ECLI:NL:RBROT:2024:901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
10694598 CV EXPL 23-24741
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurwoning wegens huurachterstand met gedeeltelijke toewijzing van het verweer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en [gedaagde01] en [gedaagde02] over de huur van een woning in Rotterdam. De eiseres, Havensteder, heeft ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd vanwege een huurachterstand van € 7.286,20. De huurachterstand is ontstaan na een overeenkomst die in 2013 werd gesloten tussen Havensteder en [gedaagde02], die op dat moment gehuwd was met [gedaagde01]. Na de scheiding is de huurachterstand ontstaan, en Havensteder heeft betaling van deze achterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning geëist.

[gedaagde01] heeft verweer gevoerd en betoogd dat zij sinds 1 februari 2023 de huur heeft betaald en dat zij niet op de hoogte was van de huurschuld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden, maar heeft [gedaagde01] onder voorwaarden toegestaan om in de woning te blijven. De rechter heeft de eis van Havensteder grotendeels toegewezen, maar de ontruimingstermijn is vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van Havensteder begroot op € 1.456,14, en zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.

De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Havensteder direct kan overgaan tot uitvoering van het vonnis, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in hoger beroep. Dit vonnis benadrukt de verplichting van huurders om tijdig huur te betalen en de gevolgen van huurachterstand, inclusief de mogelijkheid van ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10694598 CV EXPL 23-24741
datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder H.J. Jansen,
tegen

1.[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gemachtigde: mr. S. Toughza,
2. [gedaagde02] ,
woonplaats: [woonplaats01]
die niet in de procedure is verschenen,
gedaagden.
De partijen worden hierna ‘Havensteder’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd.
[gedaagde01] en [gedaagde02] worden samen ‘ [gedaagde01] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 29 augustus 2023, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde01] ;
  • de akte van Havensteder, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde01] van 3 januari 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 5 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de gemachtigde van Havensteder;
  • [gedaagde01] , bijgestaan door de gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
In 2013 hebben Havensteder en [gedaagde02] een overeenkomst met elkaar gesloten voor de huur van de woning aan de [adres01] in Rotterdam. [gedaagde02] was op dat moment gehuwd met [gedaagde01] . Inmiddels zijn zij gescheiden. De huur van de woning is nu € 641,77 per maand. Er is een huurachterstand ontstaan. Havensteder eist betaling van deze achterstand met rente en kosten, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning.
2.2.
[gedaagde01] heeft verweer gevoerd. Zij is het niet eens met de eis van Havensteder, omdat zij sinds het moment waarop zij hoofdhuurder is geworden (1 februari 2023) de lopende huur heeft betaald. Zij wist lange tijd niet van het bestaan van de huurschuld en heeft in het kader van de echtscheiding met [gedaagde02] afgesproken dat hij deze schuld zou voldoen. [gedaagde01] wil graag met haar twee minderjarige kinderen in de woning blijven.
De uitkomst
2.3.
De eis van Havensteder wordt grotendeels toegewezen, maar [gedaagde01] mag onder voorwaarden wel in de woning blijven. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Vonnis op tegenspraak
2.4.
[gedaagde02] is niet in deze procedure verschenen. Omdat [gedaagde01] wel is verschenen, wordt één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Huurachterstand
2.5.
Havensteder en [gedaagde01] zijn het erover eens dat de huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling € 7.286,20 is. Dit bedrag is gebaseerd op de huur tot en met de maand januari 2024.
2.6.
Van een huuropzegging door [gedaagde02] is niet gebleken. Hij wordt daarom nog steeds als huurder van de woning aangemerkt en is, net als [gedaagde01] , hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verbintenissen uit hoofde van de huurovereenkomst. [gedaagde01] c.s. worden daarom hoofdelijk veroordeeld om de huurachterstand van € 7.286,20 aan Havensteder te betalen. Dat betekent dat als [gedaagde02] niet betaalt, [gedaagde01] door Havensteder kan worden aangesproken voor betaling van de gehele huurachterstand.
2.7.
Dat [gedaagde01] c.s. in het kader van de echtscheiding met elkaar hebben afgesproken dat [gedaagde02] de huurschuld voor zijn rekening neemt, maakt het voorgaande niet anders. Dit is een afspraak tussen (alleen) [gedaagde01] en [gedaagde02] . Havensteder staat daar buiten. Deze afspraak ontslaat [gedaagde01] daarom niet van haar verplichting als huurder om de huur aan Havensteder te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Havensteder haar eis tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten door [gedaagde01] ingetrokken. Ten aanzien van [gedaagde02] worden de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
2.9.
De rente wordt toegewezen op de wijze zoals vermeld in de beslissing, omdat Havensteder genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] c.s. dat niet hebben betwist.
Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van de woning
2.10.
De huurder is verplicht om de huur op tijd te betalen. Dat hebben [gedaagde01] c.s. niet gedaan. Daarom vraagt Havensteder de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter wijst dit alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Meestal zal een achterstand van meer dan drie maanden genoeg zijn, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld ook of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen. [1]
2.11.
Hoewel [gedaagde01] de lopende huur vanaf februari 2023 heeft betaald en een klein bedrag heeft afgelost, bedraagt de huurachterstand nog steeds ruim 11 maanden. Gelet op de hoogte van de huurachterstand ziet de kantonrechter aanleiding de geëiste ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning toe te wijzen, waarbij de ontruimingstermijn wordt bepaald op 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
2.12.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm wordt afgewezen. Op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 Rv is (slechts) de deurwaarder bevoegd een gedwongen ontruiming uit te voeren, waarbij de deurwaarder zonder rechterlijke tussenkomst de hulp van de sterke arm kan inroepen (artikel 444 Rv).
Ontruimingstermijn en gebruiksvergoeding
2.13.
[gedaagde01] c.s. moeten een gebruiksvergoeding van € 641,77 per maand betalen tot en met de maand waarin zij de woning met al hun spullen hebben verlaten (artikel 7:225 BW). Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels als voor het verhogen van de huur (artikel 7:248 BW).
Toezegging Havensteder
2.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Havensteder toegezegd dat zij niet zal overgaan tot ontruiming van de woning zolang [gedaagde01] de lopende huur betaalt en naar draagkracht aflost op de huurschuld.
Proceskosten
2.15.
[gedaagde01] c.s. moeten de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Havensteder op € 129,14 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.456,14. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
2.16.
Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten, geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden tot nakoming van die veroordeling. [gedaagde01] c.s. worden daarom hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde01] c.s. om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis de woning aan de [adres01] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde01] c.s. bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk, zodanig dat als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, om aan Havensteder te betalen € 7.328,04 (€ 7.286,20 aan huurachterstand tot en met de maand januari 2024 en € 41,84 aan verschenen rente), met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag dat aan huurachterstand vanaf de dag van dagvaarding heeft opengestaan tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde02] tot betaling van € 903,45 aan buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk, zodanig dat als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, om vanaf de maand februari 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Havensteder te betalen € 641,77 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.5.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk, zodanig dat als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder worden begroot op € 1.456,14;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
43416

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810