aan de strekpees. Er zijn geen breuken geconstateerd en bij ongecompliceerd beloop is de hersteltijd twee maanden. Uit deze informatie volgt niet dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 3 primair en onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit.
4.2.4.
Feit 3 meer subsidiair en feit 4, beroep op noodweer(exces)
4.2.4.1.
Standpunt officier van justitie
De onder 4 ten laste gelegde eenvoudige mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezen. Er is geen sprake van noodweer(exces).
4.2.4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich ter zake feit 3 meer subsidiair aan het oordeel van de rechtbank. Ter zake van feit 4 is het letsel niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verder geldt voor beide feiten dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich in alle redelijkheid heeft moeten verdedigen. Eén van de slachtoffers sloeg de verdachte meermaals met een honkbalknuppel in het gezicht. De verdachte heeft zich verdedigd door de knuppel af te pakken en daarmee te zwaaien. Ook heeft de verdachte uit verdediging met een pan geslagen. Er was voor de verdachte geen mogelijkheid om de woning te verlaten. De verdachte dient daarom ter zake deze feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2.4.3.
Beoordeling
Voor feit 4 geldt dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zoals ook de officier van justitie en de verdediging hebben betoogd. Het primair en subsidiair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen. Ter zake van de onder feit 3 en 4 meer subsidiair ten laste gelegde mishandelingen geldt dat de verdachte heeft bekend te hebben gevochten en met een koekenpan te hebben gezwaaid. Deze feiten kunnen in beginsel zonder nadere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Nu echter sprake is van mishandeling ontvalt bij een geslaagd beroep op noodweer(exces) aan de gedragingen van de verdachte de wederrechtelijkheid en dient vrijspraak te volgen. Het verweer van de verdediging wordt daarom besproken voordat geoordeeld wordt over de bewezenverklaring van deze feiten.
De verdachte is naar de woning waar de slachtoffers waren toegegaan. Hij heeft voor de voordeur van de woning staan schelden, op de voordeur gebonkt en vervolgens het raam in de voordeur kapot gemaakt. Hierop is hij geslagen met de honkbalknuppel. Dit gebeurde volgens de verklaring van de verdachte ter zitting, door het kapotte raam van de voordeur heen. De voordeur was toen nog gesloten en de verdachte had op dat moment eenvoudig weg kunnen gaan. Dit heeft hij niet gedaan. In plaats daarvan is hij in gevecht geraakt, de woning ingegaan en heeft hij daar op enig moment een koekenpan gepakt en de slachtoffers daarmee geslagen. Onder deze omstandigheden, waarbij de verdachte agressief de confrontatie zoekt en niet weggaat op het moment dat daar gelegenheid voor is, komt hem geen geslaagd beroep toe op noodweer(exces).
4.2.4.4.
Conclusie
De onder 3 en 4 meer subsidiair ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/165334-20 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 meer subsidiair en 4 meer subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/296997-20 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
10/165334-20
1. impliciet primair
hij op 25 juni 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, met vuurwapens heeft geschoten op de woning waar die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] verbleven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 25 juni 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapen
sin de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm een pistol
en, en munitie van categorie II , te weten meer kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 25 juni 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door meermalen, met vuurwapens te schieten op de woning waar die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] verbleven;
10/296997-20
2.
hij, op 21 november 2020 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur,
dieaan Vestia toebehoorde, heeft vernield;
3 meer subsidiair
hij, op 21 november 2020 te Rotterdam,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen,
- met een pantegen de arm te slaan ;
4 meer subsidiair
hij, op 21 november 2020 te Rotterdam,
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met een panop het hoofd, te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/165334-20
Eendaadse samenloop van

1.impliciet primair

medeplegen van poging doodslag, meermalen gepleegd;

en
3.
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
10/296997-20
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

3.meer subsidiair

mishandeling;

4.meer subsidiair

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een onbekende mededader een aanslag gepleegd op een woning. Daarbij is met twee vuurwapens geschoten op de gevel en de ramen. De woning is werkelijk doorzeefd met kogels. De verdachte heeft – omdat hij betrokkenheid ontkent – niets verklaard over een motief. Waarschijnlijk ging het om een vergissing en had een andere woning het doelwit moeten zijn.
Voor de nietsvermoedende bewoners, een ouder echtpaar, is dit een zeer angstwekkende ervaring geweest. De mannelijke bewoner is gewond geraakt door rondvliegend glas. Dat het voor de bewoners niet nog veel ernstiger is afgelopen, mag een wonder heten. Uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen, blijkt welke enorme impact dit feit heeft gehad op de slachtoffers. Zij voelen zich nog steeds niet veilig in hun woning, waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen, en in hun buurt. Ook voor buurtbewoners moet deze brute aanslag een schokkende ervaring zijn geweest.
Verder is de verdachte met een vriend in alle vroegte naar de woning van zijn ex-vriendin gegaan, kennelijk omdat hij het niet kon verkroppen dat de relatie beëindigd was. Na lang aanbellen en schoppen tegen de voordeur heeft hij het glas van de voordeur vernield. Toen één van de aanwezigen hem daarna uit (zelf)verdediging sloeg met een knuppel, heeft de verdachte er niet voor gekozen om weg te gaan, maar heeft hij weer de confrontatie gezocht. Daar heeft hij met een koekenpan de twee mannelijke aanwezigen fors mishandeld. De rechtbank stelt vast dat ook de verdachte bij deze confrontatie letsel heeft opgelopen, maar dat heeft hij mede aan zichzelf te danken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte recent niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij deze gewelddadige feiten (waarbij ook het bezit van vuurwapens en munitie niet onvermeld mag blijven) past een forse gevangenisstraf. In beginsel zou een gevangenisstraf van ongeveer 7 jaar op zijn plaats zijn, maar de rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn flink is overschreden. Dit is slechts ten dele aan de verdediging te wijten. Verder acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie – de ten laste gelegde huisvredebreuk niet bewezen en kan wat het slachtoffer [slachtoffer 3] is overkomen, niet worden aangemerkt als zware mishandeling. Dit alles maakt dat de rechtbank uitkomt op een iets kortere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten, waarbij de 12-jaarsgrond aan de orde is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het persoonlijke belang van de verdachte dat eerder tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft geleid, niet langer zwaarder moet wegen dan het strafvorderlijk belang. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

9.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Ingestelde vorderingen
In de zaak met parketnummer 10/165334-20
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] – vertegenwoordigd door mr. N. Stolk – ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Beide benadeelde partijen vorderen ieder een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
In de zaak met parketnummer 10/296997-20
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 850,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 4] – vertegenwoordigd door mr. I. Baggerman-Scherpenisse – ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.499,22 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.400,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 5] – vertegenwoordigd door mr. M.A. Oosterveen – ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.750,- aan immateriële schade.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] zijn toewijsbaar (te vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel), echter refereert de officier van justitie zich ten aanzien van de hoogte van de vorderingen aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] komt eveneens voor vergoeding in aanmerking (te vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel), met uitzondering van de schadeposten ‘kleding’ en ‘ring’. Dat deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de hoogte van de vordering refereert de officier van justitie zich eveneens aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen, nu er geen causaal verband bestaat tussen het ten laste gelegde en het letsel. Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen, gelet op het noodweer(exces)-verweer. Subsidiair stelt de verdediging dat de vorderingen dienen te worden gematigd, nu de verdachte zelf ook flink is toegetakeld, de schuld niet volledig bij de verdachte lag en de benadeelde partijen daar ook een bijdrage aan hebben gehad.
9.4.
Beoordeling
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vorderingen geheel toewijzen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 25 juni 2020.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerleggingen nog te maken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd in verband met een strafbaar feit waardoor deze benadeelde partij schade zou hebben geleden en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen, met uitzondering van de schadepost ‘ring’. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu thans niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van eigen schuld, nu het noodweer(exces)-verweer thans is verworpen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 november 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 4 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering – ondanks de betwisting door de verdediging – geheel toewijzen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van eigen schuld, nu het noodweer(exces)-verweer thans is verworpen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 november 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.5.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • aan [benadeelde partij 1]: € 4.000,-;
  • aan [benadeelde partij 2]: € 4.000,-;
  • aan [benadeelde partij 4]: € 6.249,22;
  • aan [benadeelde partij 5]: € 1.750,-.
Tevens wordt telkens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoedingen wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 57, 285, 287, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 primair, 3 subsidiair, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/296997-20 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/165334-20 en de onder 2, 3 meer subsidiair en 4 meer subsidiair ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/296997-20, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de
benadeelde partij [benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 4.000,- (zegge: vierduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 1]te betalen
€ 4.000,-(hoofdsom,
zegge: vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
50 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van
€ 4.000,- (zegge: vierduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 2]te betalen
€ 4.000,-(hoofdsom,
zegge: vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
50 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van
€ 6.249,22 (zegge: zesduizend tweehonderdnegenenveertig euro en tweeëntwintig eurocent), bestaande uit € 3.249,22 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 4]te betalen
€ 6.249,22(hoofdsom,
zegge: zesduizend tweehonderdnegenenveertig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.249,22 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
66 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde partij 5], te betalen een bedrag van
€ 1.750,- (zegge: duizend zevenhonderdvijftig euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 5]te betalen
€ 1.750,- (hoofdsom, zegge: duizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.750,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
27 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en S.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/165334-20
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met (een) vuurwapen(s) heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], althans op de woning waar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] verbleven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (of meer) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 en/of Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, en/of munitie van categorie II en/of III, te weten één of meer kogelpatro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 25 juni 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal met (een) vuurwapen(s) te schieten in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], althans op de woning waar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] verbleven;
10/296997-20
1.
hij, op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, aan [adres 3], bij [slachtoffer 5], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij, op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Vestia, in elk geval aan een ander dan aan verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij, op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een afgescheurde pees van de middelvinger, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal
- met een pan, althans enig gelijkend voorwerp, in/op/tegen de arm en/of been en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan en/of
- met een glazen voorwerp, in/op/tegen de arm en/of been en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal
- met een pan, althans enig gelijkend voorwerp, in/op/tegen de arm en/of been en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan en/of
- met een glazen voorwerp, in/op/tegen de arm en/of been en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een afgescheurde pees van de middelvinger ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal
- met een pan, althans enig gelijkend voorwerp, in/op/tegen de arm en/of been en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan en/of
- met een glazen voorwerp in/op/tegen de arm en/of been en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
4.
hij, op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal met een pan, althans gelijkend voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam,
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal met een pan, althans gelijkend voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam,
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal met een pan, althans gelijkend voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam te slaan.