ECLI:NL:RBROT:2024:8984

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
C/10/678383 / FA RK 24-3385 en C/10/679283 / JE RK 24-1048
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over meerdere minderjarigen en benoeming van een voogd

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 13 september 2024, is het ouderlijk gezag van de ouders over vijf minderjarigen beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5], ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de opvoedingssituatie bij hun ouders. De ouders hebben onvoldoende inzicht in hun rol en de gevolgen van hun gedrag voor de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om beëindiging van het gezag en benoeming van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west als voogd. De rechtbank heeft de verzoeken toegewezen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en een veilige opvoedingsomgeving, wat niet kan worden geboden door de ouders. De rechtbank heeft ook de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in het belang van hun ontwikkeling en veiligheid verlengd. De ouders zijn veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/678383 / FA RK 24-3385 en C/10/679283 / JE RK 24-1048
Datum uitspraak: 13 september 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Haaglanden,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Gouda,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen: [minderjarige 2],
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2012 in [geboorteplaats 2]), hierna te noemen: [minderjarige 3],
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedatum 4] 2015 in [geboorteplaats 3], hierna te noemen: [minderjarige 4],
[minderjarige 5],
geboren op [geboortedatum 5] 2017 in [geboorteplaats 3], hierna te noemen: [minderjarige 5].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E.A. Hoogendijk, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaatsnaam],
advocaat: mr. H. Loonstein, kantoorhoudende in Amsterdam,
Ten aanzien van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5]
[naam 3] en [naam 4],
hierna te noemen: de gezinshuisouders van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5], wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
Ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
[naam 5] en [naam 6],
hierna te noemen: de gezinshuisouders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4], wonende op een bij de
rechtbank bekend adres.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de zaak met zaaknummer C/10/679283 / JE RK 24-1048 gekend:
de Raad.
De rechtbank merkt
de GIaan als belanghebbende in de zaak met zaaknummer C/10/678383 / FA RK 24-3385.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van 12 april 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken, in de zaak met zaaknummer C/10/678383 / FA RK 24-3385;
  • het e-mailbericht van de GI van 1 mei 2024;
  • het e-mailbericht van mr. H. Loonstein van 17 mei 2024;
  • de brief van mr. E.A. Hoogendijk van 3 juli 2024;
  • de beschikking van deze rechtbank van 11 juli 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken, in de zaak met zaaknummer C/10/679283 / JE RK 24-1048;
  • het e-mailbericht van mr. H. Loonstein van 26 augustus 2024;
  • het e-mailbericht van mr. E.A. Hoogendijk van 26 augustus 2024;
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. E.A. Hoogendijk van 30 augustus 2024;
  • de pleitaantekeningen die de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd;
  • de pleitaantekeningen die [naam 8] namens de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • de advocaat van de vader;
  • de gezinshuisouders van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5];
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 7];
- een drietal vertegenwoordigers van de GI, [naam 8], [naam 9] en [naam 10].
1.3.
De moeder, de vader en de gezinshuisouders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat zij wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. [naam 8] heeft tijdens de mondelinge behandeling een brief van [minderjarige 3] voorgelezen en overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5].
2.2.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5] verblijven samen in een gezinshuis.
2.3.
[minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven samen in een gezinshuis.
2.4.
Bij beschikking van 11 juli 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] verlengd tot 15 september 2024. Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5] in een gezinsgerichte voorziening verleend tot 15 september 2024. Ook heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 15 september 2024. De behandeling van het verzoek is voor het overig verzochte aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 12 april 2024 heeft de rechtbank Den Haag de behandeling van het verzoek tot beëindiging van het gezag op grond van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie verwezen naar de rechtbank Rotterdam.
2.6.
De GI heeft zich bij brief van 2 november 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/678383 / FA RK 24-3385
3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te benoemen. De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het verzoek met zaaknummer C/10/679283 / JE RK 24-1048
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van een jaar. Daarnaast heeft de GI ten aanzien van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5], na aanvulling van het verzoek bij bericht van 16 mei 2024, verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van een jaar. Ten aanzien van al deze verzoeken is al beslist op de periode tot 15 september 2024 en resteert een beslissing op de periode tot 15 juli 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] kennen een belast verleden, waarin zij getuige en slachtoffer zijn geweest van mishandeling en zich door schadelijk oudergedrag jarenlang in onveilige situaties hebben bevonden. De relatie tussen de kinderen en de moeder is ernstig verstoord en de kinderen hebben geen contact met de vader. Er is veelvuldig ingezet op contactherstel, maar doordat de ouders geen, dan wel onvoldoende zelfinzicht tonen, is contactherstel niet gelukt. Er zit een lange tijd tussen het onderzoek van de Raad en de behandeling van het verzoek ter zitting. In de tussentijd hebben beide ouders geen stappen gezet om de situatie te verbeteren. Alle kinderen laten complex gedrag zien, wat vraagt om een bovengemiddelde opvoedomgeving en traumasensitief opvoeden. Het lukt de ouders niet om aan te sluiten bij de behoeften en de emotionele ontwikkeling van de kinderen. De vader houdt het contact met de GI af, waardoor het niet mogelijk is om binnen de ondertoezichtstelling aan doelen te werken. De herhaalde persoonlijke aanvallen van de vader op de jeugdbeschermer zijn niet fatsoenlijk en illustreren hoe de vader zich tot de GI verhoudt.
Een thuisplaatsing van de kinderen bij een van de ouders is niet aan de orde. Gelet hierop zijn de kinderbeschermingsmaatregelen niet langer passend. Een overdracht naar het vrijwillig kader is geen mogelijkheid. De vader stelt voorwaarden wanneer hij gevraagd wordt om in te stemmen met gezagsbeslissingen over de kinderen. De vader heeft in ieder geval twee keer geen toestemming gegeven voor een inschrijving van een van de kinderen op een school, om een statement te maken. Daarnaast wil hij enkel een duurzame band met de kinderen opbouwen als religie de basis is. De moeder berust in het perspectief van de kinderen. Echter erkent de moeder de gebeurtenissen uit het verleden onvoldoende, waardoor er onrust blijft bestaan. De Raad is van mening dat de GI belast moet worden met de voogdij over de kinderen.
Ten aanzien van het verweer namens de vader dat het rapport van de Raad niet meer actueel is, brengt de Raad het volgende naar voren. De afgelopen periode heeft er nauwelijks (relevante) verandering in de situatie plaatsgevonden. De informatie uit het Raadsrapport is derhalve nog steeds van toepassing. De recente ontwikkelingen van de kinderen zijn ter zitting door de GI en de gezinshuisouders van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5] toegelicht. Gelet hierop zijn de conclusies uit het verzoekschrift actueel.
4.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en overeenkomstig haar pleitaantekeningen - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende meegedeeld. De kinderen ontwikkelen zich positief binnen de gezinshuizen. [minderjarige 5] verblijft sinds juli 2023 in hetzelfde gezinshuis als [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. [minderjarige 1] heeft geen contact met de ouders. Er vindt één keer per twee weken een contactmoment tussen de moeder, [minderjarige 2] en [minderjarige 5] en tussen de moeder, [minderjarige 3] en [minderjarige 4] plaats. De kinderen volgen psychologische behandeling. Voor [minderjarige 2] is er intensieve individuele begeleiding ingezet en zal er op korte termijn intensieve traumabehandeling starten.
Er is nauwelijks contact tussen de vader en de kinderen. De GI heeft de afgelopen jaren herhaaldelijk geprobeerd in te zetten op contactherstel, maar zonder resultaat. De vader stelt zich op het standpunt dat de inbreng van Joods-religieuze waarden in de opvoeding van de kinderen op de voorgrond dient te staan. De vader heeft, gelet op deze voorwaarde, het (digitale) contact met [minderjarige 2] zelf beëindigd. De GI is opnieuw in gesprek gegaan met de vader, waarna in januari 2024 een contactmoment tussen de vader en [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5], in tweetallen, heeft plaatsgevonden. Tijdens deze momenten lukte het de vader onvoldoende om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Hierna heeft er geen contact meer plaatsgevonden.
Het is van belang dat de ontwikkeling van de kinderen in de behandeling en hechtingsrelaties met de gezinshuisouders geborgd wordt en dat er voor de kinderen duidelijkheid bestaat over waar zij mogen opgroeien. Ondanks dat de moeder berust in de huidige situatie, is de GI van mening dat het gezag van beide ouders moet worden beëindigd. Dit laat onverlet dat de GI het belang ziet van, waar mogelijk en haalbaar, een doorgaand contact van de kinderen met hun ouders, en dat de GI dit contact zal blijven stimuleren.
De GI verzoekt daarom primair het verzoek van de Raad toe te wijzen. Subsidiair handhaaft de GI het verzoek om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen voor de resterende duur van tien maanden.
In reactie op hetgeen namens de moeder ter zitting naar voren is gebracht, geeft de GI aan het positief te vinden om te horen dat de moeder spijt heeft van haar acties. De moeder is erg ambivalent in het contact met de GI; de GI wil graag met de moeder in gesprek.
Ten aanzien van het standpunt van de vader dat er onvoldoende is gedaan aan het opbouwen van het contact tussen de vader en de kinderen, alsmede het realiseren van een volwaardige vaderrol, brengt de GI het volgende naar voren. De vader heeft geen contact gehad met de kinderen in de periode dat zij bij de moeder woonden. De GI heeft actief contact gezocht met de vader, maar de vader heeft aangegeven dat hij niet in staat was om de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Hier is hij op een later moment op teruggekomen, waarna hij de eis heeft gesteld dat de kinderen in een Joods pleeggezin werden geplaatst. De vader richt zich ter zitting en in de kortgedingprocedures, onterecht persoonlijk op de jeugdbescherming waarbij telkens dezelfde, onjuiste, zaken worden benoemd. Zo is het herhaalde verwijt dat de jeugdbeschermer de vader een ‘zendeling’ zou hebben genoemd. Er is al meerdere malen uitgebreid uitgelegd dat de jeugdbeschermer dit woord nooit heeft gebruikt, maar dat hij een keer tegen vader heeft gezegd dat hij in contact vooral aan het ‘zenden’ is, in de zin dat hij vooral spreekt, maar niet luistert. Toch blijft dit verwijt terugkomen, ook vandaag ter zitting. De GI heeft voor de kinderen gezocht naar een zo passend mogelijke verblijfplek. Dat de kinderen enige tijd in Christelijke pleeggezinnen hebben verbleven, heeft geen verband met het geloof van de jeugdbeschermer, maar met het feit dat Christelijke pleeggezinnen binnen de pleegzorg oververtegenwoordigd zijn.
4.3.
Namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de moeder berust in het verzoek van de Raad. Hoewel de moeder duurzaam instemt met de huidige opvoedsituatie van de kinderen en toestemming geeft voor gezagsbeslissingen, gunt de moeder de kinderen een fijne en positieve ontwikkeling en refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. De kinderen zijn op hun plek in de gezinshuizen. Het is in het belang van de kinderen dat zij duidelijkheid krijgen over waar zij verder zullen opgroeien. Ook de moeder heeft baat bij duidelijkheid. Het is belangrijk dat de kinderen weten dat de moeder spijt heeft van haar handelen in het verleden. De moeder hoopt dat de GI iets kan betekenen in het contact tussen de moeder en de kinderen.
Ten aanzien van het verzoek van mr. Loonstein om de behandeling van de zaak met zaaknummer C/10/678383 / FA RK 24-3385 aan te houden voor een periode van drie maanden, verwijst de advocaat van de moeder naar haar e-mailbericht van 26 augustus jl.
Ten aanzien van het standpunt van de vader dat er op dit moment sprake moet zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, wordt het volgende naar voren gebracht. De aanvaardbare termijn gaat lopen vanaf het moment dat de kinderen uit huis zijn geplaatst en is daarnaast afhankelijk van de leeftijd van de minderjarigen. De aanvaardbare termijn is voor alle kinderen verstreken. Daarnaast staat hetgeen mr. Loonstein namens de vader ter zitting naar voren heeft gebracht haaks op hetgeen de vader in de gesprekken met de Raad heeft verteld. De vader heeft in deze gesprekken aangegeven dat hij geen toestemming geeft voor de inschrijving van de kinderen op school. Daarnaast wil de vader geen duurzaam contact met de kinderen wanneer religie niet de basis is van dit contact.
4.4.
Namens de vader heeft de advocaat van de vader ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Ter onderbouwing hiervan is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het verzoek van de Raad dateert van 16 juni 2023. Hierna heeft de Raad geen informatie meer ingezonden, waardoor de rechtbank geen beeld heeft van de actuele situatie van de kinderen. De rechtbank kan het gezag van de vader niet beëindigen op basis van gedateerde informatie. Na de echtscheiding van de ouders heeft de vader in het belang van de kinderen een passieve houding aangenomen en is hij het contact met de kinderen uit de weg gegaan, gelet op de bejegeningen van de moeder. De moeder is eerder dit jaar strafrechtelijk veroordeeld in het kader van huiselijk geweld. De vader heeft, in de periode dat de kinderen bij de moeder woonden, tevergeefs om hulp gevraagd. De GI heeft na de eerste uithuisplaatsing van de kinderen onvoldoende onderzocht of een plaatsing van de kinderen bij de vader mogelijk was. Daarnaast is het voor de vader belangrijk dat de kinderen geïnformeerd worden over hun Joodse identiteit en achtergrond. Dit is mede in het belang van een beter contact tussen de vader en de kinderen, ook omdat zij dan begrip kunnen opbrengen voor de levenswijze van de vader. De vader heeft dit niet als voorwaarde voor contactherstel met de kinderen gesteld. De GI gaat voorbij aan het feit dat het informeren van de kinderen over hun Joodse identiteit in hun belang is en niet in het belang van de vader. De GI en de pleegouders houden de Joodse identiteit bij de kinderen weg. De vader kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het geloof van de jeugdbeschermer daarbij een doorslaggevende rol speelt. De jeugdbeschermer ziet geen bezwaar dat de gezinshuisouders de kinderen op zondag meenemen naar een kerkdienst. De vader heeft de afgelopen jaren, vele malen, tevergeefs verzocht om Joods onderwijs voor de kinderen en aandacht voor de Joodse feestdagen, maar hieraan wordt geen gehoor gegeven. Daarnaast wordt door de GI structureel geweigerd inzage in het medische dossier van een van de kinderen te verschaffen. Het is de jeugdbeschermer te verwijten dat er niets is gedaan aan het opbouwen van een duurzaam contact tussen de vader en de kinderen alsmede het realiseren van een volwaardige vaderrol. De GI heeft onvoldoende onderbouwd dat er wel is ingezet op contactherstel. Daarnaast is het onjuist dat de vader tegenwerkt bij het nemen van gezagsbeslissingen over de kinderen.
Ten aanzien van het verzoek om de behandeling van de zaak met zaaknummer C/10/678383 / FA RK 24-3385 aan te houden voor een periode van drie maanden brengt de advocaat van de vader naar voren dat er hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag om deze zaak niet te verwijzen naar een andere rechtbank. Deze procedure is nog aanhangig bij het gerechtshof en kan tot gevolg hebben dat het gerechtshof de zaak zelf zal afdoen.
Namens de vader wordt daarnaast naar voren gebracht dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verzoek van de GI. De advocaat van de vader was niet op de hoogte dat ook dit verzoek ter zitting zou worden behandeld en heeft zich hier derhalve niet op voorbereid.
4.5.
De gezinshuisouders van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5] brengen tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Het is belangrijk dat de kinderen hun eigen identiteit vormen. Zij zullen de kinderen hierbij ondersteunen en hierin begeleiden. De gezinshuisouders hebben geprobeerd het contact met de vader te onderhouden, maar hij is zelf afgehaakt. De gezinshuisouders herkennen zich niet in het beeld wat ter zitting door de advocaat van de vader geschetst wordt over het uitoefenen van religie binnen het gezin. Zij zijn niet gelovig en gaan niet naar de kerk. Hoewel de kinderen ernstig beschadigd zijn, ontwikkelen zij zich goed bij de gezinshuisouders. Wel hebben de kinderen behoefte aan rust en duidelijkheid. [minderjarige 1] heeft nare herinneringen aan de periode dat zij in Israël heeft gewoond. [minderjarige 2] heeft hier geen herinneringen aan. Zij laat complexe gedragsproblematiek zien, door ernstige hechtingsproblematiek, een posttraumatische stressstoornis en een verstandelijke beperking. Er is een-op-een begeleiding ingezet om haar veiligheid te kunnen waarborgen. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] ervaart veel stress van een naderende zitting. [minderjarige 2] is de hele nacht voorafgaand aan de zitting wakker geweest. Met [minderjarige 5] gaat het goed binnen het pleeggezin. Op school loopt zij echter vast, omdat zij bang is om fouten te maken en afgewezen te worden. Hoewel [minderjarige 5] de opvoedsituatie bij de vader niet bewust heeft meegemaakt, heeft zij wel de trauma’s van haar zussen en de opvoedsituatie bij de moeder ervaren, waardoor zij hetzelfde gedrag laat zien als [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het is belangrijk dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 5] contact blijven houden met [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De gezinshuisouders proberen één keer per drie weken een contactmoment te organiseren. Dit is lastig, ook omdat de onderlinge interacties tussen de kinderen erg complex zijn.

5.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek tot aanhouding
5.1.
De advocaat van de vader heeft bij e-mailbericht van 26 augustus 2024 verzocht om de behandeling van het verzoek met zaaknummer C/10/678383 / FA RK 24-3385 aan te houden voor een periode van drie maanden, in afwachting van de procedure bij het gerechtshof. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 14 november 2023 om deze zaak niet te verwijzen naar een andere rechtbank en de vader wilde beslissing op dat hoger beroep afwachten. De rechtbank stelt vast dat de rechtbank Den Haag de zaak op 12 april 2024 heeft verwezen naar de rechtbank Rotterdam en met deze beslissing is tegemoet gekomen aan de wens van de vader om de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen. Daarbij komt dat het verzoek tot gezagsbeëindiging al ruim een jaar geleden is gedaan en het in het belang van de kinderen is dat er op korte termijn duidelijkheid komt. De rechtbank acht het, onder deze omstandigheden, van belang de onderhavige verzoeken te behandelen en wijst het aanhoudingsverzoek af.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van getuigen
5.2.
De advocaat van de vader heeft bij e-mailbericht van 27 juni 2024 verzocht [naam 11] (kinder- en jeugdpsychiater in opleiding) en [naam 12] (orthopedagoog) als getuigen te horen. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd, omdat niet is gemotiveerd dat en waarom de verklaringen van deze personen van belang kunnen zijn voor een beslissing in de zaak. De rechtbank wijst het verzoek af.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/678383 / FA RK 24-3385
5.3.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] nog altijd ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij zijn in een zorgelijke opvoedingsomgeving opgegroeid, waarin zij langdurig zijn blootgesteld aan verwaarlozing, middelengebruik, (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en mishandeling. Hun ouders, die een bron van veiligheid zouden moeten zijn, hebben hen ernstig beschadigd. Er is sprake van hechtingsproblematiek en trauma’s, waardoor er ook sprake is van (complexe) gedragsproblematiek bij de kinderen. Gelet hierop hebben de kinderen een bovengemiddelde opvoedingsomgeving nodig. De ouders geven er nog altijd geen, dan wel onvoldoende, blijk van dat zij inzien wat hun rol is (geweest) in de bedreigde ontwikkeling van de kinderen. Zij leggen de schuld vooral buiten zichzelf en wijzen naar instanties en elkaar als oorzaak van de beschadigende situaties waaraan de kinderen zijn blootgesteld. Er is op dit moment geen contact tussen de vader en de kinderen. De rechtbank is ervan overtuigd dat de GI meer dan voldoende inspanningen heeft verricht om contactherstel mogelijk te maken. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de GI heeft de vader deze stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat ook voorbij aan de (evenmin onderbouwde) stelling van de vader dat de jeugdbeschermer een persoonlijke drijfveer zou hebben gehad om het contact tussen de vader en de kinderen te belemmeren. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor deze suggestieve stelling. Het is juist de vader geweest die eisen stelt aan het contact met de kinderen, die tijdens contact niet aansluit bij de behoeften van de kinderen en die het contact heeft beëindigd. Gelet op het voorgaande ligt het opvoedperspectief van de kinderen niet bij de ouders.
5.5.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarin de kinderen in onzekerheid kunnen blijven over waar zij verder zullen opgroeien is verstreken. De gezinshuisouders zijn in staat om de kinderen de aandacht en stabiliteit te bieden die zij nodig hebben; zij doen dat al geruime tijd en zijn perspectiefbiedend.
5.6.
Nu vaststaat dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt, zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in beginsel niet langer de geëigende maatregelen. Blijkens jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging anders dan die van de wetgever in artikel 1:266 van het BW. Volgens artikel 8 EVRM is beëindiging van het ouderlijk gezag een verstrekkende inmenging in het familie- en gezinsleven. Deze inmenging moet in een redelijke verhouding staan tot het doel dat wordt nagestreefd en een lichtere maatregel dient te worden verkozen boven een zwaardere maatregel als het doel daarmee ook kan worden bereikt.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de kinderen om het gezag van de ouders te beëindigen zwaarder weegt dan het belang van de ouders om het gezag te behouden. De kinderen hebben, na alles wat zij hebben meegemaakt, rust nodig. Ter zitting is gebleken dat de kinderen last ervaren van de procedures over de kinderbeschermingsmaatregelen. Zij hebben behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief en over wie de gezagsbeslissingen over hen neemt. Hoewel de moeder berust in het perspectief van de kinderen, is het noodzakelijk dat (ook) haar gezag wordt beëindigd, zodat het perspectief van de kinderen middels een rechterlijke uitspraak vaststaat, hetgeen zal bijdragen aan de benodigde duidelijkheid en rust. Ten aanzien van de vader geldt bovendien dat hij, ook bij het nemen van gezagsbeslissingen, niet in staat is om vanuit het belang van de kinderen te redeneren en keuzes te maken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vader zijn gezag (ook) gebruikt om zijn punt te maken over bepaalde zaken, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan het nemen van een gezagsbeslissing.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikelen 1:266, eerste lid, onder a, BW en 8 EVRM is voldaan. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders dan ook toewijzen. De rechtbank benadrukt dat er aandacht moet blijven bestaan voor contact tussen de kinderen en de ouders.
5.9.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.10.
Gelet op het feit dat er weinig tot geen contact is tussen de gezinshuisouders en de ouders, is de rechtbank van oordeel dat een neutrale partij dient te worden belast met de voogdij. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de GI wordt belast met de voogdij.
5.11.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de ouders het bewind voerden over het vermogen van [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5].
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/679283 / JE RK 24-1048
5.12.
Nu het gezag van de ouders zal worden beëindigd, is er geen belang meer bij een beslissing op het (resterende deel van het) verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te onderzoeken. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam 2], geboren op [geboortedatum 6] in [geboorteplaats 4] en [naam 1], geboren op [geboortedatum 7] in [geboorteplaats 5] over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5];
6.2.
benoemt tot voogdes over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Gouda;
6.3.
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te doen;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
6.6.
wijst af het verzoek met zaaknummer C/10/679283 / JE RK 24-1048, voor zover daarop niet eerder is beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos en mr. A.L. Pöll, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.