ECLI:NL:RBROT:2024:9121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
ROT 22/6060
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor dakkapel in strijd met bestemmingsplan en welstandseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van zijn woning behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De aanvraag om omgevingsvergunning werd op 25 maart 2022 ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee heeft deze afgewezen op 3 juni 2022, met een bestreden besluit op 7 november 2022. De rechtbank stelt vast dat de goothoogte van de dakkapel de maximale hoogte van 4 meter overschrijdt, wat in strijd is met de planregels. Bovendien neemt de dakkapel vrijwel het gehele dakvlak in beslag, wat afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit. De rechtbank concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van de goede ruimtelijke ordening en de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft ook betoogd dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, maar de rechtbank oordeelt dat het college tijdig en op de juiste wijze heeft besloten. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het ongegrond, zonder dat eiser recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee

(gemachtigden: mr. S.C. van Tuijl-Koese en mr. D.C. Alblas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van zijn woning aan [adres] (hierna: het perceel).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 3 juni 2022 (hierna: het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3. De rechtbank beoordeelt het in stand laten van de afwijzing om omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat de zaak over?
5. Eiser heeft op 25 maart 2022 een aanvraag ingediend voor het realiseren van een dakkapel aan de voorzijde van zijn woning. Eiser heeft de dakkapel al gerealiseerd.
5.1.
Het bestemmingsplan “Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011” (hierna: de planregels) is van toepassing. Op grond hiervan geldt voor zover relevant ter plaatse van het perceel de bestemming “Wonen – 1”. Het perceel heeft de bouwaanduiding “twee-aaneen” en er geldt een maximum goothoogte van 4 meter.
5.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en de redelijke eisen van welstand. [1] Het plan is volgens het bestreden besluit ook in strijd met het bestemmingsplan [2] , omdat de maximale goothoogte van 4 meter wordt overschreden. [3] Het college wil geen medewerking verlenen aan het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan. [4]
5.3.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend?
6. Primair betoogt eiser dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, omdat niet tijdig op zijn aanvraag is beslist door het college. Daartoe voert eiser aan dat de termijn om te beslissen niet is opgeschort, omdat niet gevraagd is om aanvullende informatie. Dit brengt met zich dat de beslistermijn voorbij is. Verder voert eiser aan dat hij het primaire besluit niet toegezonden heeft gekregen per post, maar onterecht via e-mail, terwijl hij daar geen toestemming voor heeft gegeven (artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Het besluit is dan ook niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, zodat de bekendmaking pas na de beslistermijn heeft plaatsgevonden. Omdat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, heeft het college volgens eiser ten onrechte nagelaten deze omgevingsvergunning te publiceren.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning niet van rechtswege is verleend. Allereerst is de beslistermijn volgens het college rechtsgeldig opgeschort, zodat binnen de beslistermijn is besloten. Eiser heeft zich in de primaire fase laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Uit de processtukken volgt dat er zowel communicatie heeft plaatsgevonden met de gemachtigde van eiser als met eiser. Eiser heeft bovendien de aanvraag digitaal via het Omgevingsloket (OLO) ingediend, zodat de besluiten ook digitaal worden verzonden. In de procedure is diverse keren via elektronische weg gecommuniceerd over de aanvraag. Daarmee is door eiser kenbaar gemaakt dat hij langs de elektronische weg voldoende bereikbaar is.
6.2.
Hoewel artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet paragraaf 4.1.3.3 van de Awb, die gaat over de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen, vanaf het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet nadrukkelijk uitsluit, is het eventuele moment dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend in dit geval gelegen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De beslistermijn eindigde in deze procedure immers vóór 1 januari 2024, zodat ingevolge de Wabo bij overschrijding van deze termijn de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. Dat maakt dat de rechtbank een oordeel zal geven over de vraag of de omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan.
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat, of het bouwplan nu wel of niet in strijd met het bestemmingsplan is, hoe dan ook de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. Ofwel het bouwplan is niet in strijd met het bestemmingsplan, of indien dat wel het geval is, geeft artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 2o, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) de bevoegdheid voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.
6.4.
Op grond van artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Op grond van het tweede lid, kan het bevoegde gezag deze termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Eiser heeft via zijn gemachtigde op 25 maart 2022 de aanvraag digitaal via het Omgevingsloket online ingediend en het college heeft deze aanvraag dus die dag ontvangen. Het optreden van een gemachtigde (artikel 2:1 van de Awb) heeft tot gevolg dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. Dit brengt het zorgvuldigheidsbeginsel ook met zich. Het college heeft met de brief en per e-mail van 14 april 2022 de gemachtigde van eiser verzocht om aanvullende gegevens, zoals bedoeld in artikel 4:5 van de Awb. De rechtbank volgt eiser niet in diens stelling dat college ten onrechte om de gevraagde aanvullende gegevens heeft gevraagd. Dat mocht het college redelijkerwijs doen. Op grond van 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb wordt de beslistermijn daarom opgeschort met ingang van de dag na die waarop het college de aanvrager krachtens 4:5 van de Awb uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Het college heeft op 13 mei 2022 aanvullende gegevens ontvangen. De gemachtigde van eiser heeft per e-mail van 16 mei 2022 aangegeven dat eiser desgevraagd niet akkoord gaat met een versmalling van de dakkapel naar drie meter. De gemachtigde heeft de ruimtelijke onderbouwing nog extra meegestuurd voor de welstandscommissie. Het college heeft per e-mail vervolgens aangegeven dat de ruimtelijke onderbouwing al aan de welstandscommissie is voorgelegd en dat deze niet akkoord is. Van 26 maart 2022 (de dag na ontvangst van de aanvraag) tot en met 14 april 2022 zijn 20 dagen van de beslistermijn verstreken. Vervolgens is deze termijn opgeschort tot en met 13 mei 2022. Vanaf 13 mei 2022 (de dag dat de aanvraag is aangevuld) is de resterende termijn van 36 dagen gaan lopen. Het college heeft met het besluit van 3 juni 2022 tijdig een besluit genomen.
6.5.
Op grond van artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen. Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht dat aan een of meer geadresseerden is gericht elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3088 staat dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb volgt dat "teneinde een bericht langs elektronische weg te mogen verzenden, is vereist dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. De wettekst stelt geen eisen aan de wijze van kenbaarmaking. De kenbaarmaking kan meer of minder uitdrukkelijk geschieden. De geadresseerde zal moeten aangeven op welk elektronisch postadres hij bereikbaar is. [...]" Uit het voorgaande valt af te leiden dat het kenbaar maken in de zin van artikel 2:14 van de Awb zowel impliciet als expliciet kan geschieden. De memorie van toelichting stelt weliswaar dat ‘voorlopig ’ nog van uitdrukkelijke kenbaarmaking moet worden uitgegaan, maar die tekst dateert van meer dan vijftien jaar geleden en sindsdien heeft het elektronische verkeer met de overheid zich sterk ontwikkeld. Aan die tekst wordt dus geen doorslaggevende betekenis toegekend.
6.6.
Het primaire besluit is zowel naar de gemachtigde van eiser als eiser zelf per e-mail van 3 juni 2022 verstuurd en ontvangen. Uit de stukken volgt niet dat uitdrukkelijk verzocht is om het besluit per post te ontvangen. Ook is niet kenbaar gemaakt dat de gemachtigde het besluit niet per e-mail wilde ontvangen. Gelet op voorgaande en het opvolgend e-mailverkeer tussen de gemachtigde en de vergunningverlener, heeft eiser niet duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg niet bereikbaar is. Dit brengt met zich dat het college het besluit op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, zodat het inwerking is getreden.
6.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat de omgevingsvergunning niet van rechtswege is ontstaan, omdat het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning tijdig en op de juiste wijze is bekendgemaakt. Er was dan ook geen aanleiding voor het college om een van rechtswege verleende omgevingsvergunning te publiceren. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat betekent dat de rechtbank de inhoudelijke gronden van het beroep hierna verder behandelt.
Toetsingskader
7. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning verleend indien er geen strijd is met het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Op grond van het tweede lid wordt bij strijd met het bestemmingsplan de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de dakkapel niet geheel vergunningsvrij is voor de activiteit bouwen én gebruik in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2, bijlage II, van het Bor.
Is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan?
8. Eiser stelt dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 18.2.1, onder e, van de planregels, omdat met het bouwen van de dakkapel de goothoogte namelijk niet wordt overschreden. Op grond van artikel 2.6 van de planregels wordt de goothoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In een uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2879, r.o. 2.2, heeft de Afdeling ten aanzien van dezelfde definitie geoordeeld dat de planwetgever niet de plaats waar de goot is aangebracht bepalend heeft geacht voor de goothoogte maar de plaats waar het water vanaf druipt of waar een boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel is aangebracht. Volgens eiser loopt het dak van zijn woning zowel aan de boven, onder, als aan beide zijkanten af, zodat het hemelwater via de bestaande goot wordt afgevoerd en niet via de dakkapel. Omdat er geen strijdigheid is met artikel 18.2.1, onder e, van de planregels, wordt volgens eiser ook niet toegekomen aan een beoordeling van artikel 18.2.1, onder i, van de planregels, zodat het college daar ook onterecht aan getoetst heeft, aldus eiser.
8.1.
Op grond van artikel 18.2.1, onder e, van de planregels bedraagt de goothoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de aangeduide goothoogte. Ter plaatse van het perceel geldt een maximale goothoogte van 4 meter. Op grond van artikel 2.6 van de planregels wordt de goothoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. De rechtbank oordeelt in lijn met de uitspraken van de Afdeling dat dit betekent dat de planwetgever niet alleen de plaats waar de goot is aangebracht bepalend heeft geacht voor de goothoogte maar ook de plaats waar het water vanaf druipt of waar een boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel is aangebracht. Op de tekeningen behorende bij de aanvraag is de dakkapel 6,25 meter breed en aan weerszijden voorzien op slechts 0,5 meter van de zijgevels, zodat de dakkapel in de breedte vrijwel het gehele dakvlak in beslag neemt. Daarnaast loopt de dakkapel aan de bovenzijde nagenoeg gelijk aan de nok, zodat het water van de bovenkant van de dakkapel afgevoerd moet worden. Uit de detailtekening volgt dat aan de zijkant van de dakkapel een goot is aangebracht waar het water vanaf druipt. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het standpunt van het college dat gelet op de begripsomschrijving in de planregels de bovenkant van de dakkapel hier bepalend is voor waar de goothoogte is gelegen. Elk bouwplan moet op zichzelf worden beoordeeld. De situatie in de door eiser genoemde uitspraak is niet geheel vergelijkbaar met het onderhavige bouwplan, zodat dit eiser niet kan baten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat met het bouwplan de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale goothoogte wordt overschreden.
8.2.
Op grond van artikel 18.2.1, onder i, van de planregels is, als de goothoogte wordt overschreden, een dakkapel mogelijk indien wordt voldaan aan de in dat artikel omschreven maatvoeringen. Het gaat dan om de volgende punten: de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak bedraagt ten minste 0,5 m, de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, bedraagt ten hoogste 1,75 m, de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 50% van het dakvlak. Gelet op de tekeningen behorende bij de aanvraag wordt niet voldaan aan de afstandseis van 0,5 meter vanaf de nok. Verder is de breedte van de dakkapel niet ten hoogste 50% van het dakvlak.
8.3.
Dit betekent dat het college de aanvraag terecht mede heeft aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Heeft het college in redelijkheid kunnen weigeren af te wijken van het bestemmingsplan?
9. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3584) dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9.1.
Het college wil geen medewerking verlenen aan het plan, omdat een dergelijke uitbreiding altijd afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit. Op zitting heeft het college toegelicht dat dit met name betrekking heeft op een dakkapel aan de voorzijde breder dan 50% van het dakvlak. Eiser heeft terecht opgemerkt dat in de Beleidsregel afwijkingsbeleid ruimtelijke ordening 2015 onder 3.4 nog wordt verwezen naar de welstandsnota Goeree-Overflakkee 2015. Deze statische verwijzing is achterhaald omdat ten tijde van belang inmiddels de nieuwe welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 in werking was getreden. Dit kan eiser echter niet baten, omdat het college de beleidsregel zo uitlegt dat zij het beschouwen als een verwijzing naar de nieuwe welstandsnota en het welstandsbeleid voor zover hier van belang niet is gewijzigd. Voor wat betreft de hoogte heeft het college toegelicht dat het wel wil afwijken van de planregels voor zover de dakkapel gelijk ligt aan de dakkapel van het naastgelegen pand. De breedte van de in de aanvraag voorziene dakkapel blijft voor het college echter een veel te ingrijpende afwijking van het bestemmingsplan nu in plaats van de voorgeschreven maximale breedte van 50% van het dakvlak het hier een dakkapel over nagenoeg de volledige breedte van het dakvlak betreft. Dat is, zoals op zitting toegelicht, qua afmetingen op geen enkele manier een ondergeschikt bouwdeel op het dakvlak. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank, gegeven de het college toekomende beleidsruimte, geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voor eiser nadelige gevolgen van het weigeren om in zoverre medewerking te verlenen aan het bouwplan heeft het college voldoende in de besluitvorming betrokken. Op zitting is nog aan de orde gekomen of er nog mogelijkheden zijn om het bouwplan aan te passen. Het college heeft aangegeven dat dit problematisch is, omdat eiser de dakkapel al heeft gerealiseerd. Het college vindt de aangevraagde dakkapel hoe dan ook te breed. Eiser heeft aangegeven niet bereid te zijn om de breedte aan te passen, zodat er geen ruimte is voor een aanpassing die eventueel in afwijking van het bestemmingsplan vergund kan worden.
Is de dakkapel voor de activiteit “bouwen” vergunningsvrij?
10. Eiser stelt dat de dakkapel voor de bouwactiviteit vergunningsvrij is, omdat de dakkapel meer dan 0,5 meter onder de daknok is gelegen, zodat wordt voldaan aan artikel 3, aanhef, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor.
10.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder a, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen. In artikel 3, aanhef, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen echter niet vereist indien deze activiteit betrekking heeft op een dakkapel in het voordakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
redelijke eisen van welstand zijn niet van toepassing;
voorzien van een plat dak,
gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m,
onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet,
bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, en
zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak; […].
10.2.
Uit de bouwtekeningen volgt dat de stelling dat de dakkapel meer dan 0,5 meter onder de daknok is gelegen, niet aannemelijk is. Daarnaast moet bovendien ook aan de andere voorwaarden zijn voldaan. Zo moeten ook de redelijke eisen van welstand niet van toepassing zijn. Niet in geschil is dat de redelijke eisen van welstand hier wel van toepassing zijn, zodat de activiteit ook op grond hiervan niet vergunningsvrij is. Dat betekent dat eiser een omgevingsvergunning nodig heeft voor de activiteit bouwen, waarbij het toetsingskader artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo van toepassing is. Gelet op dat toetsingskader voor de activiteit bouwen dient het bouwplan ook te voldoen aan het Bouwbesluit 2012 [5] en de redelijke eisen van welstand. Deze gronden zal de rechtbank hierna behandelen.
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Redelijke eisen van welstand
11. Eiser stelt dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het welstandsadvies gaat onterecht in op de afmetingen die reeds in het bestemmingsplan zijn gegeven. Het advies mag de bouwregels van het bestemmingsplan niet doorkruisen. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:88, r.o. 4.2. Het college heeft dan ook niet voldaan aan zijn vergewisplicht (ECLI:NL:RVS:2018:4049, r.o. 5.2).
11.1.
In het welstandsadvies van 12 april 2022 staat dat het plan strijdig is met de redelijke eisen van welstand, tenzij de breedte wordt beperkt tot 3 meter, conform de welstandsnota. Voor wat betreft de afstand tot de nok kan worden afgeweken, mits de hoogte van de naastgelegen dakkapel worden aangehouden.
11.2.
Het is vaste rechtspraak dat de welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd.
11.3.
Zoals onder 8.1 is overwogen doet de omstandigheid dat de aanvraag voldoet aan de afmetingen van artikel 18.2.1 van de planregels zich niet voor, omdat de dakkapel 6,25 meter breed is. Met deze afmeting wordt niet voldaan aan de maximale breedte van 50% van het dakvlak. In zoverre voldoet het bouwplan al niet aan de maximale bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. Daarom is hier in zoverre ook de door eiser opgeworpen vraag of het welstandsadvies de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan doorkruist, niet relevant. Dat neemt overigens niet weg dat als eiser alsnog een aanvraag indient waarbij de dakkapel 3,625 meter breed is (50% van het totale dakvlak van 7,25 meter), het college zal moeten bezien of het welstandsbeleid waarin de dakkapel maximaal 3 meter mag zijn de planregels doorkruist.
11.4.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
11.5.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de eisen die zijn neergelegd in de welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016. Eiser moet worden nagegeven dat het welstandsadvies summier is. Aan de andere kant is, onder verwijzing naar paragraaf 2.3.6. van de welstandsnota, de vaststelling dat het bouwplan niet past in de welstandsregels die gelden voor het bouwen van een dakkapel op zichzelf duidelijk genoeg. Daarmee blijkt uit het advies van de welstandscommissie voldoende dat en waarom het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand wordt geacht. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college niet zonder nadere toelichting het welstandsadvies kon overnemen. Gelet op het voorgaande heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, zodat het in zoverre terecht heeft aangenomen dat zich een weigeringsgrond voordoet die in de weg staat aan het verlenen van een omgevingsvergunning.
Bouwbesluit 2012
12. Eiser betoogt dat er geen strijd is met het Bouwbesluit 2012. De motivering in het primaire besluit was onvoldoende. De in het bestreden besluit genoemde strijdigheid ten aanzien van de isolatiewaarde kwam voor eiser uit de lucht vallen en is bovendien onjuist. Er is ook nooit gevraagd om aanvullende informatie. De aannemer doet niet anders dan dakkapellen bouwen.
12.1.
Het college heeft met de brief van 14 april 2022 verzocht om aanvullende gegevens. In de brief is ook aangegeven dat het plan niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012. De Rc-waarden van de dakkapel voldoen niet aan artikel 5.6 en 5.3 van het Bouwbesluit 2012. Eiser is in de gelegenheid gesteld het plan aan te passen. De stelling van eiser dat hij nooit is gevraagd om aanvullende informatie valt gelet op de brief van 14 april 2022 niet te volgen. De brief is verstuurd naar zijn gemachtigde, waarvan in overweging 6.4 reeds is overwogen dat het optreden van een gemachtigde (artikel 2:1 van de Awb) tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. In het bestreden besluit is gemotiveerd waarom niet wordt voldaan aan artikel 5.3 van het Bouwbesluit 2012. De warmteweerstand van de verticale uitwendige scheidingsconstructie voldoet met 4,5 m2 K/W niet aan de gestelde 4,7 m2 K/W en de warmteweerstand van een horizontale uitwendige scheidingsconstructie voldoet met een waarde van 6,0 m2 K/W niet aan de gestelde 6,3 m2 K/W. Voor zover eiser op zitting naar voren heeft gebracht dat hij dit met gipsplaten had kunnen oplossen, had hij dit ten tijde van de aanvraag kenbaar moeten maken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college op grond van de beschikbare gegevens en bescheiden bij de aanvraag aannemelijk kon achten dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012. Dat de aannemer niet anders doet dan het bouwen van dakkapellen maakt nog niet dat de dakkapellen altijd voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Gelet op het voorgaande heeft het college terecht aangenomen dat zich in zoverre een weigeringsgrond voordoet die in de weg staat aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Gelijkheidsbeginsel
13. Eiser stelt dat in de omgeving vergelijkbare dakkapellen zijn gebouwd. Hij heeft het college hierop gewezen in zijn ruimtelijke onderbouwing behorende bij zijn aanvraag. Dat de vergunning is geweigerd is volgens eiser in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
13.1.
Eiser heeft enkel foto’s overgelegd zonder concrete adressen te benoemen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het uitsluitend overleggen van foto’s van de gevallen waar eiser zich op beroept, zonder adressen te noemen, onvoldoende is voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB0391). Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen gelijke of vergelijkbare gevallen zijn aangedragen die in de beoordeling dienden te worden betrokken. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dit betekent dat een in het bezwaar- of beroepschrift gedaan beroep op het gelijkheidsbeginsel op een later moment in de procedure kan worden onderbouwd door het noemen van concrete gelijke gevallen. In dit geval heeft eiser dat eerst ter zitting gedaan. Dat is in strijd met een goede procesorde omdat het college daarop niet meer toereikend kan reageren. Het voorgaande betekent dat de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen grond ziet voor het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft besloten. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:14

1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
[…].

Artikel 4:5

1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
[…], of
[…], of
de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 4:15

1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of
[…].
[…].

Artikel 4:20c

Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Bij de bekendmaking en mededeling van de beschikking wordt vermeld dat de beschikking van rechtswege is gegeven.

Artikel 4:20d

Indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken heeft bekendgemaakt, verbeurt het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.
De dwangsom wordt berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede lid.
De artikelen 4:17, vierde lid, en zesde lid, onder a en b, en 4:18 tot en met 4:20 zijn van overeenkomstige toepassing.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht

Artikel 3

Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
[…];
3. een dakkapel in het voordakvlak, een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak of, voor zover het betreft een bouwwerk als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, onder f, het achterdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
redelijke eisen van welstand zijn niet van toepassing;
voorzien van een plat dak,
gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m,
onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet,
bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, en
zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
[…].
Bestemmingsplan Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011

Artikel 2 Wijze van meten

[…].
2.6
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
[…].

Artikel 18 Wonen – 1

18.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
[…].
18.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
18.2.1
Hoofdgebouwen
[…];
de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
[…];
i. ter plaatse van de aanduidingen 'vrijstaand', 'twee-aan-een' en 'aaneengebouwd' mag de goothoogte van hoofdgebouwen worden overschreden door dakkapellen, indien:
de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 m bedraagt;
de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt.

Voetnoten

1.Artikel 2.10, eerste lid, onder a en d van de Wabo.
2.Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 18.2.1, onder a, van de planregels.
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo.
5.Artikel 2.10, eerste lid, onder b, van de Wabo