In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en [gedaagde01] en [gedaagde02] over de huur van een woning in Rotterdam. De eiseres, Havensteder, heeft ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd vanwege een huurachterstand van € 7.286,20. De huurachterstand is ontstaan na een overeenkomst die in 2013 werd gesloten tussen Havensteder en [gedaagde02], die op dat moment gehuwd was met [gedaagde01]. Na de scheiding is de huurachterstand ontstaan, en Havensteder heeft betaling van deze achterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning geëist.
[gedaagde01] heeft verweer gevoerd en betoogd dat zij sinds 1 februari 2023 de huur heeft betaald en dat zij niet op de hoogte was van de huurschuld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden, maar heeft [gedaagde01] onder voorwaarden toegestaan om in de woning te blijven. De rechter heeft de eis van Havensteder grotendeels toegewezen, maar de ontruimingstermijn is vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van Havensteder begroot op € 1.456,14, en zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.
De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Havensteder direct kan overgaan tot uitvoering van het vonnis, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in hoger beroep. Dit vonnis benadrukt de verplichting van huurders om tijdig huur te betalen en de gevolgen van huurachterstand, inclusief de mogelijkheid van ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming.