ECLI:NL:RBROT:2024:8952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
C/10/669391 / HA ZA 23-1025
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de echtelijke woning en de toepassing van redelijkheid en billijkheid bij afwijkende waardepeildatum

In deze zaak, uitgesproken op 11 september 2024 door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun echtelijke woning na echtscheiding. Partijen waren van 15 augustus 2001 tot 5 april 2011 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben in 2004 samen een woning gekocht. Na de echtscheiding hebben zij afspraken gemaakt in een convenant over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De man vordert dat de woning wordt verkocht en de opbrengst gelijkelijk wordt verdeeld, terwijl de vrouw de woning wil behouden en de waarde per maart 2012 als peildatum voor de verdeling voorstelt. De rechtbank oordeelt dat de woning aan de vrouw moet worden toegedeeld tegen de waarde per maart 2012, rekening houdend met de redelijkheid en billijkheid, en dat de vrouw de hypotheekschuld voor haar rekening moet nemen. De man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669391 / HA ZA 23-1025
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P. Verbraaken te Den Haag,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 november 2023, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 7;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 19 februari 2024, waarin een
mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte verduidelijking eis in reconventie van 19 juni 2024;
  • de brief van de vrouw van 19 juni 2024, met aanvullende producties 8 tot en met
16;
  • de mondelinge behandeling op 2 juli 2024;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 2 juli 2024;
  • het B16-formulier van de man van 16 juli 2024;
  • het B16-formulier van de vrouw van 17 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn vanaf 15 augustus 2001 tot 5 april 2011 in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Zij hebben de (financiële) gevolgen van de echtscheiding in onderling overleg geregeld en neergelegd in een convenant.
2.2.
Partijen hebben in 2004 de woning gekocht aan de [adres] te Oude-Tonge (hierna: de woning). Ter financiering van de aankoop zijn partijen samen een hypothecaire geldlening aangegaan. De hypotheekschuld bedraagt per 31 december 2023 € 202.000,=. Er is een kapitaalverzekering met polisnummer [polisnummer] die verpand is aan Westland Utrecht Bank (hierna: de polis). Het verzekerd bedrag is € 103.000,=. De einddatum van de polis is 30 april 2034.
2.3.
Op 12 januari 2011 hebben partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend (hierna: het convenant) waarin onder meer de afspraken over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn vastgelegd. Het convenant luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“ (…)
ARTIKEL 4, DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
4.1.1
Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak, staande
en gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) Oude Tonge .
4.2
Op voornoemde woning rust een hypothecaire geldlening. Het betreft de schuld
aan Westland Utrecht, kantoor houdende aan de mr Treublaan no. 7 te Amsterdam,
waarvoor de akte met hypotheekstelling is verleden op 1 april 2010 voor
notariskantoor Wery Goedegebuure en Partners te Rotterdam, thans groot
€ 170.000 - onder leningnummer [nummer 1] en [nummer 2] met een hoofdsom van
€ 99.000,- respectievelijk € 103.000,-, in totaal € 202.000,-.
4.3
Partijen hebben een levensverzekering afgesloten bij Westland Utrecht onder
polisnummer [polisnummer] waarvan de afkoopwaarde per 31 december 2009 bedraagt
€ 9.235,66 en die verpand is aan Westland Utrecht.
4.4
De aanslagen betreffende de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekeringspremie
en de hypotheekrente en -aflossing vervallende na 1 januari 2011 komen
voor rekening van de vrouw, die voorlopig met uitsluiting van de man deze
woning zal blijven bewonen.
4.5
Partijen zijn voornemens de echtelijke woning te verkopen en schatten dat deze
echtelijke woning € 200.000,- zal opbrengen. Partijen zijn overigens overeengekomen
dat zij de woning niet onmiddellijk zullen verkopen. Partijen hebben met
elkaar afgesproken dat de vrouw de door haar opgebouwde punten bij de
woningbouwvereniging overdraagt aan de man, zodat hij in aanmerking kan komen
voor een huurwoning. Zodra de man over geschikte vervangende woonruimte
beschikt, zal hij de echtelijke woning verlaten. Vervolgens zal de vrouw met uitzondering
van de man voor een periode van maximaal één jaar de echtelijke woning mogen
bewonen. Aansluitend zal de woning worden verkocht aan een derde. Tot aan de verkoop
van de woning zal de vrouw de voortzetting van de echtelijke woning kunnen
voortzetten. Partijen verlenen vanaf dat moment alle benodigde medewerking om deze
woning voor een reële prijs te verkopen.
4.6
De opbrengst van de echtelijke woning zal na aftrek van de (spaar)hypotheek,
makelaarskosten, notariskosten en eventuele andere kosten en lasten die gepaard
gaan met de overdracht van de echtelijke woning aan ieder der partijen
voor de helft worden uitbetaald door de notaris.
4.7
Met ingang van het moment dat de man de echtelijke woning heeft verlaten tot
het moment dat de woning wordt overgedragen aan een derde zijn alle lasten,
zowel de eigenaarslasten als de gebruikskosten die de echtelijke woning betreffen
voor rekening van de vrouw, een en ander zonder verdere verrekening. Alleen
de onroerende zaakbelasting zal voor rekening van beide partijen komen,
ieder voor de helft. Dit zal verrekend worden ten tijde van het transport.
ARTIKEL 5, VERDELING OVERIGE VERMOGENSBESTANDDELEN VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
5.1
Partijen nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de
gemeenschap de datum van de ondertekening van het convenant. De waardestijgingen
en/of -dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum
volledig ten goede aan / ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen
worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde. (…)
2.4.
Partijen woonden tot ongeveer maart 2011 samen in de woning. De man heeft toen de woning verlaten en de vrouw is met de toen nog minderjarige dochter van partijen al snel vertrokken naar haar nieuwe vriend in Stad aan het Haringvliet. De woning heeft toen leeggestaan. In augustus 2013 is de vrouw naar de woning teruggekeerd en zij is daar tot op heden woonachtig. De vrouw voldoet vanaf maart 2011 alle woonlasten.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Breda (thans Zeeland-West-Brabant) van 11 maart 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het convenant is aan de beschikking gehecht. Deze beschikking is op 5 april 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de woning staande en gelegen te Oude-Tonge , [adres] , zal worden verdeeld, in die zin dat de woning moet worden verkocht aan een derde, waarbij de netto opbrengst dan wel restschuld (na voldoening van de op de woning rustende financiering minus de waarde van de polis) tussen partijen gelijkelijk zal worden verdeeld;
II. te bevelen dat de vrouw medewerking verleent aan de verkoop van de woning door binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis alle nodige medewerking te verlenen om tot verkoop en levering van de woning te komen, waaronder doch niet uitsluitend:
i. het binnen voornoemde termijn van twee weken verstrekken van een
verkoopopdracht aan Makelaarskantoor Struijk & Struijk te Middelharnis
tegen een reële marktconforme door die makelaar vast te stellen prijs;
ii. het binnen voornoemde termijn van twee weken afgeven van (een kopie van) alle verschillende sleutels van de woning aan de makelaar;
iii. het binnen voornoemde termijn van twee weken laten maken van
representatieve en nette foto’s van de woning door de makelaar, althans in haar opdracht;
iv. het binnen voornoemde termijn van twee weken op een door de makelaar
aan te wijzen plaats plaatsen en geplaatst houden van een te koop bord;
v. de openstelling van de woning voor bezichtiging door de
makelaar en potentiële koper(s) op alle door de makelaar te noemen data en tijdstippen,
zulks op straffe van een dwangsom na verloop van de genoemde termijn van twee weken van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet volledig aan deze veroordeling voldoet, althans op straffe van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen dwangsom;
III. te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de rechtshandeling te verrichten door de vrouw, te weten het verstrekken van een verkoopvolmacht aan Struijk & Struijk te Middelharnis ter zake de woning, indien de vrouw vier weken na betekening van dit vonnis in gebreke is gebleven haar medewerking te verlenen aan de onder I. sub i vermelde veroordeling;
IV. de man aan te wijzen als vertegenwoordiger van de vrouw (als bedoeld
in artikel 3:300 lid 1 BW), in het bijzonder om, zodra een bod op de woning is uitgebracht waarvan de man én de makelaar van mening zijn dat dit acceptabel is, (mede) namens de vrouw het aanbod te aanvaarden en voor het overige (mede namens de vrouw) al datgene te doen wat nodig is om de verkoop en levering van de woning en de afwikkeling van de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen en de daaraan verbonden kosten, zoals makelaars- en taxatiekosten, te bewerkstelligen;
V. te bepalen dat het te wijzen vonnis op grond van het bepaalde in artikel 3:300 BW jo. artikel 3:301 BW in de plaats treedt van de door de vrouw op te maken notariële akte van levering, voor zover de vrouw niet vrijwillig meewerkt aan de eigendomsoverdracht c.q. de levering van de woning;
VI. de vrouw te veroordelen om de woning uiterlijk twee weken voor de overeengekomen datum van levering aan een derde te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, en dat zij de woning ook daarna ontruimd dient te houden, met afgifte van de sleutels aan de makelaar, zulks op straffe van een dwangsom na verloop van de genoemde termijn van € 2.500,00 per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet volledig aan deze veroordeling voldoet, althans op straffe van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen dwangsom;
VII. te bepalen dat alle kosten verband houdende met de verkoop van de woning
(waaronder begrepen de makelaarskosten, eventuele taxatiekosten en de kosten van de notaris, voor zover die niet door de koper worden gedragen) gelijkelijk voor rekening van partijen komen;
VIII. subsidiair ter zake een beslissing te nemen zoals de rechtbank in goede justitie juist acht;
IX. te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 juni 2023 een gebruiksvergoeding verschuldigd is, waarvan de hoogte wordt berekend door uit te gaan van een percentage van 2,5% van de overwaarde;
X. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris, de nakosten en de verschotten van de gemachtigde van de man.
3.2.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van de man in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert in reconventie - nadat zij haar eis bij akte d.d. 19 juni 2024 heeft vermeerderd - voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: te bepalen dat de gemeenschappelijke woning aan het adres [adres] te Oude-Tonge aan de vrouw wordt toebedeeld, alsmede de (waarde van de) levensverzekering, afgesloten bij de Westland Utrecht, onder polisnummer [polisnummer] , onder de verplichting ervoor te zorgdragen dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de op die woning rustende hypotheek wordt ontslagen, waarna de man verplicht wordt om medewerking te verlenen aan de tenaamstelling van de woning op naam van de vrouw;
II. subsidiair: voor het geval de vrouw er niet in slaagt om een passende financiering te verkrijgen, te bepalen dat de volledig overwaarde bij verkoop van de woning aan de vrouw zal toekomen om redenen zoals in de conclusie van antwoord uiteengezet;
III. meer subsidiair: voor het geval de primaire en subsidiaire vordering van de vrouw niet zou worden toegewezen, de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 80.945,31, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024 tot de dag van volledige betaling;
IV. in alle gevallen: de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
Ter zitting heeft de man geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde in reconventie.
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

De gemeenschappelijke woning en hypotheek

4.1.
Partijen hebben gezamenlijk nog een koopwoning en een hypothecaire schuld en een polis. Beide partijen willen dat een einde komt aan de onverdeeldheid.
Maar iedere partij staat een andere wijze van verdeling voor. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.2.
De man stelt primair dat de woning moet worden verkocht, dat de hypothecaire schuld, verminderd met de waarde van de polis die dan tot uitkering komt, uit de verkoopopbrengst moet worden afgelost, en dat van het bedrag dat dan resteert (de overwaarde) iedere partij de helft toekomt.
4.3.
De vrouw voert verweer tegen de door de man voorgestelde wijze van afwikkelen. De vrouw wenst de woning toegedeeld te krijgen naar de waarde per maart 2012 nu dit volgens haar redelijk en billijk is. Dit betreft de datum die gelegen is een jaar na de echtscheidingsdatum en in het convenant is bepaald dat de vrouw nog een jaar in de woning mocht blijven wonen. De vrouw heeft sinds het vertrek van de man uit de woning in maart 2011, steeds alleen alle aan de woning verbonden lasten voldaan, inclusief de kosten van onderhoud, maar ook van groot onderhoud en woningverbetering, en ook de gehele onroerende zaak belasting, anders dan volgens het convenant. De waarde van de polis wenst de vrouw eveneens volledig te ontvangen. Daarbij moet de hypothecaire schuld aan haar worden toegerekend. De vrouw meent dat zij bij een verdeling op deze wijze niets aan de man verschuldigd is.
4.4.
Ter zitting heeft de man te kennen gegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld indien de vrouw in staat blijkt de woning over te nemen. De rechtbank zal dat als uitgangspunt nemen. De vraag is dan tegen welke waarde de woning aan de vrouw moet worden toegedeeld. Partijen zijn het niet eens over de waardepeildatum. De man vindt dat de hoofdregel moet worden toegepast. De vrouw vindt dat de helft van de (inmiddels bestaande) overwaarde de man niet toekomt op grond van de redelijkheid en billijkheid. Volgens vaste jurisprudentie geldt als peildatum voor de waardering van een gemeenschappelijk goed de datum van de verdeling (dat is in dit geval de datum van dit vonnis), en dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (vgl. HR 22 september 2000, LJN AA7205, NJ 2000/643).
4.5.
De vrouw beroept zich erop dat, anders dan partijen voorzagen bij de ondertekening van het convenant, de woning een jaar nadat de man de woning had verlaten, onverkoopbaar was. Tijdens de mondelinge behandeling deelde de vrouw mee dat zij in april 2012 een makelaar heeft gecontacteerd en dat die haar vertelde dat de woningwaarde op dat moment veel lager was dan de uitstaande hypothecaire schuld, zodat de woning flink onder water stond, terwijl voorts de woning op een lastige locatie stond en volgens de makelaar eerst zou moeten worden opgeknapt op een aantal punten voordat deze überhaupt verkoopbaar zou zijn. De vrouw wilde de woning niet verkopen met een restschuld. Dat de NHG garantie die schuld zou dekken stond haar niet voor ogen deelde zij mee ter zitting. De vrouw ging ervan uit dat zij als enige voor de restschuld zou worden aangesproken aangezien de man nauwelijks inkomen had als verslaafde zonder vaste woon- of verblijfplaats. Woningverbetering zoals geadviseerd door de makelaar was voor haar financieel op dat moment niet haalbaar. Zij heeft toen met een eigen bord in de tuin, en dus zonder makelaar, geprobeerd de woning te verkopen voor dezelfde som als de hoogte van de hypothecaire schuld, maar er was geen belangstelling. Zij heeft steeds alle kosten van de woning gedragen. Toen de relatie met haar nieuwe vriend uit was, op 23 augustus 2013, heeft zij weer haar volledige intrek in de woning genomen. Gedurende de jaren daarna heeft zij wel verbeteringen aan de woning aangebracht en betaald. De man leefde al die jaren zonder vaste woon- of verblijfplaats en met alleen een (daklozen)uitkering. Hij was eind 2011 plotseling vertrokken vanuit zijn huurwoning in Oude-Tonge met achterlating van een forse huurschuld. (Pas) in 2022 was de vrouw in de omstandigheid (qua salaris en met vast contract) dat zij de bank bereid vond om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, waarmee zij de woning en de hypotheekschuld op haar naam zou kunnen zetten, mits de man geen aanspraak zou maken op een uitkoopsom. De man maakte toen echter wel aanspraak op een uitkoopsom en wilde niet akkoord gaan met het voorstel van de vrouw in 2022.
4.6.
Volgens de man was de woning ten tijde van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant (12 januari 2011) verkoopbaar zonder restschuld omdat er al wat geld in de polis was “gespaard”. Partijen schatten toen de waarde van de woning op ongeveer hetzelfde bedrag als de hypothecaire schuld, maar daaraan lag geen taxatie ten grondslag. Die hebben zij toen niet laten verrichten. De man wijst op de NHG garantie, waarmee een eventuele restschuld zou zijn gedekt. Hij stelt dat de vrouw vanaf 2012 onvoldoende moeite heeft gedaan om tot verkoop te komen. Hij betwist dat er ooit een bord in de tuin heeft gestaan en wijst erop dat de vrouw de woning eerder te koop had kunnen zetten omdat ze feitelijk ook al eerder was ingetrokken bij haar nieuwe vriend in Stad aan ’t Haringvliet.
4.7.
De vraag is of de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, voor zover die komen vast te staan, rechtvaardigen dat een afwijkende waardepeildatum wordt gehanteerd. De rechtbank overweegt het volgende.
In het convenant zijn partijen overeengekomen dat de woning pas zou worden verkocht aan een derde nadat de man over geschikte vervangende woonruimte kwam te beschikken en vervolgens de vrouw nog maximaal een jaar in de woning zou hebben gewoond. De man kwam snel (maart/april 2011) over vervangende woonruimte te beschikken doordat de vrouw erin bewilligde haar punten over te dragen aan de man, maar de vrouw was toen haar punten kwijt en kon dus zelf niet gemakkelijk naar vervangende woonruimte. De man verloor zijn vervangende woonruimte door zijn plotselinge vertrek met de noorderzon naar Den Haag, met achterlating van een forse huurschuld en met miskenning van zijn met de vrouw overeengekomen co-ouderschap over hun negenjarige dochter. Feitelijk is de vrouw reeds ingetrokken bij haar nieuwe vriend, zo bleek op zitting uit haar mededelingen, nadat de man een vervangende huurwoning had in Oude-Tonge. De dochter van partijen van 9 was geheel afhankelijk van de zorg (en de woonruimte) van haar moeder. Reeds om die reden is te billijken dat partijen (de man lijkt zijn aandeel uit te vlakken in de niet-verkoop) niet onmiddellijk in april 2011 zijn overgegaan tot verkoop van de woning, nu immers het convenant ook toestond dat de vrouw nog bleef wonen in de woning gedurende een jaar. Het is een feit van algemene bekendheid dat de woningmarkt zich in die tijd (ongeveer tussen 2008 en 2014) steeds verder negatief ontwikkelde, hetgeen de vrouw in april 2011 net zo min als de man kon weten. Dat de woning op onderdelen moest worden opgeknapt om de woning überhaupt in 2012 nog te kunnen verkopen is door de man dan ook niet voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de woning, anders dan partijen voorzagen toen zij het convenant in januari 2011 ondertekenden, feitelijk een fors aantal jaren niet verkoopbaar is geweest. En er was ook geen perspectief: de vrouw had toen geen middelen om de woning op onderdelen op te knappen zoals de makelaar noodzakelijk had gevonden en de man evenmin, hij was zonder werk of inkomen, had in ieder geval die forse huurschuld, en was inmiddels ook zonder vaste woon- of verblijfplaats. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid vindt toepassing nu in het convenant niet is voorzien in deze situatie.
4.8.
Tot op heden – ook op zitting – maakt de man de vrouw vele verwijten, in het bijzonder omtrent zijn dakloosheid. De man stelt dat hij naderhand nooit meer een sociale huurwoning kon accepteren omdat hij nog een woning als mede-eigenaar op zijn naam had. De man heeft echter eerder nooit de verdeling van de gemeenschappelijke woning gevorderd “omdat de dochter van partijen nog bij de vrouw woonde”. De man leeft van een uitkering en mag daarom van de uitkeringsinstantie tot € 6.000 uit de woningverdeling behouden, het meerdere zal hij moeten afdragen aan de uitkeringsinstantie.
Alles overziend heeft de man sinds zijn vertrek uit de woning geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Onderling overleg met de man was voor de vrouw al die jaren niet goed mogelijk, mede doordat de man de nieuwe vriend van de vrouw had bedreigd en Veilig Thuis betrokken raakte. De vrouw heeft haar verantwoordelijkheid wel genomen toen de woning feitelijk onverkoopbaar bleek en de woningmarkt jarenlang geen enkel perspectief bood. Zij heeft de woning in bewoonde staat gehouden, bekostigd en verbeterd. Doordat de vrouw wel verantwoordelijkheid nam is de woning voor partijen en hun dochter behouden gebleven. De vrees van de vrouw voor een restschuld (overigens op naam van beiden) was, ook met NHG garantie, niet ongegrond. Een restschuld zou mogelijk niet zijn kwijtgescholden, alleen al omdat goed woningonderhoud een criterium daarbij is, en die restschuld zou dan wel degelijk juist bij haar zijn geïnd gedurende jaren. Toen uiteindelijk in 2022 de vrouw in staat was om de woning op haar naam te zetten wilde de man meedelen in de voordelen van een aangetrokken en overspannen woningmarkt. Dat is onder genoemde feiten en omstandigheden niet te billijken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op grond van de redelijkheid en billijkheid de woning aan de vrouw moet worden toegedeeld tegen de waarde per maart 2012. De vrouw moet ook de hypotheekschuld voor haar rekening nemen en zij moet ervoor zorgen dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man voor de hypotheekschuld wordt beëindigd.
4.9.
De rechtbank gaat ervan uit dat bij toedeling van de woning en toerekening van de hypotheekschuld aan de vrouw tegen de waarde per maart 2012 geen sprake is van overbedeling van de vrouw. Dit is namelijk door de man niet betwist. Gelet hierop, leidt de toedeling van de woning aan de vrouw tegen de waarde per maart 2012 niet tot enige betalingsverplichting van de vrouw aan de man wegens overbedeling.
4.10.
De vrouw dient de man te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld om de woning op haar naam te kunnen zetten. Dat ontslag kan op twee manieren: (1) doordat de hypotheekbank de man ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid of (2) doordat de vrouw de hypotheekschuld herfinanciert met een nieuwe lening die zij zonder de man aangaat. De vrouw krijgt zes maanden de tijd na de datum van dit vonnis om dit te regelen en tegenover de man (evt. via een verklaring van de notaris) aan te tonen dat bedoeld ontslag lukt. Partijen moeten vervolgens binnen twee weken gezamenlijk opdracht geven aan een notaris naar keuze van de vrouw voor het passeren van de verdelingsakte. De kosten van de notaris en de eventuele kosten van de hypotheekbank moeten door de vrouw worden gedragen.
4.11.
Indien de vrouw niet in staat blijkt de woning op haar naam te zetten als hiervoor aangegeven, moet de woning alsnog worden verkocht zodat de hypotheekschuld uit de verkoopopbrengst kan worden afgelost en daarmee een einde komt aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man voor de hypotheekschuld. Daartoe zal een verkoopmakelaar moeten worden aangesteld. Omdat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld en de netto-verkoopopbrengst dus aan de vrouw toekomt, mag de vrouw de verkoopmakelaar kiezen. Partijen moeten samen de verkoopopdracht aan de door de vrouw gekozen makelaar geven. Dit moet gebeuren binnen een maand nadat is komen vast te staan dat de vrouw niet in staat is eigenaar van de woning te worden op de wijze zoals omschreven in 4.10. De vraagprijs en de laatprijs van de woning zullen door de vrouw worden bepaald omdat alleen zij belang heeft bij de verkoopopbrengst. Partijen moeten samen de leveringsakte tekenen waarbij de woning wordt geleverd aan de koper van de woning. Uit de verkoopopbrengst zullen op de dag van levering de dan resterende hypotheekschuld en de kosten van de verkoopmakelaar en eventuele andere verkoopkosten worden betaald. Het daarna resterende bedrag komt aan de vrouw toe.
4.12.
Om het risico van executieproblemen zoveel mogelijk weg te nemen, zal de rechtbank bepalen dat dit vonnis zo nodig in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten ingevolge het hiervoor bepaalde.
Polis bij Westland Utrecht
4.13.
De man vordert dat de (huidige) waarde van de polis bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
4.14.
De man heeft vanaf zijn vertrek uit de woning niet meer bijgedragen aan de maandelijkse premie voor de polis. Hij heeft dus vanaf dat moment ook geen aandeel gehad in de waardeopbouw van de polis. De rechtbank zal om die reden polis tegen de waarde per maart 2012 aan de vrouw toedelen, opdat zij de polis desgewenst kan voortzetten tot de einddatum, onder de verplichting om de helft van de afkoopwaarde per maart 2012 aan de man te vergoeden.
Gebruiksvergoeding
4.15.
De man vordert tot slot een gebruiksvergoeding ex artikel 1:165
BW juncto 3:169 BW met ingang van 1 juni 2023. De vrouw voert verweer.
4.16.
De man heeft nagelaten om zijn vordering deugdelijk te onderbouwen. De man heeft niet aan zijn stelplicht voldaan. De vordering wordt reeds daarom afgewezen.
Proceskosten
4.17.
De proceskosten van partijen zullen, gelet op hun relatie (ex-echtgenoten), zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
deelt de woning toe aan de vrouw en rekent de hypotheekschuld toe aan de vrouw tegen de waarde per maart 2012, zonder dat één der partijen een bedrag wegens overbedeling verschuldigd is aan de andere partij, onder de verplichting van de vrouw om de woning binnen zes maanden na dit vonnis op haar naam te zetten en er gelijktijdig voor te zorgen dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man voor de hypotheekschuld wordt beëindigd; en als de vrouw daarin niet slaagt: gelast partijen mee te werken aan verkoop van de woning als aangegeven onder 4.11.
5.2.
gelast de man mee te werken aan de uitvoering van de verdeling ingevolge 5.1;
5.3.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten uit hoofde van het bepaalde in 5.1 en 5.2 maar waarmee zij in gebreke blijft, dit naar het oordeel van de andere partij;
5.4.
bepaalt dat de polis bij Westland Utrecht wordt toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting om de helft van de afkoopwaarde per maart 2012 aan de man te vergoeden;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
[3645/638]