In de zaak tegen de verdachte, een havenmedewerker, heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de verlengde invoer van 13 kilogram cocaïne, die was aangetroffen in een container op de ECT terminal. De cocaïne was verborgen in dertien pakketten, waarvan een deel in de auto van een medeverdachte werd aangetroffen en het andere deel in een lockerruimte die door de verdachte en zijn collega werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de cocaïne op het haventerrein had vervoerd of in de lockerruimte had geplaatst. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat de bewijsvoering niet overtuigend genoeg was. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat er geen vingerafdrukken van de verdachte op de pakketten waren aangetroffen en dat de verdachte vanaf het begin ontkende betrokken te zijn geweest bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank wees ook de vordering tot gevangenneming van de verdachte af.