ECLI:NL:RBROT:2024:9003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
C/10/682704 / JE RK 24-1557
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 augustus 2024, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige besproken. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2007, die onder toezicht is gesteld bij beschikking van 8 september 2023. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van zes maanden. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 augustus 2024 waren de moeder, de stiefopa en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarige om haar mening gevraagd, die zij via een e-mail heeft geuit. De kinderrechter concludeert dat er positieve stappen zijn gezet in het contactherstel tussen de moeder en de stiefopa, maar dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd wordt. Daarom is het noodzakelijk dat de minderjarige bij de stiefopa blijft en dat er individuele hulpverlening wordt ingezet. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 8 maart 2025, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
Zaaknummer: C/10/682704 / JE RK 24-1557
Datum uitspraak: 27 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, gevestigd te Dordrecht,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum ] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres;
[naam 2] ,
hierna te noemen: de stiefopa;
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 juli 2024;
- het e-mailbericht van [minderjarige] van 21 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de stiefopa;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 3] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een e-mailbericht gestuurd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de stiefopa.
2.3.
Bij beschikking van 8 september 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 8 september 2024. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg verleend tot 8 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de stiefopa, voor de duur van zes maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. De informatie uit de stukken is achterhaald. In de tussentijd hebben de moeder en de stiefopa grote stappen gezet in het contactherstel. Momenteel is er geen vaste jeugdbeschermer betrokken, maar enkel een vast contactpersoon. De komende periode zal worden ingezet op de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] om ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. De GI geeft ter zitting aan dat zij volgende week na het teamoverleg, en indien de gedragswetenschapper hiervoor instemming geeft, [minderjarige] zal aanmelden voor passende individuele hulpverlening.
4.2.
Door de moeder wordt ter zitting geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Hoewel de moeder graag wil dat [minderjarige] weer thuis komt wonen, is het op dit moment nog te vroeg. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder moet niet geforceerd worden. De hulpverlening heeft lang op zich laten wachten, waardoor de moeder en de stiefopa uiteindelijk samen stappen hebben ondernomen om de onderlinge relatie te herstellen. Dit is gelukt. Ten aanzien van het contactherstel met [minderjarige] probeert de moeder niet te hard van stapel te lopen. [minderjarige] heeft zelf een grote stap gezet rondom het slagen van haar eindexamen door contact met de moeder en haar halfzusje [naam 4] te zoeken. Het MDFT-traject is gestart en de moeder heeft fijne gesprekken met de behandelaar. De moeder wil graag dat er individuele hulpverlening komt voor [minderjarige] .
4.3.
Door de stiefopa wordt ter zitting geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Het gaat goed met [minderjarige] bij de stiefopa thuis en [minderjarige] kan voor langere tijd bij de stiefopa blijven. [minderjarige] heeft zelf, zonder hulpverlening, stappen gezet in het contact met de moeder. Met de moeder is de stiefopa van mening dat [minderjarige] individuele hulpverlening nodig heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
Het afgelopen jaar zijn er positieve stappen gezet in het contactherstel tussen de moeder en de stiefopa. De moeder en de stiefopa hebben zonder hulpverlening het contact hersteld en laten hierbij het goede voorbeeld zien aan [minderjarige] . Dit verdient een compliment. Positief is ook dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder wordt opgebouwd in een tempo dat voor zowel [minderjarige] als de moeder wenselijk en passend is. Hoewel de eerste stappen in het contactherstel zijn gezet, wordt [minderjarige] nog in haar ontwikkeling bedreigd en is het noodzakelijk dat [minderjarige] de komende periode nog bij de stiefopa kan blijven. De kinderrechter acht het van groot belang dat de komende periode door de GI wordt ingezet op individuele hulpverlening voor [minderjarige] , zodat zij kan starten met het verwerken van gebeurtenissen uit het verleden. Hiervoor zal één-op-één begeleiding voor [minderjarige] noodzakelijk en wenselijk zijn. Het is belangrijk dat hierin op korte termijn stappen worden gezet, zodat [minderjarige] de positieve ontwikkeling die zij doormaakt kan voortzetten. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat dit volgende week zal worden opgepakt.
5.3.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de stiefopa verlengen voor de duur van zes maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 8 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de stiefopa, tot 8 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 door mr. J.S. van den Berge, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.N. van Geest als griffier, en op schrift gesteld op 9 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.