De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en overeenkomstig haar pleitaantekeningen - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende meegedeeld. De kinderen ontwikkelen zich positief binnen de gezinshuizen. [minderjarige 5] verblijft sinds juli 2023 in hetzelfde gezinshuis als [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. [minderjarige 1] heeft geen contact met de ouders. Er vindt één keer per twee weken een contactmoment tussen de moeder, [minderjarige 2] en [minderjarige 5] en tussen de moeder, [minderjarige 3] en [minderjarige 4] plaats. De kinderen volgen psychologische behandeling. Voor [minderjarige 2] is er intensieve individuele begeleiding ingezet en zal er op korte termijn intensieve traumabehandeling starten.
Er is nauwelijks contact tussen de vader en de kinderen. De GI heeft de afgelopen jaren herhaaldelijk geprobeerd in te zetten op contactherstel, maar zonder resultaat. De vader stelt zich op het standpunt dat de inbreng van Joods-religieuze waarden in de opvoeding van de kinderen op de voorgrond dient te staan. De vader heeft, gelet op deze voorwaarde, het (digitale) contact met [minderjarige 2] zelf beëindigd. De GI is opnieuw in gesprek gegaan met de vader, waarna in januari 2024 een contactmoment tussen de vader en [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5], in tweetallen, heeft plaatsgevonden. Tijdens deze momenten lukte het de vader onvoldoende om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Hierna heeft er geen contact meer plaatsgevonden.
Het is van belang dat de ontwikkeling van de kinderen in de behandeling en hechtingsrelaties met de gezinshuisouders geborgd wordt en dat er voor de kinderen duidelijkheid bestaat over waar zij mogen opgroeien. Ondanks dat de moeder berust in de huidige situatie, is de GI van mening dat het gezag van beide ouders moet worden beëindigd. Dit laat onverlet dat de GI het belang ziet van, waar mogelijk en haalbaar, een doorgaand contact van de kinderen met hun ouders, en dat de GI dit contact zal blijven stimuleren.
De GI verzoekt daarom primair het verzoek van de Raad toe te wijzen. Subsidiair handhaaft de GI het verzoek om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen voor de resterende duur van tien maanden.
In reactie op hetgeen namens de moeder ter zitting naar voren is gebracht, geeft de GI aan het positief te vinden om te horen dat de moeder spijt heeft van haar acties. De moeder is erg ambivalent in het contact met de GI; de GI wil graag met de moeder in gesprek.
Ten aanzien van het standpunt van de vader dat er onvoldoende is gedaan aan het opbouwen van het contact tussen de vader en de kinderen, alsmede het realiseren van een volwaardige vaderrol, brengt de GI het volgende naar voren. De vader heeft geen contact gehad met de kinderen in de periode dat zij bij de moeder woonden. De GI heeft actief contact gezocht met de vader, maar de vader heeft aangegeven dat hij niet in staat was om de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Hier is hij op een later moment op teruggekomen, waarna hij de eis heeft gesteld dat de kinderen in een Joods pleeggezin werden geplaatst. De vader richt zich ter zitting en in de kortgedingprocedures, onterecht persoonlijk op de jeugdbescherming waarbij telkens dezelfde, onjuiste, zaken worden benoemd. Zo is het herhaalde verwijt dat de jeugdbeschermer de vader een ‘zendeling’ zou hebben genoemd. Er is al meerdere malen uitgebreid uitgelegd dat de jeugdbeschermer dit woord nooit heeft gebruikt, maar dat hij een keer tegen vader heeft gezegd dat hij in contact vooral aan het ‘zenden’ is, in de zin dat hij vooral spreekt, maar niet luistert. Toch blijft dit verwijt terugkomen, ook vandaag ter zitting. De GI heeft voor de kinderen gezocht naar een zo passend mogelijke verblijfplek. Dat de kinderen enige tijd in Christelijke pleeggezinnen hebben verbleven, heeft geen verband met het geloof van de jeugdbeschermer, maar met het feit dat Christelijke pleeggezinnen binnen de pleegzorg oververtegenwoordigd zijn.