ECLI:NL:RBROT:2024:8949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
10340257 CV EXPL 23-5148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onjuist geplaatste warmtepomp en bewijslevering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [persoon A] en Onderhouds- en servicebedrijf J&A Boom B.V. [persoon A] eiste schadevergoeding van Boom, omdat hij meende dat de warmtepomp die door Boom in zijn woning was geplaatst, niet goed functioneerde en schade had veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat Boom fouten had gemaakt bij de installatie van de warmtepomp, waardoor deze beschadigd raakte. Echter, [persoon A] kon niet voldoende onderbouwen dat de vervanging van de warmtepomp noodzakelijk was, wat leidde tot een lastige bewijspositie voor hem. De kantonrechter schatte de schade op € 5.000,-, maar wees de hogere schadevergoeding af omdat [persoon A] niet had aangetoond wat de exacte schade was en wat de herstelkosten zouden zijn. De rechter benadrukte dat het aan [persoon A] was om de schade en de noodzaak van vervanging te bewijzen, wat hij niet had gedaan. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10340257 CV EXPL 23-5148
datum uitspraak: 13 september 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: Vlaardingen,
eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. R.F. van Leeuwen,
tegen
Onderhouds- en servicebedrijf J&A Boom B.V.,
vestigingsplaats: Vlaardingen,
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. R. Koot.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘Boom’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 1 december 2023 en stukken die daarin zijn genoemd;
  • de akte van [persoon A] over de bewijslevering, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor;
  • de brief van Boom van 16 mei 2024;
  • de conclusie na enquête van [persoon A] , met een bijlage;
  • de conclusie na enquête van Boom.

2.De verdere beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Boom heeft in de woning van [persoon A] een warmtepomp geplaatst. [persoon A] vindt dat dit niet goed is gegaan en dat Boom de schade die hij daardoor geleden heeft moet vergoeden.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter het volgende geoordeeld. Boom heeft inderdaad steken laten vallen bij het plaatsen van de warmtepomp en de pomp is daardoor beschadigd geraakt. Boom moet die schade vergoeden. De omvang van de schade staat echter nog niet vast. [persoon A] heeft er namelijk voor gekozen om de hele warmtepomp te laten vervangen, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat dit nodig was. [persoon A] heeft de gelegenheid gekregen om te bewijzen dat dit wel degelijk nodig was.
Het oordeel van de rechter
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat het bewijs niet is geslaagd. [persoon A] heeft wel voldoende onderbouwd dat de warmtepomp beschadigd was. De kantonrechter schat de schade op € 5.000,-. Dat bedrag moet Boom betalen. In dit vonnis legt de rechter dit oordeel uit.
Er mag een degelijke onderbouwing van [persoon A] verwacht worden
2.4.
De kantonrechter stelt voorop dat van [persoon A] een degelijke onderbouwing verwacht had mogen worden waarom de pomp vervangen moest worden. [persoon A] heeft namelijk besloten om dat te doen. Daarmee is een schadepost van bijna € 20.000,- ontstaan, die hij nu voor rekening van Boom wil brengen, terwijl nu niet meer te controleren is of dat nodig was. Het had op zijn weg gelegen om voorafgaand aan het vervangen expliciet vast te leggen waarom hij hiertoe overging. Dat is kennelijk niet gebeurd. Dat hij daardoor nu een lastige bewijspositie heeft komt voor zijn rekening en risico. Het uitgangspunt blijft dat hij de geëiste schadevergoeding voldoende moet onderbouwen.
2.5.
Op zichzelf is het standpunt van [persoon A] dat Boom tot nu toe alleen heeft betwist dat het vervangen van de pomp noodzakelijk was juist. Dat maakt het uitgangspunt echter niet anders. Boom kan namelijk ook niets meer doen dan dat. [persoon A] heeft tot nu immers niet gesteld wat de schade was, wat de herstelkosten daarvan bedragen en wat de waarde van de pomp was. Kort door de bocht gezegd valt er dus voor Boom, bij gebreke aan nadere gegevens, ook niet veel meer te betwisten. Mede tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter dat het bewijs niet geslaagd is. Hierna bespreekt hij het bewijs dat [persoon A] geleverd heeft.
Het rapport van [persoon B] Verduurzaamt zegt onvoldoende
2.6.
[persoon A] heeft voorafgaand aan het vervangen van de pomp aan [persoon B] (een duurzaamheidsadviseur) gevraagd om een rapport op te stellen. Dat rapport heeft hij al bij de dagvaarding gevoegd. In de akte en de conclusie heeft [persoon A] nogmaals verwezen naar dit rapport. De kantonrechter blijft bij zijn oordeel uit het tussenvonnis dat dit rapport onvoldoende zegt over de omvang van de schade.
2.7.
Allereerst blijkt uit het rapport niet wat exact de schade inhoudt. Er wordt wel gesproken over mogelijke oorzaken van schade. Nergens in het rapport is echter terug te lezen welke onderdelen beschadigd zijn en of herstel daarvan mogelijk is.
2.8.
Bovendien blijkt uit het rapport dat [persoon B] niet zelf tot het oordeel is gekomen dat de pomp vervangen moest worden. [persoon B] schrijft alleen dat hij contact heeft gehad met [persoon C] , de leverancier van de pomp. Voldoende duidelijk is dat [persoon C] aan [persoon B] heeft geadviseerd om de pomp te vervangen, maar de achtergrond daarvan is onduidelijk. [persoon B] schrijft dat [persoon C] heeft aangegeven dat de pomp “
niet te herstellen is of in ieder geval niet meer waard is om te repareren en vervanging wenselijk is.” Dat zijn naar het oordeel van de kantonrechter drie verschillende zaken.
De aanvullende getuigenverklaring van [persoon B] maakt dit niet anders
2.9.
De getuigenverklaring van [persoon B] maakt dit oordeel niet anders. Hij heeft namelijk alleen herhaald dat [persoon C] hem heeft verteld dat de pomp in zijn geheel vervangen moest worden.
2.10.
Weliswaar heeft [persoon B] tijdens het verhoor verklaard dat hij het zelf ook plausibel vond dat de pomp vervangen moest worden, maar aan die verklaring kan weinig waarde worden gehecht. [persoon B] heeft namelijk even daarvoor zelf verklaard dat hij moeilijk antwoord kan geven op de vraag of dit nodig was en dat hij moet afgaan op [persoon C] , als specialist. Bovendien heeft hij later ook verklaard dat hij niet meer weet welke onderdelen kapot waren. Het is niet in te zien hoe dit zich verhoudt met zijn oordeel dat vervanging plausibel was.
2.11.
Wat de kantonrechter bovendien nog relevant vindt is dat [persoon B] heeft verklaard dat [persoon C] vervanging mede adviseerde omdat bepaalde “
onderdelen moeilijk of niet beschikbaar waren.” Dat is weer een andere reden voor de noodzaak van de vervanging, dan in het rapport is benoemd. In die zin onderstreept de getuigenverklaring de gebrekkige bewijswaarde van het adviesrapport. Dit strijdt overigens ook weer met de mail van [persoon B] , die [persoon A] bij de akte heeft gevoegd, waaruit lijkt te volgen dat de pomp total loss was.
De mail van [bedrijf D] zegt onvoldoende
2.12.
[persoon A] heeft ook een mail van [bedrijf D] bij haar akte gevoegd. [bedrijf D] is de onderneming die hij heeft ingeschakeld om de warmtepomp te laten onderhouden. De betreffende mail bevond zich, anders dan [persoon A] stelt, al in het procesdossier (productie 9 bij antwoord). In de mail staat ook alleen dat [persoon C] [bedrijf D] heeft meegedeeld dat de pomp ‘niet meer te repareren is’.
Conclusie: alleen vast te stellen dat [persoon C] heeft gezegd dat vervangen moet worden
2.13.
Op basis van het voorgaande kan de kantonrechter alleen vaststellen dat [persoon C] (als verkoper van nieuwe pompen) aan zowel [bedrijf D] als [persoon B] heeft meegedeeld dat de pomp vervangen moet worden. Dat biedt onvoldoende onderbouwing voor de schadevergoeding die [persoon A] eist. Hieruit is immers niet af te leiden waarop zij dit advies heeft gebaseerd. Dit wordt onderstreept door de omstandigheid dat in deze procedure tegenstrijdige achterliggende redenen zijn genoemd, in de verschillende stukken.
2.14.
Ook weegt de kantonrechter mee dat [persoon B] in zijn rapport schrijft dat [persoon C] kort voor het oordeel dat de pomp vervangen moest worden nog had ingeschat dat de schade € 3.000,- was. Dat betreft bij lange na niet de waarde van de pomp. Uit de onbetwiste stellingen van Boom volgt namelijk dat de ketel bij plaatsing ongeveer € 30.000,- waard was (productie 7 bij antwoord). Kennelijk vond [persoon C] korte tijd later dat de schade ongeveer vertienvoudigd was. De reden daarvoor is echter onduidelijk.
2.15.
Zoals de kantonrechter in het tussenvonnis heeft overwogen had het op de weg van [persoon A] gelegen om te bewijzen wat de schade was, of deze schade te herstellen was en zo ja, wat de kosten daarvan zijn en hoe die zich verhouden tot de waarde van de pomp op dat moment. Al datgene heeft hij niet gedaan. [persoon A] had bij uitstek [persoon C] daarover (al dan niet vrijwillig) kunnen laten getuigen. Hij heeft in eerste instantie ook aangeboden om twee medewerkers van [persoon C] te laten getuigen, maar hij heeft daarvan zelf afgezien. Die keuze laat de kantonrechter voor zijn rekening.
Er is sprake van schade
2.16.
Dat niet vastgesteld kan worden dat de ketel vervangen moest worden, wil niet zeggen dat de eis volledig wordt afgewezen. Zoals de kantonrechter in het tussenvonnis heeft geoordeeld staat wel vast dat Boom verschillende fouten heeft gemaakt en dat de ketel daardoor beschadigd is geraakt.
De kantonrechter schat de schade op € 5.000,-
2.17.
De kantonrechter oordeelt dat de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, omdat geen van de partijen concreet heeft gesteld wat beschadigd was en wat de herstelkosten daarvan zijn. Het enige concrete aanknopingspunt dat de kantonrechter heeft is dat [persoon C] aanvankelijk heeft geoordeeld dat de schade € 3.000,- bedraagt. Later bleek die begroting niet toereikend te zijn. De kantonrechter schat de schade daarom naar billijkheid (ex aequo et bono) op € 5.000,- (artikel 6:97 BW). Hij veroordeelt Boom om dat bedrag aan [persoon A] te betalen, binnen zeven dagen na de datum dit vonnis, zoals [persoon A] heeft geëist.
2.18.
[persoon A] heeft in de dagvaarding wel geschreven over wettelijke rente, maar hij heeft dit uiteindelijk niet geeist. Daarom hoeft daarover niet geoordeeld te worden.
2.19.
Zoals de kantonrechter in het tussenvonnis al heeft geoordeeld komen de onderzoekskosten en energiekosten niet voor vergoeding in aanmerking. Voor de toelichting verwijst hij naar dat vonnis. Hetzelfde geldt voor de eis in reconventie.
De proceskosten worden gecompenseerd
2.20.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen, omdat zij allebei op enkele punten ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.21.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [persoon A] dat eist en Boom daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Boom om binnen zeven dagen na dit vonnis € 5.000,- aan [persoon A] te betalen;
3.2.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
33394